ECLI:NL:RBLIM:2024:1110

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
03.290186.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op zijn partner, [slachtoffer], in de periode van 6 tot 7 november 2022 in Kerkrade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer] wel opzettelijk van het leven heeft beroofd, wat resulteerde in een veroordeling voor doodslag. De verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de kinderen van [slachtoffer] en haar vader en stiefmoeder, toegewezen. De rechtbank heeft in totaal € 105.000,- aan schadevergoeding toegewezen, bestaande uit affectieschade en schokschade, en de verdachte is verplicht om deze bedragen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.290186.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
gedetineerd in P.I. [naam PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.R. Smeets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), te weten:
[naam zoon] (hierna: de zoon), [naam dochter] (hierna: de dochter), [naam vader] (hierna:
de vader) en [naam stiefmoeder] (hierna: de stiefmoeder) hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de zoon en de dochter is op zitting gehoord
mr. F.W. Oehlen. Namens de vader en de stiefmoeder is op de zitting gehoord mr. K. Valkeneers. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de periode van 6 november 2022 tot en met 7 november 2022 in Kerkrade [slachtoffer] , al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes te steken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] in haar eigen woning met messteken om het leven heeft gebracht. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van voorbedachten rade, nu de verdachte gelegenheid heeft gehad en volgens haar ook van die gelegenheid gebruik heeft kunnen maken om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn daad. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de wisselende en leugenachtige verklaringen van de verdachte, de aard en hoeveelheid van de letsels en de tijdsduur van het toebrengen van de letsels, de Fitbit rapportage, uitlatingen gedaan door [slachtoffer] , uitlatingen gedaan door de verdachte en de voorgeschiedenis van de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . De officier van justitie is subsidiair van mening dat in ieder geval minstens de doodslag bewezen kan worden, nu de verdachte erkent dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, nu er geen sprake is van voorbedachten rade. De verdachte heeft [slachtoffer] immers gestoken tijdens een ruzie in een staat van emotionele ontregeling waarbij het rood werd voor zijn ogen. Er kan aldus gesproken worden van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De raadsman refereert zich met betrekking tot de doodslag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
InleidingOp 7 november 2022 werd [slachtoffer] dood aangetroffen in een grote plas bloed in de woonkamer voor de bank. Zij had een groot aantal verwondingen aan haar hals, nek, buik, borst en armen. Onder deze verwondingen bevonden zich onder meer zeven doorsteekletsels en acht insteekletsels. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met messteken om het leven heeft gebracht en de verdediging heeft zich voor wat betreft doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Nu de verdachte echter heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood en de officier van justitie dit wel bewezen acht, zal de rechtbank hierop hierna meteen ingaan.
3.3.2.
Wel of geen voorbedachten rade?
3.3.2.1. Juridisch kader voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de strafrechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de strafrechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BR2342).
3.3.2.2. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de voorbedachten rade in de onderhavige zaak.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte slechts beperkt inzicht heeft gegeven in hetgeen er ten tijde van het neersteken van [slachtoffer] daadwerkelijk is gebeurd. Ook heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over wat er zich heeft afgespeeld vanaf het moment dat zij thuiskwam en over de exacte aanleiding en reden waarom de verdachte haar om het leven heeft gebracht. De verklaringen van de verdachte hierover zijn onderling tegenstrijdig en de verklaringen afgelegd bij de politie blijken deels onwaar. Zo heeft de verdachte bij het eerste verhoor verklaard dat het hem die bewuste avond rood voor zijn ogen werd, omdat hij die avond hoorde dat [slachtoffer] een nieuwe partner had. Uit de uitgelezen berichten op de telefoon van [slachtoffer] tussen haar en de verdachte blijkt echter dat de verdachte al op 4 november 2022 op de hoogte was van de nieuwe partner. Bij het tweede verhoor heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] tijdens een ruzie een mes zou hebben gepakt, dat er een worsteling ontstond waarbij de verdachte probeerde om het mes af te pakken en dat hij haar vervolgens heeft gestoken. Bij het derde verhoor heeft de verdachte verklaard dat het hem rood voor zijn ogen werd, omdat [slachtoffer] had gedreigd dat de verdachte zijn kinderen nooit meer zou zien en dat zij alles van hem zou afpakken. Tijdens het onderzoek door de psychiater en psycholoog en ter zitting vertelde de verdachte dat [slachtoffer] haar kinderen mishandelde, dat zij de bewuste avond hun zoon had geslagen en dat hij daarvoor hulp wilde inschakelen, waarna zij dreigde dat hij zijn kinderen niet meer mocht zien.
De rechtbank acht de alsmaar wisselende verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig, onder meer gelet op de berichten die zich in het dossier bevinden. Op basis van de verklaringen van de verdachte kan wel de conclusie worden getrokken dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door haar veelvuldig te steken met een mes. De ongeloofwaardige verklaringen rechtvaardigen echter naar het oordeel van de rechtbank nog niet de conclusie dat er sprake is van voorbedachten rade. Ook overigens heeft de rechtbank onvoldoende objectieve aanknopingspunten in het dossier gevonden om te kunnen concluderen dat de verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven en er dus sprake zou zijn van voorbedachten rade. Niet uit te sluiten valt namelijk dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht in een hevige gemoedsopwelling. De hoeveelheid van de letsels en de aard van de letsels lijken bovendien op een hevige gemoedsopwelling te wijzen. De aanval heeft minutenlang geduurd en de laatste steken waren niet meer dodelijk, hetgeen eveneens op een hevige gemoedsopwelling lijkt te wijzen en niet op voorbedachten rade. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat uit de aan elkaar toegezonden berichten zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte en [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan het overlijden van [slachtoffer] in onderling overleg hadden besloten uit elkaar te gaan, overeenstemming hadden bereikt over de afwikkeling van de gevolgen van de scheiding en op normale wijze over de kinderen en over praktische zaken konden communiceren. Ook dat is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het aannemen van een vooropgezet plan bij de verdachte om [slachtoffer] die avond te doden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van moord, nu de rechtbank onvoldoende bewijs in het dossier aantreft dat een bewezenverklaring van de voorbedachten rade kan onderbouwen.
3.3.3
Ten aanzien van doodslag [1]
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van dit misdrijf op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen. Daarbij zal de rechtbank, nu de verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen verweer is gevoerd met betrekking tot de subsidiair aan hem tenlastegelegde doodslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2024 voor zover
deze verklaring ziet op de bekentenis dat de verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gedood [2] ;
- het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict van 15 november 2022; [3]
- het schouwverslag van 7 november 2022; [4]
- het rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van mogelijk niet-natuurlijke
aard van overlijden van 1 maart 2023. [5]
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht en dat er sprake is van vol opzet. Immers, de verdachte heeft meermaals met een mes in de hals, nek, buik, borst en armen van [slachtoffer] gestoken. Daarbij was sprake van zeven doorsteekletsels (o.a. in de hals) en acht insteekletsels. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat het letsel niet in een korte periode is opgelopen en dat er zelfs meerdere minuten tussen het oplopen van het letsel aan de hals en de letsels aan de nek en buik zitten. De conclusie kan aldus worden getrokken dat de aanval langere tijd, in ieder geval meerdere minuten, heeft geduurd. Uit de uiterlijke verschijningsvorm, de hoeveelheid van letsels en de diepte van diverse steekwonden en de plekken op het lichaam waar die letsels door de verdachte zijn toegebracht kan worden afgeleid dat het opzet van de verdachte er daadwerkelijk op was gericht om [slachtoffer] van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van vol opzet en niet van voorwaardelijk opzet.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 6 november 2022 tot en met 7 november 2022 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, met een mes, in de hals, de nek, de armen en romp van die [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. C. Moerland heeft over de geestvermogens van de verdachte op 28 maart 2023 en 2 oktober 2023 rapporten uitgebracht. De psychiater drs. A. Banaei Kashani heeft over de geestvermogens van de verdachte op 24 maart 2023 en 5 oktober 2023 rapporten uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel of ten dele uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat ook anderszins geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte met betrekking tot het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar, met aftrek van voorarrest.
Voor het geval de rechtbank tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zou komen, heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot de, toenmalige maximale gevangenisstraf voor doodslag, te weten 15 jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar een vijftal uitspraken, op het standpunt gesteld dat in deze zaak een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft zijn vrouw [slachtoffer] op een gruwelijke wijze gedood. Hij heeft haar in de avond van 6 november 2022 vijftien keer met een mes gestoken in haar hals, nek, borst, buik en armen. [slachtoffer] heeft door dit handelen van de verdachte – dat evident op de dood was gericht – geen enkele kans gehad om te overleven. De laatste minuten van haar leven moeten vol angst en pijn zijn geweest. De rechtbank wijst in dit verband op de bevindingen van de forensisch patholoog in het rapport van 1 maart 2023 dat er sprake lijkt te zijn van een tijdsduur van tenminste meerdere minuten tussen het oplopen van de letsels aan de hals en de letsels aan de nek en buik. Daarbij komt dat [slachtoffer] in haar eigen woning om het leven is gebracht, terwijl men zich juist in de eigen woning veilig moet kunnen wanen.
Doodslag is een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht omdat inbreuk wordt gemaakt op het meest fundamentele recht van de mens: het recht op leven. Doodslag wordt door de samenleving als schokkend ervaren, maar bovenal heeft de verdachte hiermee de kinderen, familie en vrienden van [slachtoffer] een dierbare ontnomen en hun onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. Tijdens het uitoefenen van het spreekrecht heeft Bureau Jeugdzorg namens de kinderen op treffende wijze naar voren gebracht welke impact de dood van hun moeder op de kinderen heeft en wat dit betekent voor hun verdere ontwikkeling. De kinderen moeten voor de rest van hun leven hun moeder missen. Zij hebben op jonge leeftijd al veel ingrijpende veranderingen meegemaakt en kampen met trauma’s en hechtingsproblematiek. De kinderen moeten leven met naasten die ook heel veel verdriet hebben waarbij het familiesysteem extra ingewikkeld is, omdat dader en slachtoffer zich in één familie bevinden. De vader en stiefmoeder van [slachtoffer] hebben eveneens gebruik gemaakt van hun spreekrecht. Ook zij hebben naar voren gebracht welk leed hen is aangedaan en hoe zeer zij [slachtoffer] missen. Hun onbegrip waarom [slachtoffer] moest sterven is groot, zeker nu [slachtoffer] en de verdachte al hadden besloten uit elkaar te gaan.
Het leed is des te erger geworden door het handelen van de verdachte nadat hij [slachtoffer] heeft gestoken. Hij heeft niet alleen [slachtoffer] (voor) dood in de woning achtergelaten, maar heeft ook hun zoon en dochter, die toen pas 4 en bijna 3 jaar oud waren, in de woning met hun overleden moeder achtergelaten. Hij is onder invloed van alcohol en cocaïne de auto ingestapt waarbij hij vervolgens in Duitsland nog een eenzijdig ongeluk heeft veroorzaakt. De zoon heeft zijn moeder aangetroffen in een grote plas bloed voor de bank in de woonkamer en heeft urenlang bij haar op de bank gezeten. De dochter heeft urenlang huilend en in een overvolle luier op haar slaapkamer opgesloten gezeten, omdat er een slotje op haar deur zat dat de zoon niet open kreeg. De verdachte heeft pas de volgende dag halverwege de middag de kinderen opgehaald. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Ook rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn wisselende en deels tegenstrijdige verklaringen geen openheid van zaken heeft gegeven wat er die avond exact is gebeurd en waarom hij [slachtoffer] heeft gedood. Hij heeft haar met die verklaringen bovendien in een kwaad daglicht gesteld.
Persoon van de verdachte
De verdachte is zowel door een psychiater als ook door een psycholoog onderzocht. Uit de rapporten en aanvullende rapporten blijkt dat bij de verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis. Wel bestaat de indruk dat de verdachte tijdens het onderzoek een sociaal wenselijke houding heeft aangenomen. Mede gelet daarop is het in ieder geval niet uitgesloten dat er bij de verdachte sprake is van vermijdende en afhankelijke trekken (c-cluster) en antisociale, narcistische, manipulatieve en externaliserende trekken (b-cluster). Het recidiverisico specifiek voor geweld in de relationele sfeer wordt als matig ingeschat, omdat in deze relatie en in een vorige relatie wellicht eveneens sprake is geweest van fysiek geweld. Hoewel er geen stoornis in het middelengebruik is geconstateerd, kan het gebruik van middelen wel een rol hebben gespeeld door het ontremmende karakter van alcohol en cocaïne.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies waarin een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd.
De strafGelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Het strafmaximum voor doodslag is per 1 juli 2023 verhoogd van 15 jaar naar 25 jaar. Gelet op de pleegdatum van het bewezenverklaarde is het oude strafmaximum van 15 jaar van toepassing. Binnen de rechtspraak bestaan voor doodslag geen landelijke oriëntatiepunten. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor doodslag doorgaans een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de 8 en 12 jaar. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de gruwelijke wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht, de omstandigheid dat dit in haar eigen woning is gebeurd, het handelen van de verdachte nadat hij haar om het leven heeft gebracht, de omstandigheid dat hij met zijn wisselende en tegenstrijdige verklaringen geen openheid van zaken heeft gegeven waarom hij haar heeft gedood en dat hij haar met die verklaringen in een kwaad daglicht heeft gesteld. Alles in overweging nemende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
- de zoon, vertegenwoordigd door zijn voogd Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
(hierna: Bureau Jeugdzorg), vordert een schadevergoeding van € 50.000,-, bestaande uit
€ 20.000,- wegens affectieschade en € 30.000,- wegens schokschade;
- de dochter, vertegenwoordigd door haar voogd Stichting Bureau Jeugdzorg, vordert een schadevergoeding van € 45.000,-, bestaande uit € 20.000,-
wegens affectieschade en € 25.000,- wegens schokschade, subsidiair € 20.000,- wegens schade door aantasting van de persoon “op andere wijze”;
- de vader vordert een schadevergoeding van € 17.500,- wegens affectieschade;
- de stiefmoeder vordert een schadevergoeding van € 17.500,- wegens affectieschade.
Alle benadeelde partijen vorderen bovendien de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en verzoeken de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen. De officier heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de schokschade gevorderd door/namens de dochter voor toewijzing vatbaar is. Aan het confrontatievereiste zou zijn voldaan omdat ze urenlang in dezelfde woning was als waar haar overleden moeder lag, die door haar vader om het leven is gebracht. Daarnaast is zij met het feit geconfronteerd doordat zij uit haar kamer is gehaald door de verdachte met bebloede kleding terwijl haar moeder nog steeds in de woning lag. De nadelige gevolgen voor de ontwikkeling en haar welzijn zijn naar het oordeel van de officier van justitie evident.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de gevorderde vergoedingen wegens affectieschade niet betwist. Wel heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoedingen wegens schokschade dan wel aantasting van de persoon “op andere wijze”. De verdediging heeft erkend dat de zoon in aanmerking komt voor vergoeding van schokschade, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de samenloop van schokschade en affectieschade slechts een bedrag van € 10.000,- aan schokschade kan worden toegewezen. De verdediging heeft verzocht de dochter niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op schokschade dan wel schade door aantasting van de persoon “op andere wijze”. De verdediging heeft betwist dat de dochter in aanmerking komt voor vergoeding van schokschade, omdat bij de dochter niet is voldaan aan het confrontatievereiste en het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft ook betwist dat de dochter in aanmerking komt voor vergoeding van schade wegens aantasting van de persoon “op andere wijze”, omdat artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW) op het primaire slachtoffer (in dit geval [slachtoffer] ) ziet en niet op het secundaire slachtoffer.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hierna de schadevorderingen van de benadeelde partijen per post beoordelen.
Affectieschade (zoon, dochter, vader en stiefmoeder)
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW kunnen nabestaanden affectieschade vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval de verdachte, aansprakelijk is. De kinderen en de vader behoren tot de vaste kring van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade (artikel 6:108 lid 4 aanhef en onder b en c BW). Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de stiefmoeder voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, omdat zij in zo’n nauwe persoonlijke betrekking tot [slachtoffer] stond dat haar een beroep toekomt op de zogenaamde hardheidsclausule (artikel 6:108 lid 4, aanhef en onder g BW). Tussen [slachtoffer] en de stiefmoeder was namelijk sprake van een jarenlange zeer hechte relatie waarbij [slachtoffer] de stiefmoeder als moeder beschouwde. De gevorderde bedragen zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal daarom aan de kinderen ieder een bedrag van € 20.000,- en aan de vader en stiefmoeder ieder een bedrag van € 17.500,- toewijzen.
Schokschade (zoon en dochter)
De rechtbank stelt voorop dat iemand die een ander (het primaire slachtoffer) door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig kan handelen jegens degene (het secundaire slachtoffer) bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Het antwoord op de vraag óf jegens het secundaire slachtoffer onrechtmatig is gehandeld is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn:
- de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met die onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan;
- en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Het recht op vergoeding van schokschade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot schade die volgt uit geestelijk letsel. Het moet gaan om geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig en in voldoende mate objectiveerbaar is. Bij samenloop van affectie- en schokschade moet de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wegens schokschade rekening moet worden gehouden met de vergoeding wegens affectieschade. [6]
De rechtbank overweegt met betrekking tot de zoon als volgt.
Zoals hiervoor is overwogen is [slachtoffer] op een gruwelijke wijze om het leven gekomen. De zoon, toen 4 jaar oud, heeft zijn moeder dood en ernstig toegetakeld aangetroffen in een grote plas bloed voor de bank in de woonkamer. Hij heeft vervolgens urenlang bij haar op de bank gezeten. Uit de brief van de traumabehandelaar en de gedragswetenschapper van jeugdhulpaanbieder JENS van 13 februari 2024 blijkt dat de zoon mede hierdoor met traumaklachten kampt en hiervoor bij JENS in behandeling is. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de zoon in aanmerking komt voor vergoeding van schokschade.
De verdediging heeft aangevoerd dat vanwege de samenloop van schokschade en affectieschade slechts een bedrag van € 10.000,- aan schokschade kan worden toegewezen. De verdediging heeft in dit verband verwezen naar voormelde brief van JENS waaruit blijkt dat de klachten van de zoon niet alleen voortkomen uit de hevige emotionele schok, maar ook uit het nadenken waarom zijn vader dit heeft gedaan en het missen van zijn moeder. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding om de schokschade op een lager bedrag te schatten dan het gevorderde bedrag van € 30.000,-. De rechtbank overweegt in dit verband dat een precieze afbakening tussen schokschade en affectieschade doorgaans niet mogelijk zal zijn. Dat geldt ook hier. Voor wat betreft de hoogte heeft de rechtbank verder gekeken naar bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank acht het gevorderde bedrag, gelet op alle omstandigheden in deze zaak, passend.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de dochter als volgt.
Bureau Jeugdzorg heeft namens de dochter aangevoerd dat zij niet bij het lichaam van haar moeder heeft gezeten, maar wel urenlang op haar kamer opgesloten heeft gezeten en waarschijnlijk het nodige heeft meegekregen of gehoord. Ook heeft de zoon de dochter verteld hoe hij hun moeder heeft aangetroffen. Volgens Bureau Jeugdzorg is er ook bij de dochter sprake van een trauma en hechtingsproblematiek. Gelet op haar jonge leeftijd is daarvoor nog geen therapie ingezet. Hoewel het voorstelbaar is dat ook voor de dochter een vordering tot vergoeding wegens schokschade is ingediend, benadrukt de rechtbank dat zij bij de beoordeling daarvan is gebonden aan de regels die hiervoor gelden in het burgerlijk recht. De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat de dochter geconfronteerd is met de dood van haar moeder en zij recht heeft op vergoeding van schokschade. Er is onvoldoende duidelijk wat er die avond en de volgende dag met de dochter is gebeurd en wat zij zelf nog weet van deze gebeurtenissen. Daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de dochter in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Namens de dochter kan desgewenst een vordering tot vergoeding van schokschade bij de burgerlijke rechter worden ingediend.
Schade vanwege aantasting van de persoon “op andere wijze” (dochter)
De dochter heeft haar vordering subsidiair gegrond op aantasting van de persoon “op andere wijze” (artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW) en daarbij naar een tweetal uitspraken verwezen. De rechtbank overweegt dat - behoudens schokschade - deze grond alleen geldt voor onrechtmatig handelen jegens het primaire slachtoffer. Vereist is dus een onrechtmatige daad van verdachte jegens de dochter. De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om die conclusie te kunnen trekken. Ook daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk en dat levert - zoals hiervoor is overwogen - een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de dochter ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt toewijzen:
- de zoon: € 50.000,-
- de dochter: € 20.000,-
- de vader: € 17.500,-
- de stiefmoeder:
€ 17.500,-
€ 105.000,-
De wettelijke rente over voormelde bedragen wordt eveneens toegewezen en wel met ingang van 7 november 2022 tot de dag van algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en gijzeling opleggen. Gelet op de maximale duur van de gijzeling, zal het maximale totaal aantal dagen worden verdeeld over de vier vorderingen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam zoon] , toe en veroordeelt de verdachte om aan [naam zoon] te betalen een bedrag van € 50.000,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam zoon] van een bedrag van € 50.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam dochter] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om aan [naam dochter] te betalen een bedrag van € 20.000,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam dochter] van een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam vader] , toe en veroordeelt de verdachte om aan [naam vader] te betalen een bedrag van € 17.500,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam vader] van een bedrag van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam stiefmoeder] , toe en veroordeelt de verdachte om aan [naam stiefmoeder] te betalen een bedrag van € 17.500,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam stiefmoeder] van een bedrag van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bastiaans, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. B. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.L.L. Ruijters, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, in of omstreeks de periode van 6 november 2022 tot en met 7 november 2022 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal, met een mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, de nek, de arm(en) en/of romp, in ieder geval in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022174372, onderzoek Subaru, gesloten d.d. 28 maart 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 614.
2.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2024.
3.Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict d.d. 15 november 2022, pg. 42, 44-45.
4.Het schouwverslag van H.M.P.M. van den Bongard, forensisch arts KNMG d.d. 7 november 2022, pg. 108.
5.Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van het NFI d.d. 1 maart 2023, pg. 174-178.
6.Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.