In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 december 2024, staat de vraag centraal of een geldleningsovereenkomst die door de langstlevende echtgenoot is afgesloten, moet worden aangemerkt als een voortzetting van een oude overeenkomst of als een nieuwe overeenkomst. De langstlevende, [erflaatster], heeft na het overlijden van haar echtgenoot het vruchtgebruik van de woning, maar wil de bestaande hypothecaire geldlening omzetten in een aflossingsvrije lening. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een schuldoverneming, wat betekent dat de langstlevende als enige schuldenaar wordt aangemerkt en de schuld geheel in haar nalatenschap valt.
De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hypotheekschuld na het overlijden van de echtgenoot in de nalatenschap valt en dat de langstlevende niet zelfstandig bevoegd was om de leningsovereenkomst te wijzigen zonder toestemming van de andere erfgenamen. De rechtbank concludeert dat de hypothecaire lening die in 2005 is afgesloten, niet kan worden beschouwd als een eenvoudige wijziging van de bestaande lening, maar als een schuldoverneming. Dit heeft gevolgen voor de verdeling van de nalatenschap en de hypotheekschuld.
Uiteindelijk wijst de rechtbank de vordering in conventie af, maar kent de vordering in reconventie toe, waarbij de opbrengst van de verkoop van de onroerende zaak wordt verdeeld volgens de eigendomsverhouding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.