ECLI:NL:RBLIM:2024:1079

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23-024490 + 23-028248
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen inbeslagname van medisch en verpleegkundig zorgdossier in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure betreffende de inbeslagname van het medisch dossier en het verpleegkundig zorgdossier van een overleden patiënt, mevrouw [overledene]. De klager, die als arts-specialist ouderengeneeskunde fungeerde, heeft bezwaar gemaakt tegen de inbeslagname op grond van het verschoningsrecht. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de klager in zijn verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, waaronder artikel 30 en artikel 105. De rechtbank oordeelde dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden, gezien de verdenking van een ernstig strafbaar feit in verband met het overlijden van mevrouw [overledene]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan het begaan van een levensdelict, en dat het belang van waarheidsvinding in dit geval zwaarder weegt dan het belang van geheimhouding. De rechtbank verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn klachten tegen de beslissingen van de rechter-commissaris en verklaarde het bezwaar tegen de inbeslagname ongegrond. De beslissing is genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de klager niet in raadkamer is verschenen, en is gepubliceerd op 19 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer : 03/168295.23
Raadkamernummers: 23-024490 + 23-028248
Datum : 14 februari 2024
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1961 te [geboorteplaats 1] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. N.A. de Leon-Van den Berg, advocaat kantoorhoudende te Utrecht,
hierna te noemen: de klager.
Procedure
Op 10 juli 2023 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 105 Sv gevorderd dat de rechter-commissaris het [werkgeefster] , zal bevelen:
- het medisch patiëntendossier van [overledene] , geboren op [geboortedatum 2] 1936 te
[geboorteplaats 2] (hierna (mevrouw) [overledene] ) over de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023 (hierna: het medisch dossier) alsmede
- het volledig verpleegkundig zorgdossier waarin onder andere zijn opgenomen de
rapportages van het zorgdossier, 24-uurs rapportages, observatie rapportages, MDO-
verslagen, incidenten en maatregelen, medicatielijsten/aftekenlijsten, voedingspatroon en
ontlastingspatroon van mevrouw [overledene] , over de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023 (hierna: het verpleegkundig zorgdossier), aan hem ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 20 juli 2023 heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen en [werkgeefster] , als houder van de hiervoor genoemde, voor inbeslagneming vatbare voorwerpen bevolen deze aan hem ter inbeslagneming uit te (doen) leveren of naar de griffie van de rechtbank over te (doen) brengen, door de afgifte van die voorwerpen aan de politie Eenheid Limburg.
De voormelde voorwerpen zijn op 15 september 2023 in een afgesloten envelop overhandigd aan de rechter-commissaris.
Op 15 september 2023 heeft mr. N.A. de Leon-van den Berg namens de klager, die in deze strafzaak als verdachte is gehoord, op de door haar daartoe aangevoerde gronden bezwaar gemaakt tegen de door de rechter-commissaris bevolen uitlevering ter inbeslagneming van het medisch dossier en het verpleegkundig zorgdossier omdat daarmee het beroepsgeheim van de klager, die specialist ouderengeneeskunde is en aan wie als geheimhouder een verschoningsrecht toekomt, wordt doorbroken.
Op 28 september 2023 heeft de rechter-commissaris onder getuige [naam] in beslaggenomen stukken die mogelijk (eveneens) zouden kunnen vallen onder het door [klager] en [werkgeefster] gestelde recht op verschoning.
De officier van justitie heeft op de door hem daartoe in een e-mail van 10 oktober 2023
stellingen aangevoerd voor zijn standpunt over de vraag of de verdachte zich op het verschoningsrecht kan beroepen.
Op 18 september 2023 heeft mr. N.A. de Leon-van den Berg zich met een afzonderlijk verzoekschrift tot de rechter-commissaris gewend met het verzoek de officier van justitie een termijn te stellen waarbinnen aan haar de kennisneming van alle processtukken moet worden verleend. Op dezelfde dag is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld daar een schriftelijke reactie op te geven, van welke gelegenheid hij op 10 oktober 2023 gebruik heeft gemaakt.
Op 31 oktober 2023 heeft de rechter-commissaris het beroep van klager op het verschoningsrecht afgewezen en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek de officier van justitie een termijn te stellen ex artikel 30 Sv. Tegen deze beslissingen is op 13 november 2023 ter griffie een klaagschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 16 januari 2024 het klaagschrift in raadkamer behandeld en daarbij de gemachtigden van de klager, mr. N.A. de Leon-van den Berg en mr. V.C.A.A.V. Daniels, advocaat kantoorhoudende te Utrecht, en de officier van justitie gehoord.
De klager is, hoewel daartoe opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Na sluiting van het onderzoek is de uitspraak bepaald op 13 februari 2024 te 9:00 uur.
Beklag
Het klaagschrift richt zich tegen de belissingen van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 voor zover deze inhouden - kort weergegeven -:
  • de niet-ontvankelijkheid van de klager in zijn verzoek overeenkomstig artikel 30 1id 2 Sv;
  • dat het beroep van de klager op het verschoningsrecht in dit geval afgewezen is; omdat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn, die doorbreking van het beroepsgeheim c.q. verschoningsrecht rechtvaardigen.
Het klaagschrift strekt tot de vernietiging van het volgens de klager onrechtmatig bevel tot uitlevering van stukken ingevolge artikel 105 Sv, tot een bevel tot opheffing van de inbeslagname door de teruggave daarvan aan [klager] en de kennisneming van die stukken niet toe te staan c.q. te verbieden. Voorts verzoekt de klager om te bepalen dat de schriftelijke weergave van de beslissing van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 uit het strafdossier zal worden verwijderd en worden vernietigd omdat in de overwegingen, die tot de beslissing hebben geleid bepaalde feiten worden gerelateerd, die een schending van de verplichting tot de geheimhouding daarvan opleveren.
Namens de klager is ter zitting het klaagschrift toegelicht aan de hand van een pleitnota.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich - kort gezegd - op het standpunt:
  • de klager kan niet worden ontvangen in zijn klacht tegen de beslissing van de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 30 lid 2 Sv, omdat de wet daarin niet voorziet;
  • in dit geval zijn er bijzondere omstandigheden, die de doorbreking van het beroepsgeheim c.q. verschoningsrecht rechtvaardigen, zodat de klacht tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond moet worden verklaard.
Bij de beantwoording van de vraag of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, waardoor het belang van waarheidsvinding moet te prevaleren boven het verbod op een inbreuk op het verschoningsrecht moet acht worden geslagen op:
- de vraag of het gaat om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking;
- de aard en zwaarte van de delicten;
- de aard en omvang van de gegevens;
- de vraag in hoeverre de relevante gegeven op andere wijze kunnen worden verkregen.
De officier van justitie verwijst in dit kader (onder andere) naar HR 9 mei 2006, NJ 2006/622.
De officier van justitie merkt op dat de behandeld arts van mevrouw [overledene] als verdachte is gehoord. De verdenking is dus (mede) gericht tegen de verschoningsgerechtigde, die bezwaar maakt tegen de inbeslagneming. De verdenking betreft een opzettelijk gepleegd levensdelict. De inbeslagneming heeft weliswaar betrekking op (gevoelige) medische documenten, maar het het betreft documenten die alleen de periode van 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023 beslaan, aangezien dat de voor het onderzoek relevante periode betreft. Deze gegevens kunnen niet op andere wijze verkregen worden. De enige andere wijze om inzage te krijgen in medische gegevens is door middel van tussenkomst van de forensisch arts in het schouwverslag, welke mogelijkheid werd benut, maar dat leverde slechts spaarzame informatie op. De conclusie in het definitieve sectierapport betreffende het pathologieonderzoek naar aanleiding van mogelijk niet-natuurlijk overlijden heeft de verdenking (en de noodzaak tot inzage in de medische stukken) eerder versterkt, dan deze doen afnemen. In aanvulling op het toetsingskader van de Hoge Raad brengt de officier van justitie nog naar voren dat uit artikel 2 van het Europees verdrag tot bescheming van de rechten van de mens (EVRM) de positieve verplichting voortvloeit om in geval van een verdenking dat een levensdelict is gepleegd, effectief en onafhankelijk onderzoek te doen naar de oorzaak van het overlijden. Daarnaast mag de toestemming van mevrouw [overledene] tot verstrekking en inzage van de medische stukken worden verondersteld te zijn gegeven, immers valt niet in te zien waarom zij in dit onderzoek geweigerd zou hebben inzage te geven in de haar betreffende medische documenten.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift, omdat het klachten betreft tegen beslissingen van de rechter-commissaris in de Rechtbank Limburg.

Artikel 30 lid 2 Sv.

Het stelsel van tegen bepaalde beslissingen van de rechter aan te wenden rechtsmiddelen is in het strafrecht gesloten: een strafrechtelijke beslissing kan alleen worden aangevochten indien de strafwet daartoe de mogelijkheden biedt (HR 15 februari 2000, NJ 2000/500).
Tegen de beslissingen van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 voor zover betrekking hebbende op het verzoek van de klager aan de officier van justitie een termijn te stellen binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend voorziet de wet niet in een rechtsmiddel. De klager dient aldus niet-ontvankelijk verklaard te worden in dit bezwaar.

Artikel 105 Sv.

Klager heeft aangevoerd dat de vordering tot uitlevering van de voor inbeslagneneming door de rechter-commissaris vatbare voorwerpen onrechtmatig is en dat deze daarom vernietigd moet worden. Echter, er staat geen rechtsmiddel open tegen de vordering ingevolge artikel 105 Sv, zodat klager hierin niet-ontvankelijk verklaard moet worden.

Beroep op het verschoningsrecht

De rechtbank ziet bij de verdere beoordeling van het klaagschrift zich voor de vraag gesteld of de rechter-commissaris, op basis van het aan de wet en aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleend toetsingskader, in samenhang met het hem ter beschikking staande dossier terecht gekomen is tot de beslissing van 31 oktober 2023, dat het bezwaar van de (thans) klager tegen de inbeslagneming van het medische dossier en het verpleegdossier van [overledene] ongegrond is en dat hij zijn verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen. Met verwijzing naar de later aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 19 september 2023, leest de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris zo dat deze luidt dat de inbeslagname van het medische dossier en het verpleegdossier van [overledene] is toegestaan.
De klager is van beroep arts-specialist ouderengeneeskunde. Uit hoofde daarvan is hij tot geheimhouding verplicht en komt hem een beroep toe op het verschoningsrecht, zoals dat is geregeld in artikel 218 Sv.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de
waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een
ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand
en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van
onder meer de arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke
omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten
aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet
prevaleren boven het verschoningsrecht. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden
voordoen dat het belang van de patiënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de arts
geheimhoudt hetgeen zij hem hebben toevertrouwd, moet wijken voor het belang dat de
waarheid aan het licht komt laat zich echter niet in het algemeen beantwoorden.
Bij de beantwoording van die vraag zal in een geval als het onderhavige moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden
bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het
verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt
gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het
verschoningsrecht wordt doorbroken (vgl. HR 27 mei 2008, LJN BC1370, NJ 2008/407 en
HR 21 oktober 2008, LJN BD7817, NJ 2008/630).
In eerdere rechtspraak van de Hoge Raad is voorts geoordeeld dat van dergelijke zeer
uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn in het geval dat de verdenking zich richt tegen
de arts zelf. Meer in het bijzonder zal, indien de arts wordt verdacht van een jegens zijn
patiënt gepleegd delict, onder omstandigheden aanleiding kunnen bestaan om het met het
verschoningsrecht gemoeide algemene belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees
voor openbaarmaking van het aan hem toevertrouwde tot een arts moet kunnen wenden, te
relativeren. Dan zal zwaarder kunnen wegen dat het verschoningsrecht niet ertoe mag dienen
om de waarheid te bemantelen in een tegen de verschonings-gerechtigde arts zelf ingestelde
strafvervolging en dat - indien het gaat om verdenking van een jegens een patiënt gepleegd
delict - patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig
vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van een arts de gegevens die - veelal
verplicht - met betrekking tot de medische behandeling in het medisch dossier zijn
vastgelegd, voor onderzoek door de justitiële autoriteiten beschikbaar zijn (vgl. HR 26 mei
2009, LJN BG5979, NJ 2009/263).
Bij de beantwoording van de vraag of in een zodanig geval de gevraagde gegevens, met inbreuk op het verschoningsrecht, aan de justitiële autoriteiten moeten worden afgegeven, kan van betekenis zijn of de direct betrokkene in verstrekking van die gegevens heeft toegestemd (vgl. HR 21 oktober 2008, LJN BD7817, NJ 2008/630). Met een dergelijke
afgifte is immers ook het belang van de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer
gemoeid.
Die regel en de toepassing ervan moeten in een geval als het onderhavige waarin sprake is van het overlijden van een patiënt en de verdenking ter zake van een strafbaar feit is
gerezen in verband met diens medische of verpleegkundige behandeling, mede worden
bezien tegen de achtergrond van de uit artikel 2 EVRM - waarin het recht op leven is
gewaarborgd - voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en
onafhankelijk onderzoek (vgl. EHRM 17 januari 2002, no. 32967/96, Calvelli en Ciglio
tegen Italië, EHRC 2002/22 en EHRM 9 april 2009, no. 71463/01, Silih tegen Slovenië).
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden dient allereerst te worden vastgesteld of er een redelijk vermoeden van schuld is aan het begaan van een ernstig strafbaar feit. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of deze verdenking van dien aard is dat er kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van waarheidsvinding.
Beide vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken die aan de rechtbank ter beschikking zijn gesteld blijkt dat op donderdag 1 juni 2023, omstreeks 17:20 uur, mevrouw [overledene] , die op dat moment bij [werkgeefster] was opgenomen, is overleden. De forensisch arts dr. S.L. de Kunder heeft diezelfde dag nog, omstreeks 20:30 uur, een schouw verricht aan het lichaam van de overleden mevrouw [overledene] . Bij de schouw heeft de forensisch arts samen met de specialist ouderengeneeskunde M. Martens, het medisch en verpleegkundig zorgdossier van de overledene over de periode vanaf 15 mei 2023 kunnen inzien. De conclusie van de forensisch arts, die mede steunt op de kennelijk in de medische dossiers aangetroffen tegenstrijdigheden in het beeld van eten en drinken door de overledene, was dat mogelijk men nalatig is geweest in het aanbieden van voedsel of drank en in het toedienen van medicatie.
De officier van justitie heeft daarop het lichaam van de overleden mevrouw [overledene] in
beslag genomen, waarna op 3 juni 2023 een gerechtelijke sectie daarop is verricht. De voorlopige conclusie van de sectie was dat er geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd, die de dood zouden kunnen verklaren. Verder staat vast dat op 31 mei 2023 bij het Openbaar Ministerie een melding binnen is gekomen van een vertrouwensarts van Veilig Thuis, waarin in verband met de verpleging en verzorging van mevrouw [overledene] het vermoeden is geuit van ouderenmishandeling (door het onthouden van vocht en voeding).
Uit de beschikbare documenten komt verder naar voren dat mevrouw [overledene] , 87 jaren oud, (waarschijnlijk) dementerend was, in de laatste fase van haar leven was en dat zij wisselend verklaarde over haar doodswens. Zij was niet terminaal en kwam niet in aanmerking voor euthanasie. Duidelijk is ook dat de familie van de overleden mevrouw [overledene] , en in de eerste plaats haar dochter, betrokken is geweest bij en geïnformeerd is over de behandeling en de verpleging op de verpleegafdeling van [werkgeefster] . Op welke wijze blijkt uit het medisch en verpleegkundig dossier.
Als hoofdbehandelaar en direct betrokkene van [overledene] is de klager als verdachte door de politie gehoord. In het aan de rechtbank ter beschikking gestelde dossier is geen proces-verbaal van dat verhoor opgenomen.
In het dossier is een verklaring van [naam] gevoegd, die op 10 oktober 2023 als getuige door de politie is gehoord. [naam] is een inmiddels op staande voet ontslagen medewerker van [werkgeefster] , die daadwerkelijk bij de verpleging en verzorging van de [overledene] was betrokken. Uit die verklaring van [naam] komt naar voren dat hij vraagtekens plaatst bij de wens van [overledene] om niet meer te leven en verder verklaart hij over een meerdere keren bijgesteld plan om vocht en voeding aan mevrouw [overledene] te onthouden. Ook heeft de getuige het erover dat, in zijn eigen woorden, er qua tijden aanpassingen zijn gedaan aan het medisch dossier.
Tot slot beschikt de rechtbank over het definitieve sectierapport van 21 november 2023 betreffende het pathologieonderzoek naar aanleiding van het mogelijk niet-natuurlijk overlijden van mevrouw [overledene] . De senior-forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe concludeert dat het overlijden van mevrouw [overledene] goed kan worden verklaard door een biochemische verstoring van het lichaam (ketoacidose) door ondervoeding of uithongering. Volgens dat rapport is van een andere oorzaak voor het ontstaan van de vastgestelde ketoacidose of een andere oorzaak van overlijden niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen kan worden geconcludeerd dat jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan het begaan van een zeer ernstig strafbaar feit, nu hij betrokken was bij en verantwoordelijk was voor de bepaling van de behandeling van mevrouw [overledene] . De rechtbank tekent daarbij aan dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is, ook als het gaat om de beoordeling van de verdenking jegens klager, nu het dossier immers nog niet compleet is. De vraag is dan of het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt in dit geval zo veel gewicht in de schaal legt dat het gewicht van het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van de klager daar niet tegen opweegt.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van waarheidsvinding een zodanig zeer zwaarwegend maatschappelijk belang is, dat daarvoor het verschoningsrecht van de klager moet wijken. Het strafrechtelijk onderzoek is erop gericht zoveel mogelijk feiten en omstandigheden, die hebben geleid tot het overlijden van mevrouw [overledene] te achterhalen. Zoals gezegd, bij de definitieve sectie op haar lichaam is geconcludeerd dat haar overlijden goed kan worden verklaard door ondervoeding of uithongering. De vraag is dan hoe het - ondanks dat onvoldoende vaststaat dat zij een duidelijke en ondubbelzinnige doodswens had, dat euthanasie niet aan de orde was, dat zij niet terminaal was en dat zij in een verplegende, medische omgeving verbleef - zover heeft kunnen komen. De bevindingen van de forensisch-patholoog staan overigens niet op zichzelf en vinden steun in een melding van een vertrouwensarts van Veilig Thuis van 31 mei 2023, over de zeer ernstige zorgen over de behandeling van [overledene] . De getuige [naam] lijkt evenmin overtuigd van een natuurlijke dood, gelet op de inhoud van de tegenover ambtenaren van de politie afgelegde verklaring.
Anders dan de klager stelt, gaat het hier dus niet om een ‘fishing expedition’ van de officier van justitie, maar om voldoende concrete aanwijzingen voor de verdenking van schuld aan het begaan van een ernstig strafbaar feit. Het verschoningsrecht dient niet ertoe (eigen) strafbare feiten of misstanden te maskeren. Het medisch en verpleegkundig dossier kan een wezenlijke bijdrage leveren aan de waarheidsvinding. Dit belang van onderzoek naar mogelijke strafbare feiten bij de behandeling en verpleging in de laatste fase van het leven van mevrouw [overledene] betreft een zwaarwegend maatschappelijk belang dat in het gedrang komt als dat andere, eveneens zwaarwegende belang, namelijk het belang bij geheimhouding van het medische en het verpleegkundig zorgdossier, prevaleert.
Naar het oordeel van de rechtbank moet in verband met de vraag of het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht, ook worden stilgestaan bij de vraag of de met behulp van de doorbreking van het verschoningsrecht te verkrijgen gegevens niet op andere of minder bezwarende wijze kunnen worden verkregen. In deze strafzaak gaat het er (ook) om dat de officier van justitie, gegeven de verdenking zoals deze er nu ligt, zich een zo objectief en zo volledig mogelijk beeld kan vormen over de afspraken die door de behandelaars met mevrouw [overledene] in de laatste fase van haar leven met haar en/of met haar naasten zijn gemaakt, of die afspraken overeenkomstig de daarvoor geldende protocollen zijn vastgelegd en zo ja, hoe en op welke wijze die afspraken werden toegepast en getoetst door de artsen en het verzorgend personeel werkzaam bij [werkgeefster] . Ook is van belang of een afgesproken beleid voldoet aan de richtlijnen en professionele standaarden die in dergelijke gevallen gelden en of een afgesproken beleid getoetst is en als dat heeft geleid tot aanpassingen van het beleid, of aan die aanpassingen gevolg gegeven is en die aanpassingen niet door acties onmogelijk geworden zijn. Andere mogelijkheden die vragen beantwoord te krijgen zonder of met een minder vergaande schending van het verschoningsrecht zijn de rechtbank niet gebleken. Van de zijde van de klager is aangegeven dat het horen van getuigen een minder ingrijpende mogelijkheid is. Die mogelijkheid weegt echter niet op tegen het integraal onderzoek van de meergenoemde documenten en biedt ook niet hetzelfde inzicht. Ook de periode waarover de documenten gevorderd zijn acht de rechtbank juist, omdat een beperking tot een periode van 15 mei tot en met 1 juni onvoldoende geacht wordt om een juist inzicht te krijgen.
Na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen, die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank kan zich daarom verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris. Na de in het geding zijnde beschikking van de rechter-commissaris zijn nog documenten aan het dossier toegevoegd, waarvan de inhoud niet noopt tot het nemen van een andersluidende beslissing.
In zoverre wordt geklaagd over de beslissing van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 dat ondanks de bezwaren tegen het toestaan van de inbeslagname van het medisch patiëntendossier en het volledig verpleegkundig zorgdossier op grond van het verschoningsrecht van de klager, moet het bezwaarschrift op grond van de voorgaande overwegingen ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de klager niet-ontvankelijk in de klacht tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023, inhoudende dat de klager niet-ontvankelijk is in het verzoek een termijn te stellen aan de officier van justitie binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend;
- verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn klacht dat de vordering ex artikel 105 Sv onrechtmatig zou zijn en vernietigd moet worden;
- verklaart ongegrond het bezwaar van de klager tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 dat inbeslagneming van het medische dossier en het verpleegdossier van [overledene] is toegestaan.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. L.P. Bosma en mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter zitting van de raadkamer van 14 februari 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.