ECLI:NL:RBLIM:2024:10216

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/03/324076 / HA ZA 23-485
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de vrijgave van bankgarantie na oplevering van een woning met gebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft een overeenkomst van aanneming van werk voor de bouw van een woning, waarbij [gedaagde] vorderingen heeft ingesteld tegen [eiser] met betrekking tot de vrijgave van een bankgarantie van € 12.856,27. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de bankgarantie niet heeft vrijgegeven, ondanks dat de oplevering op 25 juli 2022 heeft plaatsgevonden en er geen verborgen gebreken zijn aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebreken die door [gedaagde] zijn gemeld, niet als zodanig zijn gekwalificeerd, en dat [eiser] niet aansprakelijk is voor de gestelde gebreken. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] tot vrijgave van de bankgarantie toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens zijn de proceskosten aan [eiser] toegewezen. In reconventie zijn de vorderingen van [gedaagde] afgewezen, omdat deze onvoldoende feitelijk zijn onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/324076 / HA ZA 23-485
Vonnis van 25 september 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[bedrijfsnaam] B.V.,
gevestigd te Melick,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.M.T. Snijders,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging producties 21 t/m 27 van 21 augustus 2024 van [gedaagde]
- de akte overlegging producties 28 en 29 van 26 augustus 2024 van [gedaagde]
- de akte vermeerdering van eis in reconventie
- de antwoordakte eisvermeerdering in reconventie
- de akte overlegging productie 30 van 4 september 2024 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 5 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 19 mei 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met de titel de Aannemingsovereenkomst voor eengezinshuizen (projectmatige bouw) met toepassing van de Woningborg garantie- en waarborgregeling nieuwbouw waaraan het keurmerk van de Stichting GarantieWoning is verleend (hierna: de aannemingsovereenkomst). Op de aannemingsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor de aannemingsovereenkomst voor eensgezinshuizen (projectmatige bouw), vastgesteld door Woningborg N.V. op 1 januari 2020 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.2.
Kort gezegd heeft [gedaagde] [eiser] de opdracht gegeven tot het bouwen van een woning aan het adres [straat- en huisnummer] te [plaatsnaam] . Het betreft een projectmatige bouw van in totaal vijf woningen, waarbij de opdrachtgevers kunnen opteren voor extra opties. De aanneemsom van de woning van [gedaagde] bedraagt € 257.125,00 te betalen in termijnen. Daarnaast heeft [gedaagde] op de optielijst van 28 juni 2021 vermeld welke extra’s zij aan het bestaande plan wenste toe te voegen.
2.3.
[gedaagde] heeft alle termijnen zoals overeengekomen in de aannemingsovereenkomst voldaan. [eiser] heeft voor 5% van de aanneemsom (zijnde € 12.856,27) een bankgarantie afgegeven. Die bankgarantie is door [gedaagde] niet vrijgegeven.
2.4.
Op 25 juli 2022 heeft de oplevering van de woning plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de heer [eiser] namens [eiser] , een bouwkundige van Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH) aan de zijde van [gedaagde] en [gedaagde] zelf. Gedurende de oplevering heeft [gedaagde] 28 punten opgemerkt, welke punten door de bouwkundige in het Rapport Opleveringskeuring (hierna: het opleverrapport, productie 8 bij dagvaarding) zijn opgenomen. Het opleverrapport is door partijen ondertekend. Door de bouwkundige is nadien een verklaring afgegeven inhoudende dat de punten met nummers 1, 2, 16, 17, 24, 26 en 28 onder protest van [eiser] zijn vermeld in het opleverrapport (productie 18 bij dagvaarding). Na de oplevering is [gedaagde] in de woning gaan wonen.
2.5.
[gedaagde] heeft in de maanden na de oplevering diverse deskundigen ingeschakeld om onderzoek te doen naar de woning. [deskundige X] (hierna: [deskundige X] ) heeft op 7 november 2022 onderzoek naar de groepenkast gedaan en daarover op 7 november 2022 gerapporteerd (hierna het rapport- [deskundige X] , productie 19 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). Op 19 juni 2023 heeft [deskundige Y] (hierna: RBA) de woning onderzocht en de bevindingen neergelegd in het conceptrapport van 18 juli 2023. Vervolgens heeft [gedaagde] een nieuwe deskundige, [deskundige Z] , ingeschakeld om de herstelkosten te begroten voor de gebreken zoals die door RBA zijn opgenomen. [deskundige Z] heeft een kostenraming opgesteld en deze toegevoegd aan het rapport van RBA. In de samengevoegde rapporten van RBA en [deskundige Z] (hierna: rapport-RBA, productie 18 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) zijn de kosten voor herstel van de gebreken begroot op een bedrag van € 74.612,88 exclusief btw (€ 90.281,58 inclusief btw). [eiser] is niet uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de verschillende opnames en heeft niet kunnen reageren op de bevindingen van de deskundigen alvorens zij hun rapporten hebben opgesteld.
2.6.
[gedaagde] heeft [eiser] herhaaldelijk gesommeerd om alle door haar gemelde punten te verhelpen. [eiser] heeft dit geweigerd en [gedaagde] herhaaldelijk gesommeerd de bankgarantie vrij te geven. Partijen hebben gecorrespondeerd over een minnelijke regeling, maar geen oplossing bereikt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
Primair:
- om binnen 5 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de notaris te berichten dat zij afstand doet van de bankgarantie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00;
Subsidiair:
- om binnen 5 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de notaris te berichten dat zij afstand doet tot een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen deel van de bankgarantie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00;
Zowel primair als subsidiair:
  • tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 903,56;
  • tot betaling van de wettelijke rente over de hoogte van de bankgarantie van € 12.856,27 vanaf 25 oktober 2022, zijnde de dag waarop [eiser] de notaris heeft verzocht om vrijgave van de bankgarantie tot aan de dag der algehele voldoening;
  • tot betaling van de kosten van dit geding, salaris van gemachtigde inbegrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na vermeerdering van eis – samengevat – dat de rechtbank voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de overeenkomst van aanneming tussen partijen partieel zal ontbinden, inhoudende dat [gedaagde] haar verplichting tot betaling van een bedrag van € 12.856,27 niet na hoeft te komen;
II. [eiser] te verplichten om aan [gedaagde] met bewijs van behoorlijke kwijting te betalen een bedrag van € 81.921,13 terzake door [gedaagde] geleden vervangende schade door gebrekkige nakoming van de overeenkomst tussen beiden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door u in goede justitie vast te stellen moment.
III. voor recht te verklaren dat [eiser] schadeplichtig is jegens [gedaagde] voor de door [gedaagde] gemaakte extra stookkosten, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat ex artikel 612 Rv;
IV. voor recht te verklaren dat [eiser] schadeplichtig is jegens [gedaagde] voor de door [gedaagde] te maken extra kosten ten aanzien van de aanpassing aan de deur, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat ex artikel 612 Rv;
V. voor recht te verklaren dat [eiser] schadeplichtig is jegens [gedaagde] voor de door [gedaagde] te maken verhuis- en opslagkosten voor de periode waarin het herstel van de gebreken aan de woning wordt uitgevoerd, opgemaakt bij staat ex artikel 612 Rv;
VI. gedaagde (eiseres in conventie) te veroordelen in de proceskosten van dit geding.
3.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De aannemingsovereenkomst
4.1.
De overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is te kwalificeren als een overeenkomst van aanneming van werk, zoals bedoeld in artikel 7:750 BW. De aannemingsovereenkomst is gesloten 19 mei 2021 en het werk is opgeleverd op 25 juli 2022. Dat betekent dat op de aannemingsovereenkomst de wetgeving van toepassing is van vóór de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen op 1 januari 2024.
Bankgarantie
4.2.
Door [eiser] is een bankgarantie gesteld ten bedrage van 5% van de aanneemsom, zijnde € 12.856,27, als bedoeld in artikel 18 van de Aannemingsovereenkomst en de artikelen 12 en 13 van de Algemene Voorwaarden. In artikel 13 van de Algemene Voorwaarden is bepaald dat de bankgarantie:
“onvoorwaardelijk [dient] te zijn en [dient] voort te duren totdat:
a. drie (3) maanden zijn verstreken na het tijdstip van oplevering, tenzij de Verkrijger [ [gedaagde] ] de Notaris voordien schriftelijk meedeelt dat hij van de in artikel 6:262 BW toegekende bevoegdheid wenst gebruik te maken. In dat geval deelt de Verkrijger [ [gedaagde] ] aan de Notaris tevens mee tot welk bedrag de bankgarantie moet worden gehandhaafd;
b. de Verkrijger [ [gedaagde] ] schriftelijk instemt met het vervallen van de bankgarantie;
c. bij een uitspraak, die partijen bindt, is beslist dat de bankgarantie niet of niet langer gerechtvaardigd is. De Verkrijger [ [gedaagde] ] kan de bankgarantie alleen uitwinnen op basis van een beslissing die partijen bindt.”
4.3.
[gedaagde] heeft de door [eiser] afgegeven bankgarantie niet vrijgegeven. [eiser] vordert thans primair vrijgave van de hele bankgarantie en subsidiair vrijgave van een deel daarvan.
4.4.
Noch in de aannemingsovereenkomst, noch in de algemene voorwaarden is bepaald wanneer de bankgarantie moet worden vrijgegeven door [gedaagde] . In artikel 13 sub c van de Algemene Voorwaarden is bepaald dat de bankgarantie voortduurt totdat door de rechtbank is beslist dat deze niet langer gerechtvaardigd is. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de bankgarantie niet langer gerechtvaardigd is als komt vast te staan dat [gedaagde] uit hoofde van de aannemingsovereenkomst niets meer van [eiser] te vorderen heeft. Wanneer zou komen vast te staan dat [gedaagde] een bedrag van [eiser] te vorderen heeft, dan mag [gedaagde] de bankgarantie tot dat bedrag uitwinnen en dient een eventueel restant te worden vrijgegeven. De stelling van [eiser] dat de bankgarantie niet bedoeld is voor de verrekening van eventuele schade volgt de rechtbank niet. De bankgarantie dient juist als een stok achter de deur voor [gedaagde] in het geval [eiser] de aannemingsovereenkomst niet juist is nagekomen. De door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op een volgens [gedaagde] onjuiste uitvoering van het overeengekomen werk, zodat de bankgarantie naar het oordeel van de rechtbank ook tot zekerheid daarvan kan strekken.
4.5.
[gedaagde] heeft diverse gebreken gemeld bij [eiser] , zowel ten tijde van de uitvoering van het werk, bij de oplevering als daarna. [gedaagde] heeft [eiser] ook diverse malen verzocht om de geconstateerde gebreken te verhelpen. [eiser] heeft dat om verschillende redenen niet gedaan. De rechtbank zal in het navolgende ingaan op de gestelde gebreken en beoordelen of [eiser] hiervoor aansprakelijk is.
De oplevering
4.6.
Niet in geschil is dat de woning is opgeleverd op 25 juli 2022. Tijdens de oplevering is [gedaagde] bijgestaan door een bouwkundige van VEH. Die bouwkundige heeft een rapport opgesteld waarin 28 punten zijn opgenomen, die volgens [gedaagde] herstel behoeven. Na protest van [eiser] heeft de bouwkundige verklaard dat de punten met nummers 1, 2, 16, 17, 24, 26 en 28 inderdaad onder protest van [eiser] zijn vermeld in het opleverrapport, in die zin dat [eiser] van mening is dat deze punten geen gebrek zijn. [gedaagde] bestrijdt dat [eiser] tijdens de opname heeft geprotesteerd tegen deze punten. De rechtbank acht deze verklaring van [gedaagde] niet geloofwaardig en verwijst daarvoor naar de verklaring die de bouwkundige heeft afgegeven. De bouwkundige bevestigt dat [eiser] tegen de hiervoor genoemde punten heeft geprotesteerd en dat die punten enkel door een technische fout niet met de aantekeningen “onder protest” zijn opgenomen in het opleverrapport.
4.7.
Juridisch gezien betekent dit dat de punten waartegen [eiser]
nietheeft geprotesteerd door [eiser] moeten worden hersteld. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zij dit ook heeft gedaan. Ten aanzien van de punten waartegen [eiser]
welheeft geprotesteerd en waarvan [gedaagde] nakoming althans vervangende schadevergoeding vordert zal de rechtbank moeten beoordelen of sprake is van een gebrek.
Het opleverrapport
4.8.
Tijdens de oplevering is [gedaagde] bijgestaan door een bouwkundige van VEH. Die bouwkundige heeft een rapport opgesteld waarin 28 punten zijn opgenomen, die volgens [gedaagde] herstel behoeven. Van die 28 punten zijn de punten met nummers 1, 2, 16, 17, 24, 26 en 28 onder protest van [eiser] vermeld in het opleverrapport. [gedaagde] bestrijdt dat [eiser] tijdens de opname heeft geprotesteerd tegen deze punten. De rechtbank acht deze verklaring van [gedaagde] niet geloofwaardig en verwijst daarvoor naar de verklaring die de bouwkundige heeft afgegeven. De bouwkundige bevestigt dat [eiser] tegen de hiervoor genoemde punten heeft geprotesteerd en dat die punten enkel door een technische fout niet met de aantekeningen “onder protest” zijn opgenomen in het opleverrapport.
4.9.
Juridisch gezien betekent dit dat de punten waartegen [eiser]
nietheeft geprotesteerd door [eiser] moeten worden hersteld. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zij dit ook heeft gedaan. Ten aanzien van de punten waartegen [eiser]
welheeft geprotesteerd en waarvan [gedaagde] nakoming althans vervangende schadevergoeding vordert zal de rechtbank moeten beoordelen of sprake is van een gebrek. Het gaat volgens [gedaagde] nog om de volgende punten (randnummer 24 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie):
Het niet toepassen van striptegel bij al het tegelwerk (punt 1 uit het opleverrapport);
Het niet toepassen van kimbanden bij al het tegelwerk (punt 2 uit het opleverrapport);
Het niet plaatsen van de riolering standleiding op 1775 mm uit de wand op de casco badkamer (punt 11 uit het opleverrapport);
De lift is te hoog geplaatst op zowel de 1e etage als op de begane grond c.q. de dorpel van de lift is te hoog (punt 16 en 17 uit het opleverrapport).
4.10.
[eiser] heeft erkend dat voornoemde punten niet zijn uitgevoerd of aangepast na het verzoek van [gedaagde] daartoe. [eiser] betwist daartoe gehouden te zijn. Ten aanzien van het rapport- RBA heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat dit niet kan dienen ter onderbouwing van de stellingen van [gedaagde] , omdat het rapport eenzijdig is opgesteld en [eiser] hierin niet is gekend.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van punt 1 (striptegels) en punt 2 (kimbanden) heeft [eiser] gemotiveerd aangevoerd dat dit keuzemogelijkheden zijn voor de opdrachtgever en/of de aannemer, maar dat deze toepassingen niet vereist zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de striptegels wel toegepast konden worden tegen bijbetaling daarvan, maar dat [gedaagde] hier niet om heeft verzocht, zodat dit niet is gedaan. De partijdeskundige merkt in zijn rapport op dat hij niet op de hoogte is van de tussen partijen gemaakte afspraken, zodat aan de bevindingen van de deskundige op dit punt geen gevolgen kunnen worden verbonden. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen het plaatsen van striptegels of kimband zijn overeengekomen. Verder heeft [eiser] voor wat betreft de kimbanden gemotiveerd betwist dat de richtlijnen waar [gedaagde] naar verwijst algemeen bindend zijn, zodat [eiser] daar niet aan is gebonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat punt 1 en 2 niet als een gebrek kwalificeren.
4.12.
Ten aanzien van punt 11 (standleiding riolering bad) heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de riolering standleiding van het bad op 1775mm had moeten worden geplaatst. [gedaagde] heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Dit blijkt niet uit de tekeningen noch uit andere overgelegde stukken en is door [eiser] gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een gebrek.
4.13.
[gedaagde] stelt dat de lift te hoog is geplaatst op zowel de 1e etage als op de begane grond. [gedaagde] verwijst hierbij naar het rapport- RBA . De rechtbank maakt uit de toelichting op dat [gedaagde] [eiser] verwijt dat de vloer te laag ligt.
4.14.
[eiser] betwist dat sprake is van een gebrek en verwijst daarbij naar de afwerkstaat en de technische omschrijving. In de afwerkstaat is opgenomen dat [eiser] een cementvloer aanbrengt in de hal op de begane grond en op de eerste verdieping (bijlage 5 bij dagvaarding, pagina 17 en 18). In de technische omschrijving is opgenomen dat alle vloeren worden afgewerkt met een cementvloer op 20mm-Peil (bijlage 5 bij dagvaarding, pagina 8, par. 10).
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een andere vloerhoogte zijn overeengekomen. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de vloer is afgewerkt conform hetgeen is opgenomen in de technische omschrijving. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een gebrek.
De partijdeskundigen RBA / [deskundige Z] en [deskundige X]
4.16.
Alvorens de rechtbank ingaat op de gestelde gebreken, zal de rechtbank de status van het rapport van RBA / [deskundige Z] en het rapport van [deskundige X] bespreken. [gedaagde] heeft deze deskundigen ingeschakeld om de woning nader te onderzoeken. De rapporten zijn pas na de oplevering en zonder medewerking van [eiser] opgemaakt. De vraag is of en zo ja, in hoeverre rekening kan worden gehouden met de bevindingen uit die rapporten bij de beoordeling van het geschil. Het antwoord van de rechtbank daarop is: slechts in zeer beperkte mate. De reden voor dit antwoord is de volgende.
4.17.
Het moment van oplevering geldt als een belangrijk ijkpunt. In het recht is er behoefte aan zekerheid. Een aannemer moet erop kunnen vertrouwen dat kwesties die kenbaar en zichtbaar zijn, niet eindeloos door kunnen blijven spelen. Op de opdrachtgever rust de plicht om tijdens de oplevering een normaal, met de vereiste zorgvuldigheid verricht onderzoek te doen naar de staat van het opgeleverde werk en alle geconstateerde gebreken te melden aan de aannemer. Gebreken die op het moment van oplevering gemeld worden, moeten door de aannemer worden hersteld of aangepast, waarna partijen van elkaar bevrijd zijn (zie ook artikel 14 van de Algemene Voorwaarden). Het gaat daarbij om gebreken in juridische zin, dat wil zeggen dat het opgeleverde werk niet voldoet aan hetgeen tussen partijen is overeengekomen.
4.18.
Het voorgaande rechtvaardigt om de rapporten van RBA / [deskundige Z] en [deskundige X] slechts relevant te achten voor zover daarin gebreken aan het licht worden gebracht die tijdens de oplevering niet kenbaar en zichtbaar waren, de zogenaamde verborgen gebreken. Dit leidt tot de volgende beoordeling.
De gestelde gebreken
4.19.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Aangezien [gedaagde] zich beroept op het rechtsgevolg van de gebreken, namelijk het niet vrijgeven van de bankgarantie (opschorting) en partiële ontbinding van de aannemingsovereenkomst, is het aan [gedaagde] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat sprake is van gebreken waarvoor [eiser] aansprakelijk is.
4.20.
Zoals gezegd zijn in het opleverrapport 28 punten opgenomen, die volgens [gedaagde] herstel of aanpassing behoeven. [gedaagde] vordert in deze procedure nog nakoming/herstel van vier opleverklachten (zie randnummer 39 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie). Daarnaast geeft [gedaagde] een opsomming van gebreken met Romeinse cijfers I tot en met XXI (randnummer 44 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie) waarbij zij steeds verwijst naar het Rapport- RBA . Volgens [gedaagde] betreft dit gebreken die zij na de oplevering heeft geconstateerd. Verder heeft [gedaagde] verschillende gebreken aan de groepenkast opgesomd (randnummer 47 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie). Tot slot heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat zij diverse problemen met de waterpomp ondervindt en dat de vloeren ongelijk zijn en moeten worden geëgaliseerd.
4.21.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat deze punten gebreken zijn, deels omdat partijen dit niet zijn overeengekomen en deels omdat bepaalde toepassingen niet verplicht zijn voor de uitvoering van het werk. Ten aanzien van de na de oplevering geconstateerde gebreken heeft [eiser] gemotiveerd aangevoerd dat dit geen verborgen gebreken zijn en [gedaagde] deze gebreken bij de oplevering had moeten of kunnen constateren, zodat [eiser] hier niet voor aansprakelijk is.
4.22.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] van de gestelde gebreken, waarbij tevens de uitgangspunten van het rapport- RBA en het rapport- [deskundige X] zijn bestreden, kon [gedaagde] niet volstaan met een opsomming van de gebreken en verwijzing naar de rapporten. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde] de gestelde gebreken moeten voorzien van een nadere feitelijke onderbouwing. Nu zij dit heeft nagelaten – ondanks dat zij de bezwaren van [eiser] tegen de rapporten kende en daarvoor voldoende de gelegenheid heeft gehad – heeft zij onvoldoende gesteld om als vaststaand te kunnen aannemen dat sprake is van gebreken die aan [eiser] zijn toe te rekenen. Daarmee heeft [gedaagde] niet voldaan aan haar stelplicht, en komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering of een deskundigenonderzoek.
Conclusie in conventie
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van gebreken waarvoor [eiser] aansprakelijk is. Het werk is opgeleverd en [gedaagde] heeft niets meer van [eiser] te vorderen. De primaire vordering van [eiser] tot het vrijgeven van de bankgarantie zal dan ook worden toegewezen. Daarbij merkt de rechtbank - wellicht ten overvloede - op dat de termijn van 5 dagen moet worden uitgelegd conform de Algemene termijnenwet.
4.24.
[eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van € 12.856,27 (de hoogte van de bankgarantie). De rechtbank zal de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijzen vanaf 25 oktober 2022, zijnde drie maanden na de oplevering. [gedaagde] had uiterlijk op die datum de bankgarantie moeten vrijgeven. Nu zij dit niet heeft gedaan, dient zij over die periode de wettelijke rente aan [eiser] te vergoeden.
4.25.
[eiser] vordert een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 903,56. De door [eiser] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is gelijk aan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Deze vordering zal worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
4.26.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.150,32
Conclusie in reconventie
4.27.
Gelet op het in conventie overwogene, dient te worden vastgesteld dat, in het licht van het verweer van [eiser] , [gedaagde] haar stellingen dat sprake is van diverse gebreken waarvoor [eiser] aansprakelijk is, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Aangezien de vorderingen van [gedaagde] gebaseerd zijn op dit uitgangspunt, zullen haar vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie
4.28.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.517,50
(2,5 punten × factor 0,5 × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.656,50

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan de notaris te berichten dat zij afstand doet van de bankgarantie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de hoogte van de bankgarantie van € 12.856,27 vanaf 25 oktober 2022, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 903,56 ter zake de buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.150,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.656,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
MS