ECLI:NL:RBLIM:2024:1024

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
03/038587-23, 03/292824-23 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor zware mishandeling, vernieling en mishandeling met verwerping van het beroep op noodweer en gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die werd bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz. De zaak betreft zware mishandeling, vernieling en mishandeling, gepleegd op 7 februari 2023 en 2 februari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 februari 2023 aan slachtoffer 1 zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze meermalen met kracht te slaan, wat resulteerde in meerdere botbreuken in het gezicht van het slachtoffer. De verdachte heeft ook een deur van slachtoffer 2 vernield. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 330 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan slachtoffer 1 van € 7.660,59, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en opname in een zorginstelling. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/038587-23, 03/292824-23 (ttz.gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1966,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. L.A.C. ter Steeg, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
03/038587-23
Feit 1:op 7 februari 2023 aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
(primair), dan wel heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(subsidiair);
Feit 2:op 7 februari 2023 één of meerdere deuren van [slachtoffer 2] heeft vernield;
03/292824-23
Feit 1:op 2 februari 2023 [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde zware mishandeling en de vernieling van parketnummer 03/038587-23. Tevens acht zij de onder parketnummer 03/292824-23 tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de zware mishandeling in het bijzonder aangevoerd dat verdachte het slachtoffer meermalen met kracht met een gebalde vuist heeft geslagen, waardoor het slachtoffer meerdere botbreuken in zijn gezicht heeft opgelopen. Het slachtoffer is meermalen geopereerd en het slachtoffer blijkt nog steeds niet volledig te zijn hersteld. De officier van justitie stelt zich derhalve op het standpunt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie heeft tevens naar voren gebracht dat een beroep op noodweer niet kan slagen. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij diegene is die werd aangevallen, niet wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen. Bovendien heeft verdachte direct na het voorval tegen de politie verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen omdat hij dacht dat [slachtoffer 1] zijn vrouw had verkracht. Verdachte is diegene die de aanval gestart heeft, waardoor een beroep op noodweer niet kan slagen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde vernieling en van de mishandeling van [slachtoffer 3] . De verdachte ontkent beide feiten. Ten aanzien van de (poging) zware mishandeling heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte werd door [slachtoffer 1] aangevallen. Immers bij binnenkomst in de kamer sprong [slachtoffer 1] op hem. Verdachte heeft zich geweerd en heeft daardoor tweemaal met een vuist geslagen. [slachtoffer 1] is ten val gekomen en heeft daardoor letsel aan zijn gezicht opgelopen. De raadsman verzoekt verdachte derhalve ook voor dit feit vrij te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
03/038587-23 [1]
Bewijsmiddelen feit 1:
Aangever [slachtoffer 1]verklaarde als volgt [2] :
Op 7 februari 2023 was ik op mijn kamer. Dit betreft kamer [nummer 1] gelegen aan de [adres 2] . Ik huur hier voor enkele dagen een kamer in het centrum van Venlo, dit is bij [slachtoffer 2] .
Ik maakte de deur open en toen stond de man die kamer [nummer 2] huurt op de gang. Ik hoorde dat hij op een agressieve manier, in het Engels, tegen mij zei dat ik zijn
meisje had. Ik maakte vervolgens de deur van mijn kamer open om te laten zien dat er geen meisje op mijn kamer was. Hij geloofde me niet en viel me meteen aan. Ik ben door deze man een paar keer op mijn gezicht geslagen. Het is zeker niet bij één keer gebleven. Ik voelde direct een hevige pijn en zag overal bloed. Ik ben in elk geval meerdere keren met de vuist geslagen. Ik zag dat de man met kracht en met een gebalde rechter vuist sloeg. Ik heb meerdere breuken in mijn oogkas en heb mijn kaak op 3 plaatsen gebroken.
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2]relateerden als volgt [3] :
Op 7 februari 2023 kregen wij de opdracht om te rijden naar de [adres 2] . Aldaar zou een mishandeling hebben plaatsgevonden. Cameratoezicht had de persoon in beeld en gaf aan dat deze nu links van ons richting het hotel liep. Ik, [naam 1] , zag een voor mij ambtshalve bekend persoon, [verdachte] , uit de straat lopen. Ik, [naam 1] , sprak [verdachte] aan en vroeg wat er aan de hand was. Ik, [naam 1] , zag dat [verdachte] zeer emotioneel was en zichtbaar en hoorbaar begon te huilen. Ik gaf aan dat er een melding was van een mishandeling en dat we daarom hier waren. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "neem mij maar mee." Ik vroeg waarom we hem dan mee moesten nemen. Ik hoorde dat hij zei dat een man in het hotel zijn vrouw had verkracht. [verdachte] gaf in de auto aan dat hij het slachtoffer had geslagen omdat hij zijn vriendin had verkracht. Hij zou hem meerdere malen geslagen hebben. Wij, verbalisanten, kregen portofonisch door van de collega's dat de ambulance die ter plaatse was zei dat er vermoedelijk met een voorwerp was geslagen gezien het letsel. Ik, [naam 1] , vroeg aan [verdachte] of hij alleen met zijn vuisten had geslagen of dat hij een voorwerp had gebruikt. [verdachte] zei: "Ik heb alleen met mijn vuisten geslagen. Ik heb hem meerdere keren hard geslagen.” Ik, [naam 1] , zag in het cellencomplex verwondingen aan de rechterhand van [verdachte] . Ik vroeg of deze verwondingen kwamen door het slaan van het slachtoffer. [verdachte] zei dat dit kwam door het slaan.
In de
letselrapportagevan GGD Limburg Noord, opgemaakt door dr. S.M.A.A. Schamp concludeert de forensisch arts dat er sprake is van ernstig letsel aan het aangezicht na fors, hoog energetisch, stomp trauma. Er sprake van een oogkas- en onderkaakbreuk en er zijn bloeduitstortingen. Hierbij is sprake van letsel door een scherprandig voorwerp met (minstens) drie parallelle scherpe randen. De onderkaak is zichtbaar onderbroken: het linker deel van de onderkaak is niet zichtbaar, waarbij opening van de mond beperkt wordt. [4]
Uit de
medische informatievan GGD Limburg-Noord, opgemaakt door
Ö. Tapirdamaz, arts, volgt onder meer dat bij [slachtoffer 1] sprake was van een verbrijzeld linker jukbeen/bovenkaak complex waarbij ook een zenuwkanaal is betrokken, leidend tot inklemming en mogelijk definitieve uitval van een van de aangezichtszenuwen. Er is tevens een verbrijzeld onderkaakbeen links met losliggende snijtand en mogelijke afknelling van de gevoelszenuw die tot de linker ondertanden en kiezen loopt. [slachtoffer 1] werd opgenomen en werd de volgende dag overgeplaatst naar het Radboud UMC voor operatieve behandeling. [5]
De rechtbank heeft ter terechtzitting de bewegende camerabeelden bekeken en heeft daarbij het volgende waargenomen [6] :
De rechtbank ziet iemand die uit de deur van zijn hotelkamer komt, en een tijd naar de muur staat te luisteren. We zien dezelfde persoon vaak omhoog kijken in de richting van de camera. We zien een verbeten blik. De persoon laat zijn tanden zien. Vervolgens is te zien dat de persoon de deurklink van [nummer 1] beetpakt, de klink naar beneden doet. De deur gaat niet open. De rechtbank herkent deze persoon als de verdachte. De tweede keer als verdachte aan deur [nummer 1] komt, ziet de rechtbank dat de deur wordt geopend door het slachtoffer. Dan ziet de rechtbank dat de verdachte bij nummer [nummer 1] naar binnen schiet, een seconde uit beeld verdwijnt, weer in beeld komt en zijn rechterarm naar achteren beweegt.
Ook ziet de rechtbank een man, zijnde verdachte, die, vlak voordat hij de kamer ingaat, zijn vuisten op een enorme manier balt, zijn spieren aanspant en een blik in zijn ogen heeft die agressief is. In de linkerhand van verdachte ziet de rechtbank iets om zijn wijsvinger. Dat voorwerp steekt een beetje uit. Als de verdachte kamer [nummer 1] binnengaat heeft hij nog steeds iets in zijn linkerhand. Wat de rechtbank ook ziet op het moment dat de verdachte die kamer binnengaat, is dat heel snel zijn rechterarm naar achteren gaat en dan weer terug. Pas daarna gaat verdachte de kamer naar binnen en dan duurt het 1 minuut en 15 seconden voordat hij weer naar buiten komt.
De rechtbank neemt tevens op de beelden waar dat verdachte iets in de rechterhand vasthoudt; het is onduidelijk wat.
Bewijsmiddelen feit 2:
Aangever [naam 3]verklaarde namens [slachtoffer 2] als volgt [7] :
Ik liep naar de kamer van de verdachte, kamer [nummer 2] . Voorheen zag ik dat er nog geen schade was aan deuren in kamer [nummer 2] . Echter, ik zag dat nu, op 7 februari 2023 omstreeks 20.00 uur, dat een grote scheur in de deur van kamer [nummer 2] zat. Ook zag ik dat de tussendeur tussen de kamer van de verdachte en de kamer daarnaast, kamer [nummer 3] , vermoedelijk opengetrapt was. Ik zag stukken hout, uit de deur, in beide kamers liggen en zag dat de deur tussen deze twee kamers geopend was. Ik zag schade aan de deur.
Verbalisanten [naam 4] en [naam 5]relateerden als volgt [8] :
Op 7 februari 2023, omstreeks 19:50 uur, kwamen wij, verbalisanten, ter
plaatse bij het [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te Venlo. Wij, verbalisanten, zagen dat op de gang twee deuren open stonden. Dit betroffen de deuren van de kamers [nummer 2] en van [nummer 1] . Ik, verbalisant [naam 4] , hoorde dat op kamer [nummer 2] een tussendeur vernield was. Ik hoorde dat dit de kamer van de verdachte was. Ik kon in kamer [nummer 2] kijken en zag inderdaad een vernielde tussendeur.
Bewijsoverweging feit 1 en feit 2:
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] (hierna ook: het slachtoffer) heeft geslagen, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn vuisten heeft geslagen. De rechtbank ziet op de camerabeelden dat de verdachte bij het binnengaan van de kamer in zijn beide handen een voorwerp heeft. Op basis van deze waarneming, in samenhang met de conclusie van forensisch arts Schamp dat er sprake is van letsel door een scherprandig voorwerp, concludeert de rechtbank dat verdachte zowel met zijn vuisten als met een voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig aan te duiden. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang dat wordt gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Op grond van het strafdossier is komen vast te staan dat het slachtoffer als gevolg van het door de verdachte op hem uitgeoefende geweld ernstig letsel in zijn gezicht heeft opgelopen. Uit de medische informatie blijkt dat het slachtoffer meerdere breuken aan zijn onderkaak, jukbeen en oogkas heeft opgelopen, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Het slachtoffer zal de gevolgen van dit letsel wellicht blijvend ervaren. Naar oordeel van de rechtbank kan het letsel van het slachtoffer dan ook worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Noodweer?
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat aan de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt zoals bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig concreet en zodanig bedreigend zijn voor een verdachte dat deze juridisch kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Om een beroep op noodweer te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst vast te stellen of de feitelijke toedracht, zoals door de verdediging aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door de verdediging geschetste toedracht -indien aannemelijk geworden - een beroep op noodweer rechtvaardigt.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Integendeel, de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen is onverenigbaar met de overige bewijsmiddelen in het dossier, met name met de bewegende camerabeelden die de verklaring van de verdachte weerspreken. Verdachte verklaart immers dat [slachtoffer 1] op het bed lag en vanaf het bed op hem sprong toen hij de kamer binnenkwam, terwijl op de camerabeelden duidelijk waar te nemen is dat [slachtoffer 1] juist diegene is die de kamerdeur opent. Bovendien heeft de verdachte direct na het gebeuren tegen de politieagenten verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen omdat het slachtoffer de vrouw van verdachte zou hebben verkracht. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het juist de verdachte was die de aanval is gestart.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt het noodweerverweer.
Vernieling
In het dossier bevindt zich de aangifte van [slachtoffer 2] en een fotoblad waaruit blijkt dat de deur behorende bij de kamer van verdachte vernield is. Ook de agenten ter plaatse hebben geconstateerd dat op zijn minst één deur van kamer [nummer 2] , zijnde de kamer van verdachte, beschadigd is. De rechtbank is van oordeel dat deze bewijsmiddelen, in samenhang met de op de camerabeelden waargenomen agressieve houding van verdachte, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling.
03/292824-23 [9]
Aangever [naam 6]verklaarde namens [slachtoffer 3] als volgt [10] :
Op 2 februari 2023 bevond ik mij, benadeelde, met mijn functie als verpleegkundige belast, op de [afdeling 1] van het [instelling] aan de [adres 3] .
Ik, benadeelde, hoorde hoe de genoemde verdachte vervolgens zei: "anders lossen we het hier direct wel even op" waarna ik zag hoe de genoemde verdachte op mij afliep zijn linkerarm naar achteren bewoog en deze met een gerichte kracht van meer dan geringe betekenis richting mijn rechter schouder bewoog. Ik, benadeelde voelde hoe hij mij met vlakke hand op mijn rechter schouder raakte en voelde een korte scherpe pijn in mijn rechter schouder hetgeen ik opvatte als een provocatie.
Getuige [naam 7]verklaarde hierover als volgt [11] :
Ik zag dat [verdachte] opeens met zijn hand tegen een van de schouders van [slachtoffer 3] sloeg.
Bewijsoverweging
Op basis van de hiervoor genoemde namens [slachtoffer 3] en de getuigenverklaring van [naam 7] is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. 03-038587-23 feit 1 primair:
op 7 februari 2023 te Venlo aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken aan de onderkaak en het jukbeen en de oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met kracht met gebalde vuist en met een voorwerp tegen het gezicht te slaan;
T.a.v. 03-038587-23 feit 2:
op 7 februari 2023 te Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een deur die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft vernield;
T.a.v. 03-292824-23 feit 1:
op 2 februari 2023 te Venlo, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] op zijn rechterschouder te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. 03-038587-23 feit 1 primair:
zware mishandeling;
t.a.v. 03-038587-23 feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
t.a.v. 03-292824-23 feit 1:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Over de geestvermogens van de verdachte is door psychiater dr. B.A. Blansjaar op 4 mei 2023 en door psycholoog M. de Klerk op 25 mei 2023 gerapporteerd. In genoemde rapporten hebben de deskundigen diagnostische uitspraken gedaan en zijn zij gekomen tot een inschatting over de doorwerking van de problematiek van de verdachte op de feiten.
Rapportages
Psychiater Blansjaar beschrijft dat bij verdachte sprake is van psychische stoornissen in de vorm van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een chronische post-traumatische stressstoornis, bij een cluster B persoonlijkheidsstructuur met antisociale en borderline trekken.
De aan verdachte tenlastegelegde mishandeling en vernieling kan worden beschouwd als te zijn voortgekomen uit achtervolgingswaandenkbeelden en daarmee verbonden gehoorshallucinaties, veroorzaakt door gebruik van cocaïne, zonder reëel motief. Vanuit belevingen van achtervolgingswaan is verdachte mede door impulsiviteit, prikkelbaarheid en affectlabiliteit veroorzaakt door chronische PTSS en cluster B persoonlijkheidstrekken en versterkt door cocaïne tot geweldpleging gekomen. Daarbij kan enerzijds worden overwogen dat verdachte door eerdere soortgelijke episoden bekend was met zijn kwetsbaarheid voor psychotische decompensatie als gevolg van het gebruik van cocaïne en met zijn geneigdheid tot agressief gedrag na cocaïnegebruik en anderzijds dat hij beperkt was in zijn vermogen zich te onthouden van cocaïnegebruik door een sterke afhankelijkheid van dat middel, mede door kwetsbaarheid als gevolg van een posttraumatische stressstoornis en cluster B persoonlijkheidstrekken. De psychiater geeft het advies om de tenlastegelegde mishandeling en vernieling in een verminderde mate aan de verdachte als persoon toe te rekenen.
Psycholoog De Klerk beschrijft dat bij de verdachte sprake is van een post-traumatische stressstoornis, een stoornis in het gebruik van cocaïne, een psychotische stoornis door gebruik van cocaïne en antisociale en borderline persoonlijkheidstrekken.
Het ten gevolge van cocaïnegebruik ontstane psychotische toestandsbeeld heeft het tenlastegelegde delictgedrag beïnvloed. Zowel de PTSS als de borderline- en antisociale persoonlijkheidstrekken hebben meer indirect een rol gespeeld.
Op basis van zijn psychotische toestandsbeeld in combinatie met zijn cocaïneverslaving, PTSS en zijn kwetsbare persoonlijkheidstrekken, adviseert de psycholoog om het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog acht verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar, gezien hij onder invloed van drugs psychotisch is geworden. Zijn drugsgebruik is hem aan te rekenen, echter hij is kwetsbaar voor cocaïne gebruik door de PTSS en zijn antisociale en borderlinepersoonlijkheidstrekken.
Conclusie rechtbank
Voor zover de rapportages zien op het vaststellen van een psychische stoornis en dat sprake is van een verband tussen deze stoornis en de tenlastegelegde feiten, begrijpt de rechtbank het standpunt van de deskundigen dat bij de verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een chronische post-traumatische stressstoornis en dat deze stoornissen ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig waren.
De rechtbank komt, evenals de officier van justitie en de verdediging, op basis van de in voornoemde rapporten vervatte bevindingen, het onderzoek ter terechtzitting en het dossier tot de conclusie dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend. De psychose waarin verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verkeerde, is veroorzaakt door het gebruik van cocaïne. Dit drugsgebruik is aan verdachte toe te rekenen.
De verdachte is strafbaar, omdat er geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 330 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals deze op 1 september 2023 door de reclassering zijn geadviseerd, en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte gebaat is bij behandeling. De raadsman acht de eis van de officier van justitie passend en refereert zich ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft bij een hem onbekende man meerdere breuken in het gezicht veroorzaakt door hem meermalen met kracht te slaan. Daarnaast heeft verdachte een deur vernield en een medewerker van de kliniek waarin hij verbleef mishandeld.
Rapportages
Deze strafbare feiten vonden plaats in een periode van slechts vijf dagen. Een periode waarin verdachte kennelijk door het gebruik van cocaïne in een psychose verkeerde. Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een chronische post-traumatische stressstoornis. Zowel de psycholoog als de psychiater adviseerden om de feiten in een verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Hoewel de rapportages strikt genomen enkel zien op de zware mishandeling van [slachtoffer 1] en op de vernieling van de deur (de zaak met parketnummer 03/038587-23) acht de rechtbank dezelfde conclusie tot verminderde toerekeningsvatbaarheid gelet op de korte tijdspanne waarin deze feiten plaatsvonden, ook van toepassing op de mishandeling van [slachtoffer 3] .
Ernst van de feiten
Dat maakt evenwel niet dat de verdachte geen straf verdient. Er is immers sprake van een zware mishandeling, een zeer ernstig feit, te meer gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het slachtoffer [slachtoffer 1] was een willekeurig slachtoffer en was zich van geen kwaad bewust. Hij werd onverhoeds en zonder pardon meermalen geslagen, met ernstig letsel als gevolg. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] nog steeds niet de oude is, en het is maar de vraag of hij ooit volledig van zijn letsel zal herstellen. Naast fysiek letsel, blijkt uit zijn slachtofferverklaring ook de enorme emotionele impact van deze mishandeling. Iedere keer dat [slachtoffer 1] zichzelf in de spiegel ziet, wordt hij geconfronteerd met hetgeen zich in februari in [slachtoffer 2] heeft afgespeeld.
Behalve de zware mishandeling heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de vernieling van een deur, waarmee hij overlast en schade heeft veroorzaakt. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medewerker van het [instelling] Instituut. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij juist een persoon die ter plaatse was om mensen zoals verdachte te helpen en te begeleiden een klap heeft gegeven.
Behandeling
Het is duidelijk dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft. Zowel de psycholoog en de psychiater als de reclassering benadrukken het belang van een klinische opname in een dubbel-diagnose kliniek, waarbij zowel de verslaving als de persoonlijkheidsproblematiek en PTSS behandeld kunnen worden. Verdachte verblijft sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op de [afdeling 2] . De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de problematiek centraal moet staan, acht het van belang dat de behandeling wordt voortgezet en zal om die reden de voorwaarden die door de reclassering worden geadviseerd opleggen en dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu aan de voorwaarden daaraan is voldaan..
Straf
Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 330 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De persoon van de verdachte, zijn problematiek en het risico op herhaling, rechtvaardigen de gevorderde langere proeftijd. Kortom betekent dit dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De (ter terechtzitting gewijzigde) vordering strekt tot vergoeding van een bedrag van € 17.640,00 euro, bestaande uit € 7.500,00 immateriële schade en € 10.140,00 materiële schade. De materiële schade bestaat uit de post ‘zorgkosten’ die, met het oog op een eventueel hoger beroep, ter zitting is verhoogd naar € 10.000,00 euro. Daarnaast is er nog de post ‘ziekenhuisopname’ die € 140,00 betreft. De benadeelde partij realiseert zich dat ten aanzien van de post ‘zorgkosten’ slechts een bedrag van € 2.957,30 is onderbouwd en dat het bedrag voor het overige niet-ontvankelijk verklaard zal worden. De benadeelde partij heeft tevens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de materiële schade een bedrag van € 3.097,30 voor toewijzing vatbaar is. De schadepost ‘zorgkosten’ is met het oog op een eventueel hoger beroep verhoogd naar € 10.000,00, maar dit bedrag is, behoudens het onderbouwde bedrag van € 2.957,30, niet onderbouwd en dient derhalve voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze proportioneel is en dat de vordering ten aanzien hiervan kan worden toegewezen.
De officier van justitie verzoekt om het toe te kennen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op het bepleite beroep op noodweer, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd ten aanzien van de immateriële schade. De raadsman acht de materiële schade onvoldoende onderbouwd aangezien er geen betalingsbewijzen zijn overhandigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het hiervoor onder 3.4 bewezenverklaarde feit (parketnummer 03/038587-23, feit 1) rechtstreeks schade is toegebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.500,00 immateriële schadevergoeding. De benadeelde heeft dit bedrag onderbouwd aan de hand van jurisprudentie van vergelijkbare zaken. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is in het onderhavige geval sprake van. Dat [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is voldoende onderbouwd en komt in het dossier ook evident naar voren. Door of namens de verdediging is hier geen verweer tegen gevoerd en dit deel van de vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor, zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.140,00, aan materiele schadevergoeding, bestaande uit € 10.000,00 zorgkosten en € 140,00 ziekenhuiskosten.
Ten aanzien van de gevorderde ziekenhuiskosten merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 1] van 7 februari 2023 tot en met 10 februari 2023 in het ziekenhuis heeft verbleven vanwege de mishandeling. Het door de benadeelde gevorderde bedrag van € 140,00 is overeenkomstig de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis en Revalidatiedaggeldvergoeding 2023 bepaald. De rechtbank komt dit bedrag niet onredelijk of ongegrond voor, zodat dit deel van de vordering wordt toewezen.
Ten aanzien van de gevraagde zorgkosten merkt de rechtbank op, zoals reeds namens de benadeelde partij kenbaar is gemaakt, dat een bedrag van € 7.042,70 niet nader door stukken is onderbouwd. De rechtbank verklaart dit gedeelte van de vordering derhalve niet-ontvankelijk.
Daarnaast bevindt zich bij de vordering van de benadeelde partij een nota van het VieCuri medisch centrum van 6 april 2023 ter hoogte van € 2.936,71. Er is echter geen betalingsbewijs overhandigd, waardoor het de rechtbank onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] deze schade daadwerkelijk heeft geleden en de factuur niet mogelijk al door een ziektekostenverzekeraar is voldaan. De rechtbank verklaart dit gedeelte van de vordering derhalve niet-ontvankelijk.
De rechtbank acht het bedrag van € 20,59, betreffende de factuur van het Radboud UMC d.d. 25 augustus 2023, voldoende onderbouwd omdat daarop is aangetekend (met een stempel) dat dit bedrag is voldaan. Dit deel van de vordering is aldus voor toewijzing vatbaar.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank bepaalt dat over het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding, te weten het bedrag van € 7.660,59, wettelijke rente is verschuldigd vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 7 februari 2023, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen over het schadebedrag, zodat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaarthet tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreektde verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaartdat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaartde verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeeltde verdachte tot een gevangenisstraf van 330 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van
    3 jaren;
  • beveeltdat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaaltdat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van drie jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • steltde volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
meldplicht bij de reclassering:Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
opname in een zorginstelling:Verdachte laat zich opnemen in [zorginstelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
  • geeftaan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-
beveeltdat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 03/038587-23,
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 7.660,59, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van 7 februari 2023 tot aan de dag der gehele voldoening. Voornoemd bedrag bestaan uit € 160,59 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding;
  • verklaartde benadeelde partij in het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legtaan de verdachte
    opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
    [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.660,59, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2023 tot aan de dag der gehele voldoening;
  • bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaaltdat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.J.A.P. Merk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. 03-038587-23 feit 1 primair:
hij op of omstreeks 7 februari 2023 te Venlo aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere breuk(en) aan de onderkaak en/of het jukbeen en/of de oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met kracht met gebalde vuist en/of met een voorwerp tegen het gezicht te slaan en/of die [slachtoffer 1] te duwen;
T.a.v. 03-038587-23 feit 2:
hij op of omstreeks 7 februari 2023 te Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere deur(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
T.a.v. 03-292824-23 feit 1:
hij op of omstreeks 2 februari 2023 te Venlo, gemeente Venlo, althans in Nederland [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] op zijn rechter- en/of linkerschouder te slaan

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2023020401, gesloten d.d. 30 maart 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 118 ;
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , d.d. 7 februari 2023, p. 6A – 7;
3.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 februari 2023, p. 30;
4.Letselrapportage van [slachtoffer 1] , opgemaakt door S.M.A.A. Schamp, d.d. 14 maart 2023;
5.Medische informatie van [slachtoffer 1] , opgemaakt door Ö. Tapirdamaz d.d. 19 september 2023;
6.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting op 20 februari 2024;
7.Proces-verbaal van aangifte door [naam 3] namens [slachtoffer 2] , d.d. 7 februari 2023, p. 46;
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2023, p. 34 - 36;
9.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2023029343, gesloten d.d. 15 november 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 23.
10.Proces-verbaal van aangifte door [naam 6] namens [slachtoffer 3] , d.d. 23 februari 2023, p. 16 – 17;
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] , d.d. 2 augustus 2023, p. 10;