ECLI:NL:RBLIM:2024:102

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
ROE 22/2559
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbende-begrip in bestuursrechtelijke handhavingsverzoeken

Op 10 januari 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep. De eiser had verzocht om handhaving tegen illegale activiteiten op twee locaties in zijn gemeente, maar het college had hem niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiser, gezien de afstand van meer dan 1 kilometer tussen zijn woning en de locaties, geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank volgde de argumenten van de eiser niet, die stelde dat het belanghebbende-begrip ruimer moest worden geïnterpreteerd. De rechtbank concludeerde dat de brieven van de eiser niet als handhavingsverzoeken konden worden aangemerkt, waardoor het bezwaar van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de eiser af, zonder hem in de gelegenheid te stellen om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het belanghebbende-begrip in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor eiser om aan te tonen dat hij rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteiten waarvoor handhaving wordt verzocht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2559

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. K.E. Hendriksen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, verweerder,

(gemachtigde: mr. P. Tummers).

Procesverloop

Bij brief van 11 augustus 2022 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhaving voor de locaties [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] niet in behandeling genomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 21 september 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser woont aan de [adres 3] in [woonplaats] . Hij heeft bij brief van
1 augustus 2022 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen illegale activiteiten op de locatie [adres 1] [woonplaats] waar het bedrijf [naam bedrijf 1] is gevestigd. Vervolgens heeft eiser bij brief van 4 augustus 2022 verweerder verzocht om ook handhavend op te treden tegen illegale activiteiten op de locatie [adres 2] in [woonplaats] waar het bedrijf [naam bedrijf 2] is gevestigd.
2. Als reactie op de twee genoemde brieven van eiser heeft verweerder bij brief van
11 augustus 2022 aangegeven dat een verzoek om handhaving slechts een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is als het door een belanghebbende is gedaan. Verweerder heeft deze brieven niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb aangemerkt, omdat eiser, gelet op de afstand van ruim 1 km tussen zijn woning en de twee genoemde locaties, geen belanghebbende is. Omdat eisers ingediende brieven niet als handhavingsverzoeken zijn aangemerkt, worden die ook niet als zodanig in behandeling genomen. Verweerder heeft zijn brief van 11 augustus 2022 niet als een besluit aangemerkt waartegen bezwaar en beroep openstaat.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven van eiser van 1 augustus 2022 en
4 augustus 2022 niet als handhavingsverzoeken worden aangemerkt. Nu dat het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, is verweerder niet inhoudelijk op de bezwaargronden ingegaan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is eiser belanghebbende?
5. Eiser voert aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij wel belanghebbende bij zijn verzoek om handhaving is. Volgens hem vinden illegale activiteiten op de gemelde locaties plaats en blijft dit zich voordoen doordat verweerder niet handhavend optreedt. Hierdoor ondervindt eiser overlast in zijn directe omgeving, nu hij woonachtig is binnen de gemeente Gennep en [woonplaats] in het specifiek. Verder voert eiser aan dat volgens hem het belanghebbende-begrip moet worden herzien en ruimer moet worden toegepast, zodat aan eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij “te ver weg woont” en daardoor zijn handhavingsverzoeken niet in behandeling worden genomen. In dat verband verwijst eiser naar het Varkens in nood-arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 [1] , de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 april 2021 [2] en artikel 9, tweede lid, onder b, van het Verdrag van Aarhus. Ook de aanwezigheid van bepaalde omstandigheden maken dat het belanghebbende-begrip ruimer moet worden opgevat zoals de omstandigheid dat er onwaarheden worden gepubliceerd, onjuist wordt gehandeld, wettelijke vergunningsprocedures niet worden gevolgd, vooringenomen wordt gehandeld en beleid niet wordt gevolgd. Verder voert eiser aan dat verweerder in strijd met artikel 7:2 van de Awb heeft gehandeld doordat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om over zijn bezwaarschrift te worden gehoord.
5.1.
Uit artikel 1:3, derde lid, van de Awb volgt dat een verzoek om handhaving alleen gekwalificeerd kan worden als een aanvraag als degene die om handhaving verzoekt, een belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Alleen als daarvan sprake is, is een reactie van verweerder een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Daarom zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen of eiser belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat is hij als zijn belang “rechtstreeks bij een besluit is betrokken”.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. De gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene moeten wel ‘van enige betekenis’ zijn. Als dat niet zo is, ontbreekt een persoonlijk belang bij het betrokken besluit. Om te bepalen of sprake is van gevolgen van enige betekenis wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [3]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat uit hetgeen op zitting is besproken tussen partijen niet in geschil is dat eiser, gelet op de bovenstaande jurisprudentie van de Afdeling, niet als belanghebbende kan worden gezien. Wel heeft eiser aangevoerd dat het belanghebbende-begrip ruimer moet worden opgevat zodat hij bij zijn handhavingsverzoeken belanghebbende is. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. In de door eiser aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021 en 4 mei 2021 [4] is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 over de toepassing van artikel 6:13 van de Awb. Uit die uitspraken blijkt dat in zaken waarin de wetgever een ieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang tot de rechter hebben, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Als geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen in te dienen, dan bestaat alleen recht op toegang tot de rechter als betrokkene belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Deze jurisprudentie is niet op eiser van toepassing. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verruimde uitwerking van het belanghebbende-begrip in relatie tot de Varkens in nood-jurisprudentie. Dit geldt ook voor de aangevoerde omstandigheden zoals vermeld onder rechtsoverweging 5. Het belanghebbende-begrip is ervoor bedoeld om rechtsbescherming te bieden aan degene die feitelijke gevolgen door een besluit ondervindt en de door eiser aangevoerde omstandigheden hebben geen verband met het besluit van verweerder. Deze omstandigheden zien juist op het handelen van verweerder en daartegen kan eiser een klacht indienen en dat heeft hij ook naar eigen zeggen gedaan.
5.4.
Aangezien verweerder eiser terecht niet als belanghebbende bij zijn verzoeken om handhaving heeft aangemerkt, was er ook geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De brief van 11 augustus 2022 is dan ook geen besluit. Omdat slechts tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, heeft verweerder het tegen de brief van 11 augustus 2022 gerichte bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. In dat geval heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiser in bezwaar. [5]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 10 januari 2024
griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 januari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2021:7.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271 en
5.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb en artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb..