ECLI:NL:RBLIM:2024:10102

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
C/03/327086 / HA ZA 24-63
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van perceel grond door eiser tegen gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en de Gemeente Stein. De eiser vorderde dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als [kadasternummer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn rechtsvoorgangers het bezit van de strook grond hebben gehad vanaf 1970, en dat de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is verjaard. De gemeente heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente niet heeft aangetoond dat er sprake was van een tijdige stuitingshandeling. De rechtbank heeft de vordering van de eiser toegewezen en de gemeente veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.865,42. De gemeente moet deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/327086 / HA ZA 24-63
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
advocaat: mr. G.M.P. Strang,
tegen
GEMEENTE STEIN,
te Stein,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. W.E. Widdershoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024,
- de brief namens de gemeente van 13 november 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemeente, met instemming van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , de vordering in reconventie ingetrokken. Daarop hoeft dus niet meer te worden beslist.
1.3.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2003 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een perceel grond met woning gekocht en geleverd gekregen van zijn schoonvader, de heer [naam schoonvader] (hierna: ‘ [naam schoonvader] ’). Dit perceel betreft in ieder geval het perceel dat kadastraal bekend is als [kadasternummer 1] (hierna: ‘ [kadasternummer 1] ’). [naam schoonvader] had [kadasternummer 1] in 1981 gekocht en geleverd gekregen van zijn ouders. Het bij [kadasternummer 1] horend adres is ‘ [adres] ’
2.2.
Aan [kadasternummer 1] grenst een perceel dat kadastraal bekend is als [kadasternummer 2] (hierna: ‘ [kadasternummer 2] ’). In ieder geval tot enig moment vóór 1964 was de gemeente eigenaar van het volledige [kadasternummer 2] .
2.3.
In 1983 heeft [naam schoonvader] , na een daartoe verkregen vergunning van de gemeente, middels bestrating een inrit gerealiseerd en, aan één zijde van die inrit, een gemetselde bloembak geplaatst op een deel van [kadasternummer 2] . Aan de andere zijde van de inrit is ook een bloembak geplaatst, maar die staat op [kadasternummer 1] . Na levering van het perceel dat hij van [naam schoonvader] had gekocht, heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ook gebruik gemaakt van de inrit. Het aldus door [naam schoonvader] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebruikte deel van [kadasternummer 2] wordt - in navolging van partijen - hierna ‘de strook’ genoemd. De strook is in de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als productie 1 overgelegde situatieschets gearceerd aangeduid.
2.4.
Bij brief van 29 december 2009 van de gemeente aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (productie 11 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) heeft de gemeente aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aangeboden dat hij de strook kon kopen of huren. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is op dat aanbod niet ingegaan, stellende dat hij door verjaring eigenaar was geworden van de strook. Daarbij heeft hij aangevoerd dat:
- op (een deel van) de strook in een verder verleden een schuur heeft gestaan van de ouders van [naam schoonvader] ,
- deze schuur in overleg met de gemeente omstreeks 1970 afgebroken, in ruil waarvoor de strook in eigendom zou overgaan op de ouders van [naam schoonvader] .
2.5.
Bij brief van 12 juli 2010 van de gemeente aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (productie 12 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) meldt de gemeente dat zij onderzoek heeft gedaan naar de eigendomsaanspraak van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en dat zij in dat kader telefonisch overleg hebben gehad met [naam schoonvader] . In de brief wordt de inhoud van hetgeen [naam schoonvader] tijdens dat overleg zou hebben gezegd als volgt weergegeven:
‘hij stelt onder meer dat het afbreken van de schuur etc. destijds is overeengekomen tussen de gemeente en de ouders van dhr. [naam schoonvader] , de toenmalige eigenaren van de schuur. De heer [naam schoonvader] herinnert zich dit nog goed maar beschikt niet over schriftelijke stukken. Naast de in de brief genoemde tegenprestaties zou ook zijn afgesproken dat het eigendom van de betreffende grond overgaat naar fam. [naam schoonvader] . Fam. [naam schoonvader] heeft vervolgens ook de hele grondstrook (eigen grond + de betreffende grond) met een afrastering afgezet, als tuin ingericht, en geruime tijd als tuin gebruikt. Alleen is de eigendomsoverdracht nooit formeel afgehandeld met een notariële akte. Naderhand is de heer [naam schoonvader] zelf eigenaar geworden van het pand [adres] . Hij heeft het pand toen grondig verbouwd en de tuin heringericht als oprit met daarnaast plantenvakken, afgeschermd door gemetselde muurtjes’
De gemeente geeft verder aan dat naar verwachting pas over enkele maanden een definitieve reactie op de verjaringsclaim van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] kan worden gegeven.
2.6.
Bij brief van 24 februari 2014 van de gemeente aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (productie 14 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) heeft de gemeente gereageerd op het verzoek van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om
‘mee te werken aan inschrijving in de openbare registers van de betwiste strook gemeentegrond bij uw huisperceel [adres] .’De gemeente deelt mee daaraan niet mee te werken, kort gezegd omdat de gemeente op basis van de bekende informatie van mening is dat er geen sprake is van bevrijdende verjaring.
2.7.
Bij brief van 22 juni 2023 van de gemeente aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (productie 15 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) heeft de gemeente
‘een laatste keer’aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aangeboden de strook van de gemeente te kopen of te huren.
2.8.
Bij brief van 2 augustus 2023 van de rechtsbijstandverlener van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan de gemeente (productie 16 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) is namens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] - kort gezegd - gesteld dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] door verjaring eigenaar is geworden van de strook en is de gemeente verzocht om medewerking om
‘de kadastrale grenzen in de registers te wijzigen’.Ter onderbouwing van dit standpunt is namens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onder meer gesteld dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en zijn rechtsvoorgangers de strook gedurende lange tijd in bezit hebben.
2.9.
Bij brief van 8 september 2023 (productie 17 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) heeft de gemeente laten weten het beroep op verjaring af te wijzen omdat:
- het door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gepresenteerde bewijsmateriaal niet kan worden gedateerd,
- de inrichting van de strook een open karakter heeft,
- en er (dus) geen sprake is van het vereiste bezit van de strook gedurende een onafgebroken periode van twintig jaar in opvolging van de oorspronkelijke eigenaar,
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] is de mogelijkheid geboden de strook te kopen, te huren of weer aan de gemeente beschikbaar te stellen.
2.10.
Namens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft zijn rechtsbijstandverlener bij brief van 30 oktober 2023 (productie 18 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) het verjaringsbetoog herhaald. Ter ondersteuning daarvan zijn vijf foto’s meegezonden, aan de hand waarvan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het gestelde jarenlange bezit onderbouwt.
2.11.
In reactie op laatstgenoemde brief namens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft de gemeente bij monde van een ‘Jurist Grondzaken & Vastgoed’ gereageerd per e-mail van 27 november 2023 (productie 19 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ). Daarin staat onder meer:
‘Op foto 2 is, zoals u aangeeft, de vrouw van uw cliënt te zien toen zij de leeftijd van 4 jaar had. Inmiddels is zij 57 jaar oud. Hieruit kunnen wij concluderen dat deze foto in 1970 is genomen. Op de foto is een duidelijke afrastering van de tuin zichtbaar.
(...)
Op foto 4 en foto 5 zijn de verbouwingswerkzaamheden te zien. Deze foto’s zijn niet objectief dateerbaar op basis van een datumstempel. Wel kunnen wij op basis van uiterlijke kenmerken vaststellen dat deze foto’s ouder zijn dan twintig jaar. Daarnaast komt de door u aangeven periode van de bouwwerkzaamheden overeen met de genoemde datum van de bouwtekening, die stamt uit 1983.
(...)
Op grond van de door u aangeleverde en omschreven foto’s, valt te concluderen dat een gedeelte van de foto’s objectief dateerbaar is. Het betreffende stuk grond is enige tijd in bezit geweest van uw cliënt. In tegenstelling tot hetgeen u heeft gesteld, moeten wij echter concluderen dat op basis van de door u aangeleverde bewijsmaterialen geen objectieve periode van dertig jaar bezit heeft plaatsgevonden. Ook biedt het door u aangeleverde bewijs onvoldoende bewijs voor een ononderbroken bezit gedurende een periode van minimaal twintig jaar, met name door de specifieke objectief vastgestelde periode van 1970 tot en met 1983. Op grond van het bovenstaande en vanwege het open karakter wordt het beroep op verjaring afgewezen’.
Namens de gemeente wordt opnieuw aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aangeboden de strook te kopen, te huren of ter beschikking van de gemeente te stellen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is op dat aanbod niet ingegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert, samengevat, dat de rechtbank voor recht verklaart dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] door verjaring eigenaar is geworden van het gedeelte van het [kadasternummer 2] waarover buiten rechte het debat tussen partijen is gevoerd, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten. Naar de rechtbank begrijpt doelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ook op de situatie waarin een van zijn rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar is geworden.
3.2.
De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Grondslag vordering
4.1.
De grondslag van de vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is dat hij of een van zijn rechtsvoorgangers als gevolg van verjaring eigenaar is geworden van de strook.
Kader
4.2.
Naar huidig recht wordt een bezitter van een onroerend goed de eigenaar:
- door een onafgebroken bezit van tien jaren, mits hij te goeder trouw is (artikel 3:99 lid 1 Burgerlijk Wetboek, hierna: ‘BW’), of
- op het moment dat verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid door het verstrijken van de verjaringstermijn van twintig jaar (artikel 3:105 lid 1 BW jo. 3:306 BW).
4.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] baseert zich op verjaringstermijnen die zouden zijn aangevangen voorafgaand aan inwerkingtreding van het huidige BW. Dit betekent dat in ieder geval de bepalingen uit de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Overgangswet NBW) relevant zijn.
Voor de verjaring als bedoeld in artikel 3:99 lid 1 BW bepaalt artikel 73 Overgangswet NBW - kort gezegd - dat het oude recht tot 1 januari 1993 van toepassing is gebleven. Één van de verschillen tussen het oude recht en het huidige recht op dit punt is dat de verjaringstermijn twintig of dertig jaar bedroeg.
Voor de verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW bepaalt artikel 93 van de Overgangswet NBW - kort gezegd - dat een dergelijke (onder het oude recht niet bestaande) eigendomsverkrijging door verjaring pas kan intreden per 1 januari 1993.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat voor een geslaagd beroep op verjaring in ieder geval sprake moet zijn van bezit van het onroerend goed door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en/of (een van) zijn rechtsvoorgangers. Bij de beantwoording van de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen is, zowel onder het huidige als het oude recht, bepalend of hij zich de feitelijke macht over dat goed heeft verschaft. Voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, geldt dat enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, beoordeeld naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten.
Kader toegepast op deze zaak
4.5.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft betoogd dat de ouders van [naam schoonvader] al het bezit van de strook hadden doordat hun schuur zich al tientallen jaren op het betreffende perceelsdeel bevond. Daardoor zouden zij al door verjaring eigenaar van de strook zijn geworden of anders [naam schoonvader] , die het bezit vanaf 1981 heeft voortgezet. In ieder geval is volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het bezit in 1970 aangevangen na het, volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in samenspraak met de gemeente, slopen van de schuur en vervolgens door de ouders van [naam schoonvader] op de strook aanleggen van een tuin met afrastering behorende bij de [adres] . Mocht het bezit niet op die basis worden aangenomen, dient volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te worden vastgesteld dat het bezit is aangevangen vanaf het moment dat [naam schoonvader] de inrit met bloembak heeft aangelegd in 1983. De gemeente heeft het standpunt van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] over (de aanvang van) het bezit in deze verschillende varianten betwist.
4.6.
Voorafgaand aan deze procedure is tussen partijen gecorrespondeerd over de eigendomsaanspraak door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebaseerd op verjaring (zie 2.4. tot en met 2.11. hiervoor). Aldus vond er een uitwisseling van standpunten plaats tussen de partij die zich op verjaring beroept ( [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) en de partij die in ieder geval oorspronkelijk de eigenaar was (de gemeente). Voor zover tussen deze partijen overeenstemming bestaat over het bezit, is dat voor de rechtbank leidend.
In bedoelde discussie werden partijen vanaf enig moment bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door professionals. Aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] was dat zijn rechtsbijstandverlener en aan de zijde van de gemeente was dat haar jurist grondzaken en vastgoed. Nadat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit kader bij brief van 30 oktober 2023 aan de hand van foto’s had betoogd dat er sprake was van bezit dat kon leiden tot verjaring (zie 2.10.) heeft de gemeente daarop gereageerd met e-mail van 27 november 2023 (zie 2.11.). De hiervoor geciteerde onderdelen van die e-mail kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat de gemeente, aan de hand van de namens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] overgelegde bewijsstukken, concludeert dat er sprake is geweest van bezit door de rechtsvoorgangers van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (dus [naam schoonvader] en diens ouders) in de periode van 1970 tot en met 1983. Dat het daarbij gaat om bezit zoals hier relevant, dat wil zeggen het in de wet en rechtspraak gehanteerde begrip zoals geduid onder 4.4., volgt uit de aard van de communicatie. Die werd immers juist gevoerd over de vraag naar het bezit in deze zin tussen partijen die dat wisten of op zijn minst behoorden te weten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gemeente heeft erkend dat de rechtsvoorgangers van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het bezit van de strook hebben gehad in de periode van 1970 tot en met 1983. De stelling van de gemeente dat het gebruik van de term ‘bezit’ per abuis is geschied, wordt door de rechtbank gepasseerd. Gelet op de koppeling die in de e-mail wordt gelegd met de eigendomsaanspraak van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] - die wordt verworpen
omdatniet zou zijn voldaan aan de vereiste termijn van onafgebroken
bezitvan twintig of dertig jaar - is duidelijk dat weldegelijk bewust is gekozen voor het gebruik van deze term, althans dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daarvan mocht uitgaan. Het beroep dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in deze procedure op deze erkenning heeft gedaan wordt daarom gehonoreerd.
4.7.
De stelling van de gemeente dat alleen sprake kon zijn van houderschap door (de rechtsvoorgangers) van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vanwege de - in ieder geval bij de ouders van [naam schoonvader] bestaande - wetenschap dat de gemeente oorspronkelijk de eigenaar van de strook was, kan niet worden aanvaard. Ook met die wetenschap is inbezitneming mogelijk, zij het niet te goeder trouw.
4.8.
De rechtbank neemt dus als vaststaand aan dat de ouders van [naam schoonvader] en [naam schoonvader] vanaf ergens in 1970 het bezit hebben gehad van de strook. Dit bezit zou volgens de gemeente zijn geëindigd met het realiseren van de inrit met bloembak. Dat betreft immers volgens de gemeente geen handelen waaruit een eigendomspretentie voortvloeit en daarmee geen bezitsdaad. De gemeente wijst erop dat de inrit vrij toegankelijk is en zij de strook dus op ieder moment kan betreden. De door [naam schoonvader] op [kadasternummer 2] geplaatste bloembak is enkele centimeters hoog en daarmee ook geen afbakening van de strook, aldus de gemeente. Uitgaande van het oordeel dat [naam schoonvader] in 1983 reeds het bezit had, is het echter niet de vraag of hij toen het bezit heeft verkregen maar of hij dat toen heeft prijsgegeven. De rechtbank is het met [eiser in conventie, verweerder in reconventie] eens dat het wijzigen van de inrichting van de strook middels het realiseren van de inrit niet leidt tot het prijsgeven van het bezit. Daarbij is van belang dat vaststaat dat de klinkers waarmee de inrit is gemaakt, andere klinkers zijn dan die zijn gebruikt voor de belendende, door de gemeente aangelegde, weg en ook in een ander patroon liggen. Bovendien staat vast dat aan weerszijden van de inrit twee grote bloembakken zijn gemaakt. Één van die bloembakken staat op [kadasternummer 2] (dat is de lagere bloembak waar de gemeente ook melding van maakt) en de andere staat op [kadasternummer 1] , zijnde onbetwist het perceel van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] . De inrit wordt dus als het ware ingesloten of omkaderd tussen de twee bloembakken. Aldus bleef er in 1983, in ieder geval optisch, een afscheiding bestaan tussen het bij [naam schoonvader] in bezit zijnde deel van [kadasternummer 2] en de rest van dat perceel. [naam schoonvader] heeft het bezit van de strook niet prijsgegeven en het bezit voortgezet.
4.9.
Gesteld noch gebleken is dat [naam schoonvader] of [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op een later moment alsnog het bezit hebben prijsgegeven. Dit betekent dat op het moment dat de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is verjaard, [naam schoonvader] of [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in ieder geval door verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW eigenaar van de strook is geworden, met dien verstande dat dit niet eerder dan per 1 januari 1993 kan zijn geschied. De rechtsvordering is ontstaan door de inbezitneming door de ouders van [naam schoonvader] , wat niet later dan ergens in 1970 is gebeurd. Deze rechtsvordering verjaart door het verstrijken van een termijn van twintig jaar, maar is door het overgangsrecht ‘opgerekt’ tot 1 januari 1993. Deze termijn is verstreken. Gesteld noch gebleken is immers dat er een tijdige stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. De eerst bekende mogelijke stuitingshandeling is de brief van 29 december 2009 aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (zie 2.4. hiervoor).
4.10.
De slotsom is dat de vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , zoals door de rechtbank begrepen, wordt toegewezen. De rechtbank hoeft niet in te gaan op de stellingen van partijen over de vraag of [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en (al) zijn rechtsvoorgangers te goeder trouw waren. Zoals hiervoor overwogen is de strook ook door verjaring verkregen als dat niet het geval was.
Proceskosten
4.11.
De gemeente is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.865,42
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Voor zover [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft bedoeld de wettelijke handelsrente te vorderen, wordt deze afgewezen. De proceskosten zijn immers niet verschuldigd op grond van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [naam schoonvader] of [eiser in conventie, verweerder in reconventie] door verjaring eigenaar is geworden van het gedeelte van het perceel kadastraal bekend als [kadasternummer 2] , waar [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tuin en oprit zich op bevindt, zoals gearceerd aangeduid is op de tekening die als productie 1 is overgelegd,
5.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van € 1.865,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de gemeente niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt de gemeente tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.