In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 4 december 2024 een vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/03/335110 / HA ZA 24-451. De rechtbank heeft eerder op 6 november 2024 een rolbeslissing genomen waarin partijen de gelegenheid werd geboden om zich uit te laten over de vraag of de vorderingen het bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaan. Beide partijen hebben aangegeven dat zij instemmen met het voornemen van de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken. De rechtbank heeft, in overeenstemming met artikel 93 aanhef en onder a en b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), besloten de zaak in de huidige staat te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken. Dit houdt in dat de zaak zal worden behandeld door een andere kamer binnen de rechtbank die bevoegd is om dit soort geschillen te behandelen. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij in de verdere procedure niet meer verplicht zijn om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen, maar ook persoonlijk of door een gemachtigde kunnen verschijnen. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en dat eventueel teveel betaald griffierecht zal worden teruggestort door de griffier.