ECLI:NL:RBLIM:2024:10162

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/03/335161 / FT RK 24/470
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoeker had op 2 oktober 2024 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot deze regeling, nadat er op 15 oktober 2024 een faillissementsrekest tegen hem was ingediend. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van de criteria uit de Faillissementswet, waarbij de goede trouw van de schuldenaar centraal staat. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, die in de drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift waren ontstaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn administratieve zaken had veronachtzaamd en pas sinds augustus 2024 verbeteringen had aangebracht. Ondanks dat hij sinds die tijd voor een nieuwe B.V. werkt, waar zijn ouders aandeelhouder zijn, heeft hij niet aangetoond dat er sprake was van een bestendige gedragsverandering. De rechtbank wees ook op de veelvuldige boetes die verzoeker had ontvangen voor verkeersovertredingen, wat duidt op een gebrek aan verantwoordelijkheid.

De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij zich tot het uiterste zou inspannen om zijn schulden te voldoen en dat er conflicterende belangen waren door de betrokkenheid van zijn ouders als aandeelhouders van de B.V. Dit alles leidde tot de afwijzing van het verzoek om schuldsanering.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/335161 / FT RK 24/470
datum vonnis: 24 december 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[naam] , vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Dexters, advocaat te Helmond, heeft op 15 oktober 2024 een faillissementsrekest ingediend tegen verzoeker.
1.2.
Verzoeker heeft op 2 oktober 2024 het faillissementsverzoek “gepareerd” door een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. De behandeling van het faillissementsverzoek is dus op dat moment op grond van de wet geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak zal zijn beslist op het verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling (zie artikel 3a lid 2 van de Faillissementswet, verder
afgekort als: Fw).
1.3.
Bij brief van deze rechtbank van, eveneens, 2 oktober 2024, werd verzocht om het verzoek op een groot aantal punten te completeren. Voormelde brief werd zowel aan verzoeker als aan diens advocaat, mr. Vles, gestuurd. Er werd aan verzoeker een “hersteltermijn” van één maand geboden.
1.4.
Op 4 november 2024 heeft de rechtbank nog een set (aanvullende) stukken met toelichting van verzoeker ontvangen.
1.5.
Verzoeker is gehoord ter zitting van 3 december 2024. Verzoeker werd bijgestaan door mr. Vles, advocaat te Weert.
1.6.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank dient het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 Faillissementswet (‘Fw’).
2.2.
Bij de beoordeling van het in artikel 288 lid 1 onder b Fw bedoelde te goeder trouw zijn van de schuldenaar wordt een gedragsmaatstaf gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Het is daarbij aan de schuldenaar om bedoelde goede trouw aannemelijk te maken.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend steeds te goeder trouw is geweest, zoals de wet dat bedoelt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.4.
Volgens het verzoekschrift bedraagt de totale schuldenlast € 260.292,37. Alle op de crediteurenlijst vermelde schulden zijn ontstaan in de 3 jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
2.5.
Ingevolge artikel 288 lid 3 Fw kan een verzoek in afwijking van het bepaalde in artikel 288 lid 1, onder b, Fw worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat een schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. Hierbij dient verzoeker zelf aannemelijk te maken dat zulks het geval is. Ter zitting is verklaard dat verzoeker de administratieve zaken had veronachtzaamd. Inmiddels heeft hij hierin verbetering aangebracht. Sinds augustus 2024 verricht hij werkzaamheden in de B.V., een doorstart van de voormalige eenmanszaak, en heeft hij de administratie volledig op orde.
2.6.
Zoals hiervoor vermeld werkt verzoeker sinds augustus 2024 voor [naam bv] Verzoeker is bestuurder van voormelde B.V., zijn ouders zijn aandeelhouder. Uit de loonstroken blijkt dat verzoeker een minimumloon verdient. Voorts is gebleken dat de B.V. flink winst boekt. Om zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen maakt verzoeker gebruik van materieel van de maatschap van zijn ooms en vader.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om diverse redenen afgewezen dient te worden. Allereerst is gebleken dat alle schulden binnen de drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift zijn ontstaan. Hiertoe doet verzoeker een beroep op de hardheidsclausule. Dit verzoek houdt volgens de rechtbank geen stand omdat verzoeker heeft verklaard pas sinds augustus 2024 de zaken op de rit te hebben. Dit is nog maar drie maanden geleden en hiermee heeft hij niet voldoende aangetoond dat er sprake is van een bestendige gedragsverandering. Dit blijkt tevens uit de veelvoud aan boetes bij het CJIB. Uit de stukken komt naar voren dat zelfs in de maanden kort voorafgaand aan onderhavig verzoek, in september en oktober 2024, nog boetes zijn ontstaan, alle voor gelijksoortige overtredingen te weten onverzekerd rijden en rijden zonder geldig keuringsbewijs. Ook de overige boetes van voor 2024 zien op genoemde overtredingen. Dit heeft er bij verzoeker ogenschijnlijk niet toe geleid om de benodigde maatregelen te nemen om zulke boetes te voorkomen. De rechtbank kan derhalve niet anders dan concluderen dat er geen sprake is van een bestendige gedragsverandering zoals, indien er een beroep wordt gedaan op voormelde hardheidsclausule, er zou moeten zijn.
Voorts heeft de rechtbank ter zitting pas kennisgenomen van de recent opgerichte B.V. Hierover staat niets in het verzoekschrift vermeld. Tevens werd nagelaten om te vermelden dat verzoeker bestuurder is van voormelde B.V. en zijn ouders aandeelhouder. Dit werd pas naar aanleiding van vragen van de rechtbank naar voren gebracht. Zoals vermeld maakt hij gebruik van materialen van een maatschap van zijn ooms en vader. Zij zijn tevens schuldeiser. Hierbij is sprake van conflicterende belangen waarbij schuldeisers bevoordeeld kunnen worden ten opzichte van andere schuldeisers.
Tevens is, wederom pas na een vraag van de rechtbank, verklaard dat er behoorlijk winst gemaakt wordt in de B.V., echter verzoeker verdient slechts het minimumloon. Met de ervaring van verzoeker alsmede de werkzaamheden die hij als bestuurder van de B.V. verricht en de winst die in de B.V. wordt gemaakt, zou hij een aanmerkelijk hoger loon moeten kunnen verdienen. Door een dergelijke constructie aan te gaan heeft verzoeker niet aangetoond zich tot het uiterste in te zullen spannen om zoveel mogelijk voor de schuldeisers te sparen.
2.8.
Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2024 in tegenwoordigheid van M.P.J. Huijs, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.