ECLI:NL:RBLIM:2024:1077

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23-028290
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag inzake inbeslagneming medisch en verpleegkundig dossier in strafrechtelijke procedure

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie tot inbeslagneming van het medisch en verpleegkundig zorgdossier van een overleden patiënt, mevrouw [overledene]. De klaagster, die de werkgever is van de specialist ouderengeneeskunde [specialist], heeft zich beroepen op het verschoningsrecht. De rechter-commissaris had eerder de vordering van de officier van justitie toegewezen, wat leidde tot het indienen van een klaagschrift door de klaagster en de specialist. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de gemachtigden van de klaagster en de officier van justitie gehoord. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een ernstig strafbaar feit, waardoor het belang van waarheidsvinding zwaarder woog dan het verschoningsrecht. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, waarmee de inbeslagneming van de dossiers werd toegestaan. De rechtbank benadrukte dat het maatschappelijk belang van waarheidsvinding in dit geval prevaleerde boven het belang van geheimhouding van medische gegevens. De beslissing is genomen in het kader van de noodzaak om een effectief en onafhankelijk onderzoek te waarborgen naar de omstandigheden rondom het overlijden van mevrouw [overledene].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
Raadkamernummer: 23-028290
Datum : 14 februari 2024
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag overeenkomstig artikel 98, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster] ,

statutair gevestigd in de gemeente Sittard-Geleen en kantoorhoudende aan het [adres] Geleen,
advocaten: mr. V.J.C. de Bruijn kantoorhoudende te Amsterdam en mr. N. Karimi, advocaat kantoorhoudende te Utrecht,
hierna te noemen: de klaagster.

Procedure

Op 10 juli 2023 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 105 Sv gevorderd dat de rechter-commissaris [klaagster] , zal bevelen:
- het medisch patiëntendossier van [overledene] , geboren op [geboortedatum] 1936 te
[geboorteplaats] (hierna (mevrouw) [overledene] ) over de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023 (hierna: het medisch dossier) alsmede
- het volledig verpleegkundig zorgdossier waarin onder andere zijn opgenomen de
rapportages van het zorgdossier, 24-uurs rapportages, observatie rapportages, MDO-
verslagen, incidenten en maatregelen, medicatielijsten/aftekenlijsten, voedingspatroon en
ontlastingspatroon van mevrouw [overledene] , over de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023 (hierna: het verpleegkundig zorgdossier), aan hem ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 20 juli 2023 heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen en [klaagster] , als houdster van de hiervoor genoemde, voor inbeslagneming vatbare voorwerpen bevolen deze aan hem ter inbeslagneming uit te (doen) leveren of naar de griffie van de rechtbank over te (doen) brengen, door de afgifte van die voorwerpen aan de politie Eenheid Limburg.
Op 5 september 2023 heeft [klaagster] zich ten aanzien van de gegevens vervat in het Medisch Dossier en het Verpleegkundig Zorgdossier beroepen op het haar toekomende (afgeleide) verschoningsrecht. [klaagster] heeft de voormelde voorwerpen op 15 september 2023 in een afgesloten envelop aan de rechter-commissaris ter hand gesteld, opdat deze een beslissing overeenkomstig artikel 98 Sv kan geven.
[specialist] , specialist ouderengeneeskunde, werkzaam voor de klaagster en als hoofdbehandelaar betrokken bij [overledene] , is als verdachte gehoord. Op 15 september 2023 heeft mr. N.A. de Leon-van den Berg namens [specialist] op de door haar daartoe aangevoerde gronden bezwaar gemaakt tegen de door de officier van justitie gevorderde en tegen de door de rechter-commissaris bevolen uitlevering ter inbeslagneming van het medisch dossier en het verpleegkundig zorgdossier omdat daarmee het beroepsgeheim van [specialist] , aan wie als geheimhouder een verschoningsrecht toekomt wordt doorbroken.
Op 31 oktober 2023 heeft de rechter-commissaris beslist dat [specialist] weliswaar een persoon is met bevoegdheid tot verschoning, als bedoeld bij de artikelen 218, zodat zijn plicht tot geheimhouding zich uitstrekt tot het medisch dossier en tot het verpleegkundig zorgdossier, zodat zonder zijn toestemming deze dossiers in beginsel niet in beslag kunnen worden genomen, maar dat op de in die beslissing genoemde gronden in dit geval de inbeslagneming daarvan is toegestaan. Voorts heeft de rechter-commissaris ten aanzien van de klaagster, die zich op een van het recht op de geheimhouding van [specialist] afgeleide plicht tot geheimhouding beroept en op grond daarvan bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van de dossiers, dat bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is van de zijde van [specialist] en klaagster op 13 november 2023 ter griffie een klaagschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 16 januari 2024 het klaagschrift van de klaagster in raadkamer behandeld en daarbij de gemachtigden van de klaagster, mr. V.J.C. de Bruijn en mr. N. Karimi, en de officier van justitie gehoord.
De rechtbank heeft op diezelfde dag tevens het klaagschrift van [specialist] behandeld.
Na sluiting van het onderzoek is de uitspraak bepaald op 14 februari 2024 te 9:00 uur.

Beklag

Het klaagschrift richt zich tegen de belissingen van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023. De klaagster stelt zich op het volgende standpunt:
  • ten onrechte heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat uitzonderlijke omstandigheden rechtvaardigen dat het (afgeleid) verschoningsrecht doorbroken wordt;
  • de rechter-commissaris heeft een onjuist toetsingskader toegepast;
  • ten onrechte heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat er geen minder bezwaarlijk middel voorhanden is dan het aan het OM ter beschikking stellen van het gehele Medisch Dossier en het Verpleegkundig Zorgdossierkort.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat in dit geval er bijzondere omstandigheden zijn, die de doorbreking van het beroepsgeheim c.q. verschoningsrecht rechtvaardigen, zodat de klacht tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond moet worden verklaard.
De officier van justitie merkt op dat [specialist] , de behandeld arts van mevrouw [overledene] , als verdachte is gehoord. De verdenking is dus (mede) gericht tegen de (primair) verschoningsgerechtigde, die eveneens bezwaar maakt tegen de inbeslagneming. De verdenking betreft een opzettelijk gepleegd levensdelict. De inbeslagneming heeft weliswaar betrekking op (gevoelige) medische documenten, maar het betreft documenten die alleen de periode van 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023 beslaan, aangezien dat de voor het onderzoek relevante periode betreft. Deze gegevens kunnen niet op andere wijze verkregen worden. De enige andere wijze om inzage te krijgen in medische gegevens is door middel van tussenkomst van de forensisch arts in het schouwverslag, welke mogelijkheid werd benut, maar slechts spaarzaam informatie heeft opgeleverd. De conclusie in het definitieve sectierapport betreffende het pathologieonderzoek naar aanleiding van mogelijk niet-natuurlijk overlijden heeft de verdenking (en de noodzaak tot inzage in de medische stukken) eerder versterkt, dan deze doen afnemen. In aanvulling op toetsingskader van de Hoge Raad bengt de officier van justitie nog naar voren dat uit artikel 2 van het Europees verdrag tot bescheming van de rechten van de mens (EVRM) de positieve verplichting voortvloeit om in geval van een verdenking dat een levensdelict is gepleegd, effectief en onafhankelijk onderzoek te doen naar de oorzaak van het overlijden. Daarnaast mag de toestemming van mevrouw [overledene] tot verstrekking en inzage van de medische stukken worden verondersteld omdat niet valt in te zien waarom zij, indien nog in leven, in dit onderzoek geweigerd zou hebben inzage te geven in de haar betreffende medische documenten.

Beoordeling

Vraagstelling
De rechtbank ziet bij de beoordeling van het klaagschrift zich voor de vraag gesteld of de rechter-commissaris, op basis van het aan de wet en aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleende toetsingskader, in samenhang met het hem ter beschikking staande dossier terecht heeft kunnen komen tot de beslissing van 31 oktober 2023, dat het bezwaar van de klaagster tegen de inbeslagneming van het medische dossier en het verpleegdossier van [overledene] ongegrond is.

Beroep op het verschoningsrecht

De klaagster is de werkgever van [specialist] , de primair verschoningsgerechtigde. Op basis van deze betrekking komt de klaagster een beroep toe op een (afgeleid) verschoningsrecht, zoals dat is voorzien in artikel 218 Sv.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de
waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een
ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand
en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van
onder meer de arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke
omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten
aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet
prevaleren boven het verschoningsrecht. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden
voordoen dat het belang van de patiënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de arts
geheimhoudt, hetgeen zij hem hebben toevertrouwd moet wijken voor het belang dat de
waarheid aan het licht komt laat zich echter niet in het algemeen beantwoorden.
Bij de beantwoording van die vraag zal in een geval als dit moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken (vgl. HR 27 mei 2008, LJN BC1370, NJ 2008/407 en HR 21 oktober 2008, LJN BD7817, NJ 2008/630).
In eerdere rechtspraak van de Hoge Raad is voorts geoordeeld dat van dergelijke zeer
uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn in het geval dat de verdenking zich richt tegen
de arts zelf. Meer in het bijzonder zal, indien de arts wordt verdacht van een jegens zijn
patiënt gepleegd delict, onder omstandigheden aanleiding kunnen bestaan om het met het
verschoningsrecht gemoeide algemene belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees
voor openbaarmaking van het aan hem toevertrouwde tot een arts moet kunnen wenden, te
relativeren. Dan zal zwaarder kunnen wegen dat het verschoningsrecht niet ertoe mag dienen
om de waarheid te bemantelen in een tegen de verschonings-gerechtigde arts zelf ingestelde
strafvervolging en dat - indien het gaat om verdenking van een jegens een patiënt gepleegd
delict - patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig
vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van een arts de gegevens die - veelal
verplicht - met betrekking tot de medische behandeling in het medisch dossier zijn
vastgelegd, voor onderzoek door de justitiële autoriteiten beschikbaar zijn (vgl. HR 26 mei
2009, LJN BG5979, NJ 2009/263).
Bij de beantwoording van de vraag of in een zodanig geval de gevraagde gegevens, met inbreuk op het verschoningsrecht, aan de justitiële autoriteiten moeten worden afgegeven, kan van betekenis zijn of de direct betrokkene in verstrekking van die gegevens heeft toegestemd (vgl. HR 21 oktober 2008, LJN BD7817, NJ 2008/630). Met een dergelijke
afgifte is immers ook het belang van de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer
gemoeid.
Die regel en de toepassing ervan moeten in een geval als dit, waarin sprake is van het overlijden van een patiënt en de verdenking ter zake van een strafbaar feit is
gerezen in verband met diens medische of verpleegkundige behandeling, mede worden
bezien tegen de achtergrond van de uit artikel 2 EVRM - waarin het recht op leven is
gewaarborgd - voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en
onafhankelijk onderzoek (vgl. EHRM 17 januari 2002, no. 32967/96, Calvelli en Ciglio
tegen Italië, EHRC 2002/22 en EHRM 9 april 2009, no. 71463/01, Silih tegen Slovenië).
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden moet allereerst worden vastgesteld of er een redelijk vermoeden van schuld is aan een ernstig strafbaar feit. Vervolgens of deze verdenking van dien aard is, dat er kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
Beide vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken die aan de rechtbank ter beschikking zijn gesteld blijkt dat op donderdag 1 juni 2023, omstreeks 17:20 uur, mevrouw [overledene] , die op dat moment bij [klaagster] was opgenomen, is overleden. De forensisch arts dr. S.L. de Kunder heeft diezelfde dag nog, omstreeks 20:30 uur, een schouw verricht aan het lichaam van de overleden mevrouw [overledene] . Bij de schouw heeft de forensisch arts samen met de specialist ouderengeneeskunde M. Martens, het medisch en verpleegkundig zorgdossier van de overledene over de periode vanaf 15 mei 2023 kunnen inzien. De conclusie van de forensisch arts, die mede steunt op de kennelijk in de medische dossiers aangetroffen tegenstrijdigheden in het beeld van eten en drinken door de overledene, was dat mogelijk men nalatig is geweest in het aanbieden van voedsel of drank en in het toedienen van medicatie.
De officier van justitie heeft daarop het lichaam van de overleden mevrouw [overledene] in
beslag genomen, waarna op 3 juni 2023 een gerechtelijke sectie daarop is verricht. De voorlopige conclusie van de sectie was dat er geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd, die de dood zouden kunnen verklaren. Verder staat vast dat op 31 mei 2023 bij het Openbaar Ministerie een melding binnen is gekomen van een vertrouwensarts van Veilig Thuis, waarin in verband met de verpleging en verzorging van mevrouw [overledene] het vermoeden is geuit van ouderenmishandeling (door het onthouden van vocht en voeding).
Uit de beschikbare documenten komt verder naar voren dat mevrouw [overledene] , 87 jaren oud, (waarschijnlijk) dementerend was, in de laatste fase van haar leven was en dat zij wisselend verklaarde over haar doodswens. Zij was niet terminaal en kwam niet in aanmerking voor euthanasie. Duidelijk is ook dat de familie van de overleden mevrouw [overledene] , en in de eerste plaats haar dochter, betrokken is geweest bij en geïnformeerd is over de behandeling en de verpleging op de verpleegafdeling van [klaagster] . Op welke wijze blijkt uit het medisch en verpleegkundig dossier.
Als hoofdbehandelaar en direct betrokkene van mevrouw [overledene] is de klager [specialist] als verdachte door de politie gehoord. In het aan de rechtbank ter beschikking gestelde dossier is geen proces-verbaal van dat verhoor opgenomen.
In het dossier is een verklaring van [naam] gevoegd, die op 10 oktober 2023 als getuige door de politie is gehoord. [naam] is een inmiddels op staande voet ontslagen medewerker van [klaagster] , die daadwerkelijk bij de verpleging en verzorging van de [overledene] was betrokken. Uit die verklaring van [naam] komt naar voren dat hij vraagtekens plaatst bij de wens van [overledene] om niet meer te leven en verder verklaart hij over een meerdere keren bijgesteld plan om vocht en voeding aan mevrouw [overledene] te onthouden. Ook heeft de getuige het erover dat, in zijn eigen woorden, er qua tijden aanpassingen zijn gedaan aan het medisch dossier.
Tot slot beschikt de rechtbank over het definitieve sectierapport van 21 november 2023 betreffende het pathologieonderzoek naar aanleiding van het mogelijk niet-natuurlijk overlijden van mevrouw [overledene] . De senior-forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe concludeert dat het overlijden van mevrouw [overledene] goed kan worden verklaard door een biochemische verstoring van het lichaam (ketoacidose) door ondervoeding of uithongering. Volgens dat rapport is van een andere oorzaak voor het ontstaan van de vastgestelde ketoacidose of een andere oorzaak van overlijden niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen kan worden geconcludeerd dat jegens de verdachte [specialist] een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan het begaan van een zeer ernstig strafbaar feit, nu hij betrokken was bij en verantwoordelijk was voor de bepaling van de behandeling van mevrouw [overledene] . De rechtbank tekent daarbij aan dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is, ook als het gaat om de beoordeling van de verdenking jegens klager [specialist] , nu het dossier immers nog niet compleet is. De vraag is dan of het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt in dit geval zo veel gewicht in de schaal legt dat het gewicht van het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van de klager daar niet tegen opweegt.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van waarheidsvinding een zodanig zeer zwaarwegend maatschappelijk belang is, dat daarvoor het verschoningsrecht van de klaagster moet wijken. Het strafrechtelijk onderzoek is erop gericht zoveel mogelijk feiten en omstandigheden, die hebben geleid tot het overlijden van mevrouw [overledene] te achterhalen. Zoals gezegd, bij de definitieve sectie op haar lichaam is geconcludeerd dat haar overlijden goed kan worden verklaard door ondervoeding of uithongering. De vraag is dan hoe het - ondanks dat onvoldoende vaststaat dat zij een duidelijke en ondubbelzinnige doodswens had, dat euthanasie niet aan de orde was, dat zij niet terminaal was en dat zij in een verplegende, medische omgeving verbleef - zover heeft kunnen komen. De bevindingen van de forensisch-patholoog staan overigens niet op zichzelf en vinden steun in een melding van een vertrouwensarts van Veilig Thuis van 31 mei 2023, over de zeer ernstige zorgen over de behandeling van [overledene] . De getuige [naam] lijkt evenmin overtuigd van een natuurlijke dood, gelet op de inhoud van de tegenover ambtenaren van de politie afgelegde verklaring.
Anders dan de klaagster stelt, gaat het hier om voldoende concrete aanwijzingen voor de verdenking van schuld aan een ernstig strafbaar feit. Het verschoningsrecht dient niet ertoe strafbare feiten of misstanden te maskeren. Het medisch en verpleegkundig dossier kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de waarheidsvinding. Dit belang van onderzoek naar mogelijke strafbare feiten bij de behandeling en verpleging in de laatste fase van het leven van mevrouw [overledene] betreft een zwaarwegend maatschappelijk belang dat in het gedrang komt als dat andere, eveneens zwaarwegende belang, namelijk het belang bij geheimhouding van het medisch en het verpleegkundig zorgdossier, prevaleert.
Naar het oordeel van de rechtbank moet in verband met de vraag of het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht, ook worden stilgestaan bij de vraag of de met behulp van de doorbreking van het verschoningsrecht te verkrijgen gegevens niet op andere of minder bezwarende wijze kunnen worden verkregen. In deze strafzaak gaat het er (ook) om dat de officier van justitie, gegeven de verdenking zoals deze er nu ligt, zich een zo objectief en zo volledig mogelijk beeld kan vormen over de afspraken die door de behandelaars met mevrouw [overledene] in de laatste fase van haar leven met haar en/of met haar naasten zijn gemaakt, of die afspraken overeenkomstig de daarvoor geldende protocollen zijn vastgelegd en zo ja, hoe en op welke wijze die afspraken werden toegepast en getoetst door de artsen en het verzorgend personeel werkzaam bij [klaagster] . Ook is van belang of een afgesproken beleid voldoet aan de richtlijnen en professionele standaarden die in dergelijke gevallen gelden en of een afgesproken beleid getoetst is en als dat heeft geleid tot aanpassingen van het beleid, of aan die aanpassingen gevolg gegeven is en die aanpassingen niet door acties onmogelijk geworden zijn. Andere mogelijkheden die vragen beantwoord te krijgen zonder of met een minder vergaande schending van het verschoningsrecht zijn de rechtbank niet gebleken. Van de zijde van de klaagster is aangegeven dat het horen van getuigen een minder ingrijpende mogelijkheid is. Die mogelijkheid weegt echter niet op tegen het integraal onderzoek van de meergenoemde documenten en biedt ook niet hetzelfde inzicht. Ook de periode waarover de documenten gevorderd zijn acht de rechtbank juist, omdat een beperking tot een periode van 15 mei tot en met 1 juni onvoldoende geacht wordt om een juist inzicht te krijgen.
Voor zover de klaagster heeft aangevoerd dat het primaat van het onderzoek ligt bij de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) en niet bij het Openbaar Ministerie, omdat volgens klaagster niet evident is gebleken van een ernstig strafrechtelijk verwijtbaar handelen, volgt de rechtbank de klaagster niet. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de zorg en het onderzoek van de IGJ is dus gebaseerd op een andere doelstelling dan waarop een onderzoek naar strafbare feiten is gebaseerd. Bekend is ook dat de onderzoeken van de IGJ en het openbaar ministerie tot een ander resultaat kunnen leiden. Het onderzoek van de IGJ kan derhalve niet gezien worden als een minder ingrijpend middel waardoor een beroep op het verschoningsrecht gehonoreerd zou moeten worden.
Het verzoek van klaagster om gedeelten van het medisch en verpleegkundig dossier die niet relevant zouden kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek uit te zonderen van inbeslagneming wijst de rechtbank af. Het openbaar ministerie moet bij de beoordeling van de mogelijkheid van een strafbaar feit de beschikking hebben over alle feiten en omstandigheden die daarvoor noodzakelijk zijn, zodat alles in onderling verband en samenhang bezien kan worden.
Voor zover de klaagster zich op het standpunt stelt dat in de beslissing van de rechter-commissaris artikel 8 EVRM in het geheel niet aan de orde komt, volgt de rechtbank dit standpunt niet. De rechter-commissaris heeft getoetst aan het belang van het recht op bescherming van de privacy dat elke patiënt heeft. De gegevens waarvan de uitlevering is bevolen zijn medische en verpleegkundige gegevens en daarmee bij uitstek privacygevoelig. De rechter-commissaris heeft bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het
verschoningsrecht is toegestaan ook stilgestaan bij de veronderstelde wil van mevrouw [overledene] en het belang van de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer.
Volgens de rechter-commissaris blijkt uit de medische en verpleegkundige gegevens niet onomstotelijk dat mevrouw [overledene] een consequente en duurzame doodswens had. Gelet daarop maar ook acht slaand op de verklaring van de getuige [naam] , heeft de rechter-commissaris aangenomen dat mevrouw [overledene] ook zelf zou hebben gewild, en dus ook erop mocht rekenen dat na haar overlijden een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld naar het medisch en verpleegkundig handelen in de laatste fase van haar leven. Van die veronderstelde wil ging aanvankelijk ook klager [specialist] als hoofdbehandelaar klaarblijkelijk uit, nu hij, geplaatst voor de vraag of het medisch dossier mét of zonder vordering moest worden verstrekt, op 2 juni 2023 in het medisch dossier liet optekenen dat hij als hoofdbehandelaar veronderstelt dat de overledene geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen een vrijwillige verstrekking van het medisch en verpleegkundig zorgdossier. Het voorgaande brengt mee dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voor relativering in aanmerking komt en bij de beantwoording van de vraag of het verschoningsrecht moet prevaleren boven belang dat de waarheid aan het licht komt, in het geheel van de in de afweging te betrekken belangen, als zelfstandig argument sterk aan gewicht inboet. Dat geldt te meer als hierbij in ogenschouw wordt genomen dat de uitlevering is bevolen van stukken over de betrekkelijk korte periode 1 maart 2023 tot aan de datum van het overlijden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om anders dan de rechter-commissaris te overwegen en te oordelen.
Na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen, die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank kan zich daarom verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris. Na de in het geding zijnde beslissing zijn nog documenten aan het dossier toegevoegd. De inhoud daarvan geeft geen aanleiding tot een andersluidende beslissing.
Het klaagschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat de inbeslagneming van het medisch en het verpleegkundig zorgdossier is toegestaan is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar van klaagster tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat de inbeslagneming van het medisch dossier en het verpleegkundig zorgdossier is toegestaan ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. L.P. Bosma en mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter zitting van de raadkamer van 14 februari 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klaagsterklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.