ECLI:NL:RBLIM:2024:10162
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoeker had op 2 oktober 2024 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot deze regeling, nadat er op 15 oktober 2024 een faillissementsrekest tegen hem was ingediend. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van de criteria uit de Faillissementswet, waarbij de goede trouw van de schuldenaar centraal staat. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, die in de drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift waren ontstaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn administratieve zaken had veronachtzaamd en pas sinds augustus 2024 verbeteringen had aangebracht. Ondanks dat hij sinds die tijd voor een nieuwe B.V. werkt, waar zijn ouders aandeelhouder zijn, heeft hij niet aangetoond dat er sprake was van een bestendige gedragsverandering. De rechtbank wees ook op de veelvuldige boetes die verzoeker had ontvangen voor verkeersovertredingen, wat duidt op een gebrek aan verantwoordelijkheid.
De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij zich tot het uiterste zou inspannen om zijn schulden te voldoen en dat er conflicterende belangen waren door de betrokkenheid van zijn ouders als aandeelhouders van de B.V. Dit alles leidde tot de afwijzing van het verzoek om schuldsanering.