ECLI:NL:RBLIM:2024:10108

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
C/03/302979 / HA ZA 22-128
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van portretrechten en onrechtmatig handelen door Textielhandel La Fin B.V.

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen Textielhandel La Fin B.V. wegens schending van hun portretrechten. De zaak betreft een fotoshoot die op 30 oktober 2020 heeft plaatsgevonden, waarbij de eisers toestemming hebben verleend voor het gebruik van de foto's voor sociale media en andere niet-commerciële doeleinden. La Fin heeft echter de foto's op een commerciële manier gebruikt in hun fysieke winkels, zonder expliciete toestemming van de eisers. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen, waaronder die van 5 juli 2023, vastgesteld dat La Fin bewijs moest leveren dat de eisers toestemming hadden gegeven voor dit verdergaande gebruik van de foto's.

Tijdens de getuigenverhoren zijn vier getuigen gehoord, waaronder de fotografe en een voormalig werknemer van La Fin. De verklaringen van deze getuigen hebben echter niet bijgedragen aan het bewijs dat La Fin moest leveren. De rechtbank concludeert dat La Fin niet heeft aangetoond dat er toestemming was voor het gebruik van de foto's op de wijze zoals deze is gebeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat La Fin onrechtmatig heeft gehandeld door de portretrechten van de eisers te schenden.

In de uitspraak van 18 december 2024 heeft de rechtbank La Fin veroordeeld tot het verwijderen van de openbaar gemaakte foto's, het vergoeden van de schade aan de eisers, en het betalen van proceskosten. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, 8 maart 2022, en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat La Fin onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/302979 / HA ZA 22-128
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] en afzonderlijk: [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
advocaat: mr. C.G. Mensink,
tegen
TEXTIELHANDEL LA FIN B.V.,
te Geleen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: La Fin,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023,
- het getuigenverhoor van 27 februari 2024,
- het getuigenverhoor van 20 augustus 2024,
- de akte overlegging productie van [eisers] met productie 26,
- de conclusie na getuigenverhoor van [eisers]
- de conclusie na getuigenverhoor van La Fin.
De rechtbank merkt op dat in het tussenvonnis van 5 juli 2023 abusievelijk is vermeld dat door [eisers] tot dan toe 24 productie waren overgelegd. Dat waren er 25.
1.2.
Nadat de conclusies na getuigenverhoor zijn genomen, is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar het tussenvonnis van 5 juli 2023, waarbij wordt volhard.
Bewijsopdracht
2.2.
La Fin is te bewijzen opgedragen dat door [eisers] toestemming is verleend voor verdergaand gebruik van de foto’s van de fotoshoot dan het gebruik waarvoor [eisers] stellen toestemming te hebben gegeven, waaronder het gebruik in de fysieke winkels. Daartoe heeft La Fin vier getuigen laten horen, te weten:
- [getuige 1] (de fotografe),
- [getuige 2] (voormalig werknemer van La Fin),
- [getuige 3] (de weddingplanner),
- [getuige 4] (de goudsmid).
De verklaringen van deze getuigen zullen hierna worden besproken.
[getuige 1]
2.3.
De getuige [getuige 1] verklaarde onder meer dat zij het initiatief heeft genomen voor de fotoshoot op 30 oktober 2020. Afspraken over het gebruik van het fotomateriaal zouden zijn gemaakt met [eiser sub 1] in een telefoongesprek tussen [getuige 1] en [eiser sub 1] . De afspraak zou inhouden dat het fotomateriaal vrij gebruikt kon worden. Tijdens het telefoongesprek sprak [getuige 1] niet namens La Fin maar alleen namens zichzelf. [getuige 1] verklaarde dat met de verschillende betrokken partijen is besproken dat ieder van hen de foto’s vrij mocht gebruiken en dat over en weer. Er zijn, aldus [getuige 1] , geen concrete afspraken gemaakt over wat er wel of niet mogelijk was. Er is volgens haar ook geen afspraak gemaakt die inhoudt dat de foto’s wel gebruikt mochten worden op billboards en dergelijke.
2.4.
Aan [getuige 1] is voorgehouden dat zij een verklaring heeft geschreven naar aanleiding van het gebruik van de foto’s door La Fin (productie 4 en 25 van [eisers] ). Daarin schreef zij dat de volgens haar gemaakte afspraak als volgt luidde:
‘Uiteraard krijgen jullie de foto’s in hoge resolutie tot jullie beschikking, die jullie dan zelf weer kunnen gebruiken voor eigen gebruik/website/social media en een naamsvermelding wanneer andere partijen de foto’s online delen’.
Verder schreef zij: ‘Het lastige is dat dit nogal een brede omschrijving is, en dat maakt dat het nu achteraf ook niet mogelijk is om hier alsnog duidelijke afspraken/restricties over te bepalen. Ik snap heel goed de verbazing bij het zien van de foto’s in de winkels van [naam 1] [lees: La Fin. toevoeging rechtbank]. Ik was hier zelf ook niet van op de hoogte en zag dit zelf ook pas voor het eerste toen [naam 2] mij een foto ervan doorstuurde’
Op de vraag waarom zij verbaasd was, antwoordde [getuige 1] dat zij verbaasd was in die zin dat haar niet mee was gedeeld dat de foto werd opgehangen en dat zij het bijzonder vond dat de foto zo mooi werd gevonden dat deze werd opgehangen.
2.5.
Aan [getuige 1] is tevens whatsappcommunicatie tussen haar en [getuige 3] (de weddingplanner) voorgehouden (productie 18 van [eisers] ). De betreffende conversatie ging als volgt:
‘ [getuige 1] : Het zijn mijn foto’s die nu zo ingezet worden, terwijl normaal voor zo’n soort campagne zou ik ook betaald worden. Nu heeft niemand hier een euro aan verdiend en is het allemaal op vrijwillige basis geweest, maar wel met het idee voor “portfolio gebruik”...niet dat het als een billboard in de winkels zou komen te hanen... beetje dubbel dus
[getuige 3] : Je gaat er eigenlijk vanuit dat een professionele partij - zoals [naam 3] [lees: La Fin, toevoeging rechtbank] toch is - hier ook professioneel mee omgaat
[getuige 1] : Inderdaad.
[getuige 3] : Precies, normaal betalen ze hier gewoon voor.’
Gevraagd naar haar reactie hierop verklaarde [getuige 1] dat tijdens het maken van de foto’s niet bij haar een lampje is gaan branden, in die zin dat zij ervan uit ging dat deze foto’s in de winkel zouden komen te hangen. Ook voegde zij toe dat zij merkte dat er sprake was van onrust onderling en zij geprobeerd heeft dat te sussen.
Ook zijn aan [getuige 1] whatsappberichten van haar aan [eiseres sub 2] voorgehouden (productie 19 van [eisers] ). Deze luiden als volgt:
‘Gebruik op Instagram/social media/website mag, dat hebben we ook afgesproken onder alle deelnemers van de shoot. “Uiteraard krijgen jullie de foto’s in hoge resolutie tot jullie beschikking, die jullie dan zelf weer kunnen gebruiken voor eigen gebruik/website/social media en een naamsvermelding wanneer andere partijen de foto’s online delen.” Dit was uiteraard niet met de intentie dat er zo’n commercieel gebruik achter zou gaan zitten. Omdat de afspraken niet echt ‘strak’ zijn, is het wel de vraag hoe veel we hiermee kunnen. In ieder geval een les voor ons allemaal voor de volgende keer: in het vervolg duidelijke afspraken maken over wat wel en wat niet mag met de foto’s en dit vastleggen in een contractje.. Hopelijk snappen ze nu ook de situatie en willen ze hierin wel tegemoet komen.. maar even afwachten. Marion en ik gaan ze aanschrijven.’
Gevraagd naar haar reactie op dit bericht verklaarde [getuige 1] dat er sprake was van onrust en je dan probeert partijen tot elkaar te brengen en te sussen. De verwijzing naar ‘zo’n commercieel gebruik’ zou niet moeten worden begrepen alsof er een grote campagne was omdat er, voor zover [getuige 1] weet, maar één foto is gebruikt. Zij heeft er verder op gewezen dat zij in de berichten benoemt dat er geen afspraken zijn gemaakt en dat het een les moet zijn voor een volgende keer.
2.7.
[getuige 1] zijn tot slot de door haar getekende verklaringen voorgehouden die zijn geciteerd in randnummer 4.8. van het tussenvonnis. Zij verklaarde daarover dat de aanleiding voor het opmaken daarvan de ontstane onrust was. De bedoeling was volgens [getuige 1] om uitleg te geven. Zij verklaarde te denken dat zij deze stukken op eigen initiatief heeft gemaakt.
2.8.
De verklaring van [getuige 1] kan niet bijdragen aan het door La Fin te leveren bewijs. Daarvoor is allereerst - en met name - van belang dat uit haar verklaring niet kan worden afgeleid dat zij (mede) namens La Fin met [eisers] heeft gesproken. Zij verklaart immers het tegendeel. La Fin kan zich jegens [eisers] dus niet beroepen op hetgeen eventueel is besproken en/of afgesproken tussen [getuige 1] en [eisers] Daarbij komt dat uit de verklaring van [getuige 1] zelfs niet kan worden afgeleid dat zij in het contact met [eisers] heeft besproken dat het door [eisers] aan La Fin verweten gebruik van de foto’s aan de orde zou zijn. Er zijn volgens [getuige 1] namelijk geen concrete afspraken gemaakt over wat er wel of niet mogelijk was en er is dus ook geen afspraak gemaakt die inhoudt dat de foto’s gebruikt mochten worden op billboards en dergelijke. Verder merkt de rechtbank op dat de uitingen van [getuige 1] nadat de commotie over het gebruik van de foto’s door La Fin is ontstaan - zie 2.4., 2.5. en 2.6 - aantonen dat [getuige 1] er ook zelf helemaal niet van uitging dat de foto’s aldus zouden (mogen) worden gebruikt. Voor zover zij daarvan in haar getuigenverklaring afstand heeft willen nemen, acht de rechtbank dat niet overtuigend en daarmee niet geloofwaardig. In het tussenvonnis is al aangehaald dat aan de door La Fin aangehaalde schriftelijke verklaringen van [getuige 1] van, kennelijk, latere datum geen bewijswaarde kan worden toegekend (zie randnummers 4.8. en 4.9. van het tussenvonnis).
[getuige 2]
2.9.
De getuige [getuige 2] verklaarde dat zij, als toenmalig werknemer van La Fin, aanwezig was bij de fotoshoot op 30 oktober 2020 om mee te helpen. Zij verklaarde geen direct contact te hebben gehad met [eisers] aangezien alle contacten [getuige 1] liepen.
2.10.
[getuige 2] heeft aldus niets verklaard dat relevant is voor de bewijsopdracht.
[getuige 3]
2.11.
De getuige [getuige 3] verklaarde bij de fotoshoot betrokken te zijn geweest omdat zij door [getuige 1] is gevraagd om de styling te verzorgen. Desgevraagd verklaarde zij geen kennis te hebben van afspraken die zijn gemaakt tussen [eisers] enerzijds en La Fin anderzijds. De rest van haar verklaring gaat over de afspraken die volgens haar normaal gesproken worden gemaakt rondom een styled shoot. Ook de door haar eerder getekende schriftelijke verklaring - zie wederom randnummer 4.8. van het tussenvonnis - moet volgens [getuige 3] zo worden begrepen.
2.12.
[getuige 3] heeft aldus niets verklaard dat gaat over afspraken tussen [eisers] en La Fin, zodat haar verklaring niet kan bijdragen aan het leveren van het aan La Fin opgedragen bewijs.
[getuige 4]
2.13.
De getuige [getuige 4] verklaarde dat haar betrokkenheid bij de fotoshoot er enkel uit bestond dat zij sieraden heeft geleverd. De contacten rondom de fotoshoot had zij enkel met de [getuige 1] . Desgevraagd verklaarde zij alleen te weten welke afspraken er - door [getuige 1] dus - met haar zijn gemaakt. Die afspraken hielden volgens [getuige 4] onder meer in dat de foto’s beschikbaar waren voor vrij gebruik, dat wil zeggen social media of anderszins. Onder ‘anderszins’ valt volgens haar ook het gebruik op een billboard. Zij bevestigt verder dat ook zij een schriftelijke verklaring heeft getekend zoals aangehaald in randnummer 4.8. van het tussenvonnis.
2.14.
Omdat [getuige 4] slechts heeft verklaard over wat er volgens haar is afgesproken tussen haar en [getuige 1] , levert haar verklaring geen informatie op over de vraag of er iets is afgesproken tussen [eisers] en La Fin en zo ja, wat. Haar verklaring draagt daarom ook niet bij aan het door La Fin te leveren bewijs.
Conclusie
2.15.
La Fin heeft het aan haar opgedragen bewijs niet geleverd. Wat dat betekent voor de vorderingen van [eisers] is deels vermeld onder randnummers 4.11., 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis. Een en ander zal hierna in het dictum worden verwerkt. De nog te beslissen punten komen hierna aan de orde.
Rente
2.16.
[eisers] maken aanspraak op vermeerdering van het toe te wijze bedrag met wettelijke handelsrente. Niet gesteld of gebleken is echter dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf - zoals gevorderd - de dag van dagvaarding (8 maart 2022).
Kosten
2.17.
[eisers] hebben vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in en buiten rechte gevorderd. In het tussenvonnis van 5 juli 2023 is overwogen dat het beroep dat [eisers] in dat kader hebben gedaan op artikel 1019hRv niet opgaat en dat daarom de vordering zal worden afgewezen ‘
voor zover meer dan het liquidatietarief wordt gevorderd’. Deze laatste zinsnede ziet vanzelfsprekend op de (hierna te bespreken) veroordeling in de proceskosten en laat onverlet dat [eisers] aanspraak kunnen maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor deze kosten is voldaan, is de vordering in zoverre toewijsbaar waarbij de hoogte van het toe te wijzen bedrag zal worden vastgesteld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het in het Besluit bepaalde tarief bij een toe te wijzen vordering van € 13.977,96 in hoofdsom bedraagt € 914,78. De rechtbank wijst daarom dat bedrag toe.
2.18.
La Fin is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
131,17
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.452,17

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat La Fin de portretrechten van [eisers] heeft geschonden en dat La Fin daardoor onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld,
3.2.
veroordeelt La Fin om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis alle door of namens haar openbaar gemaakte foto’s waarop (portretten van) [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] zijn afgebeeld te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00,
3.3.
veroordeelt La Fin om aan [eisers] de schade te vergoeden die [eisers] lijden als gevolg van het schenden van de portretrechten en het onrechtmatig handelen als bedoeld onder 3.1., tot aan de dag van dagvaarding begroot op € 13.977,96 inclusief btw en veroordeelt La Fin tot betaling aan [eisers] van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 8 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt La Fin om aan [eisers] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten € 914,78 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 8 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt La Fin in de proceskosten van € 3.452,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als La Fin niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
18 december 2024.