ECLI:NL:RBLIM:2024:10067

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/03/324529 / HA ZA 23-500
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over medewerking aan nutsvoorzieningen en onderhoud van toegangsweg tussen buren

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 6 november 2024, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De eisers vorderen onder andere medewerking van de gedaagden om hen aan te sluiten op bestaande nutsvoorzieningen, verbetering en onderhoud van de toegangsweg, verstrekking van een GSM-module voor de toegangspoort, en schadevergoeding voor het verwijderen van een hekwerk. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen.

De rechtbank oordeelt dat de gedaagden niet verplicht zijn om medewerking te verlenen aan de aanleg van nieuwe nutsvoorzieningen, omdat dit in strijd is met de bestaande erfdienstbaarheid. De rechtbank stelt vast dat de erfdienstbaarheid enkel betrekking heeft op de bestaande situatie en dat de eisers geen recht hebben op de gevorderde medewerking.

Wat betreft het onderhoud van de toegangsweg, oordeelt de rechtbank dat de eisers niet kunnen vorderen dat gedaagden het onderhoud uitvoeren, omdat zij geen eigenaar zijn van het dienende perceel. De rechtbank concludeert dat de eisers ook geen recht hebben op schadevergoeding voor het verwijderen van het hekwerk, omdat niet is vastgesteld dat dit onrechtmatig was.

Tot slot wordt de vordering voor de GSM-module afgewezen, omdat de gedaagden niet verplicht zijn om deze te verstrekken. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van de gedaagden, die in totaal € 4.243,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/324529 / HA ZA 23-500
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] , en2. [eiseres sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. A. van der Schee,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , en2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. R.G. van Moll.
Eisers zullen hierna [eisers] genoemd worden. Gedaagde sub 1 en 2 zullen hierna [gedaagden sub 1 en 2] genoemd worden en gedaagde sub 3 zal hierna [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 28,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4,
- de brief waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overleggen producties en tevens akte wijziging eis van [eisers] , waarbij de producties 29 tot en met 35 zijn overgelegd,
- de akte wijziging eis van [eisers] ,
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2024, bij welke gelegenheid partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 augustus 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend [kadasternummer 1] (
hierna: [kadasternummer 1]).
2.2.
[gedaagden sub 1 en 2] zijn eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend [kadasternummer 2] (
hierna: [kadasternummer 2]). De heer [gedaagde sub 1] is bestuurder van [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] is eigenaar van twee percelen gelegen aan de [adres 3] te [plaats] , [kadasternummer 3] en [kadasternummer 4] (
hierna: [kadasternummer 3] en [kadasternummer 4]).
2.3.
De percelen van partijen bestonden aanvankelijk uit één perceel, destijds kadastraal bekend als [kadasternummer 5] (hierna: [kadasternummer 5] ). Het perceel [kadasternummer 5] is opgesplitst in vier percelen, te weten [kadasternummer 2] , [kadasternummer 3] , [kadasternummer 4] en [kadasternummer 6] . Het perceel [kadasternummer 6] is op zijn beurt ook weer opgesplitst in vier percelen, kadastraal bekend als [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] , [kadasternummer 1] en [kadasternummer 9] . De huidige situatie ziet er als volgt uit:
Het perceel [kadasternummer 5] :
Perceelnummer
Adres
Eigenaar
[kadasternummer 2]
[adres 2]
[gedaagden sub 1 en 2]
[kadasternummer 3]
[adres 3]
[gedaagde sub 3]
[kadasternummer 4]
[adres 3]
[gedaagde sub 3]
[kadasternummer 6]  gesplitst
Het perceel [kadasternummer 6] :
Perceelnummer
Adres
Eigenaar
[kadasternummer 7] en [kadasternummer 8]
[adres 4]
[naam 1]
[kadasternummer 1]
[adres 1]
[eisers]
[kadasternummer 9]
[adres 5]
[naam 2]
2.4.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de kadastrale percelen zichtbaar (afbeelding 1) en is ook de toegangsweg (de gele strook op afbeelding 2) zichtbaar.
afbeelding 1 afbeelding 2
2.5.
In de akte van 23 december 2014 betreffende de levering door de heer [naam verkoper 1] (verkoper) aan [eisers] (kopers) van het perceel [kadasternummer 1] zijn verschillende erfdienstbaarheden en een opstalrecht opgenomen middels citaten uit de leveringsaktes van 31 mei 2007 en 18 november 2011 (zie hierna onder rov. 2.6 en 2.7). In artikel 12 onderdeel VII van voornoemde leveringsakte van 23 december 2014 is (onder andere) het volgende hierover bepaald:
“(…)
Bestaande bijzondere bepalingen / erfdienstbaarheden / kwalitatieve verplichtingen
(…)
De verplichtingen jegens derden, zoals verwoord in de hierboven geciteerde tekst, zijn ten behoeve van die derden aan Verkoper opgelegd in voormelde akten van levering, op eenendertig mei drieduizend zeven verleden voor mij, notaris, respectievelijk op achttien november tweeduizend elf voor mr. [naam notaris] .
De verplichtingen jegens derden, zoals verwoord in de hierboven geciteerde tekst, worden hierbij door Verkoper uitdrukkelijk ten behoeve van die derden opgelegd aan Koper en door Verkoper als mondeling gevolmachtigde voor en namens die derden aanvaard. Van het bestaan van deze mondelinge volmacht(en) is mij, notaris, genoegzaam gebleken. (…)”
2.6.
Voornoemde akte van 31 mei 2007 ziet op de levering door de heer [naam verkoper 2] (verkoper) aan [gedaagden sub 1 en 2] (kopers) van [adres 2] , deel uitmakende van het perceel [kadasternummer 5] . In deze akte is de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:
“(…)Vestiging erfdienstbaarheid van weg
Ter uitvoering van de daartoe gesloten overeenkomst wordt bij deze akte gevestigd en aanvaard:
  • ten behoeve van het aan verkoper blijvende deel van voormeld perceel nummer [kadasternummer 5] , alsheersend erf; en
  • ten laste van het gekochte sub 1, alsdienend erf,
een erfdienstbaarheid van weg, om over een strook grond van het dienend erf, een en ander zoals ter plaatse blijkt en aan partijen voldoende bekend is en zoals blijkt uit de aan deze akte tehechtensituatietekening, van het heersend erf te gaan naar de openbare weg, Kasteellaan, en omgekeerd.
Deze weg mag zowel te voet als fietsend worden gebruikt, alsook met een auto of ander vierwielig voertuig, voor zover dat binnen de aangegeven breedte mogelijk is.
(…)
Het onderhoud van de weg is voor rekening van verkoper en koper, ieder voor de helft . (…)” [1]
2.7.
Voornoemde akte van 18 november 2011 ziet op de levering door de heer [naam verkoper 3] (verkoper) aan [gedaagde sub 3] (koper) van de percelen [kadasternummer 3] en [kadasternummer 4] , waarin ten behoeve van de vergunninghouder de heer [naam verkoper 2] (onder andere) de volgende erfdienstbaarheden en opstalrecht zijn gevestigd:
“(…)B. de erfdienstbaarheid:
- ten behoeve van het aan vergunninghouder toekomende kadastrale perceel [kadasternummer 6] alsheersend erf; en
- ten laste van het verkochte als dienend erf,
tot het dulden van het gebruik van de slagboom welke zich bevindt op het heersend erf door de gerechtigden tot en de gebruikers en bezoekers van het heersend erf.
De gerechtigde tot het dienend erf zal er voor zorg dragen dat de gerechtigde tot het heersend erf mede ten behoeve van de bezoekers en gebruikers van het heersend erf beschikt over een voldoende aantal toegangspasjes, zodat de toegang tot het verkochte mede in het licht van de uitoefening van het recht van weg, zoals dat werd gevestigd bij de voormelde akte de dato eenendertig mei twee duizend zeven is gewaarborgd.
(…)
C. de erfdienstbaarheid:
- ten behoeve van het aan vergunninghouder toekomende kadastrale perceel
[kadasternummer 6] alsheersend erf: en
- ten laste van het verkochte en het kadastrale perceel [kadasternummer 2] alsdienende erven
inhoudende de verplichting voor de gerechtigde tot het dienende erf om het aanleggen, hebben, houden, onderhouden en verwijderen van kabels, leidingen, installaties met de daarmede in verband staande meterkast en beveiligingswerken ten behoeve van de elektriciteits-, gas- en watervoorziening en riolering van het heersend erf overeenkomstig de ten tijde van de thans bestaande situatie te gedogen, te gedogen dat deze werken worden onderhouden en instandgehouden, herstel en vernieuwing daaronder begrepen, in, aan, boven of onder het dienend erf en de daarop gestichte of nog te stichten opstallen alsmede te gedogen dat de gerechtigde tot het heersend erf alsmede de door hem aan te wijzen derden toegang zullen hebben tot de dienende erven met de nodige vervoermiddelen, materialen en werktuigen, zulks op ene in redelijk overleg met de grondeigenaar casu quo rechtmatige gebruiker(-s) van het registergoed te bepalen minst bezwaarlijke wijze.
(…)
VESTIGING OPSTALRECHT NUTSVOORZIENINGEN
Ter uitvoering van de koopovereenkomst wordt door de koper bij deze ten behoeve -
van de vergunninghouder verleend (en voorzover nodig geleverd), die bij deze aanneemt, het recht van opstal met betrekking tot het in eigendom hebben van de kabels, leidingen, installaties en werken als hiervoor bedoeld onder C, zulks indien -en voorzover deze thans in eigendom aan Verkoper toebehoren en door natrekking eigendom van de koper zouden worden.
De ligging van de vorenbedoelde kabels, leidingen, installaties en werken is
weergegeven op voormelde aan deze akte vast te hechten tekening.
Het opstalrecht houdt in dat de vergunninghouder bevoegd is om zijn installaties,
leidingen en inrichtingen te (laten) inspecteren, onderhouden en herstellen. (…)” [2]

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen na wijziging van eis – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] gehouden is/zijn om medewerking te verlenen, althans toe te staan dat [eisers] aangesloten worden op de reeds bestaande nutsvoorzieningen, dan wel deze (leidingen en kabels) aan te aanleggen in, aan, boven of onder het perceel van de toegangsweg,
II. [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] hoofdelijk te bevelen medewerking te verlenen, althans toe te staan dat [eisers] aangesloten worden op de reeds bestaande nutsvoorzieningen, dan wel deze (leidingen en kabels) aan te aanleggen ten behoeve van [eisers] , zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, vermeerderd met € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 250.000,00,
III. [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] hoofdelijk te bevelen om het (laten) verbeteren en het jaarlijks (laten) plegen van onderhoud aan de weg toe te staan en mee te delen in de kosten conform de notariële akten, zulks binnen 4 maanden na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis dan wel nadat de nutsvoorzieningen (vordering onder 2) zijn aangelegd, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding vermeerderd met € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 250.000,00,
IV. Voor recht te verklaren dat [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] onrechtmatig jegens [eisers] heeft/hebben gehandeld door het hekwerk van [eisers] te verwijderen en [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] te veroordelen om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.053,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
V. [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] hoofdelijk te bevelen om aan [eisers] de GSM-module te verstrekken, dan wel een vergelijkbaar systeem zodat [eisers] de toegangspoort van afstand kunnen openen, zulks binnen 4 weken na het in deze te wijzen vonnis en op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, vermeerderd met € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 250.000,00,
VI. [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] voeren ter onderbouwing van hun vorderingen – samengevat – aan dat [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid verplicht zijn toe te staan dat [eisers] nutsvoorzieningen aanlegt in, aan, boven en onder het perceel van de toegangsweg en [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] de verplichting heeft/hebben om de toegangsweg te onderhouden. [eisers] stellen daarnaast ook dat [gedaagden sub 1 en 2] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door het hekwerk dat op het perceel van [eisers] stond te verwijderen. [eisers] voeren verder aan dat zij een rechtmatig belang hebben om naast c.q. in de plaats van de pasjes de beschikking te hebben over een GSM-module of ander systeem om de toegangspoort op afstand te kunnen openen.
3.3.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betwisten het gevorderde. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betwisten dat zij verplicht zijn toe te staan dat [eisers] nutsvoorzieningen aanlegt in, aan, boven en onder het perceel van de toegangsweg en zij [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] gerechtigd zijn om onderhoud van de toegangsweg te vorderen. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betwisten verder dat de heer [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door het hekwerk te verwijderen. Volgens [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] hebben [eisers] ook geen rechtmatig belang om de beschikking te hebben over een GSM-module of een ander systeem om de toegangspoort op afstand te kunnen openen. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil neemt de rechtbank de leveringsakte van 23 december 2014 (zie hiervoor onder rov. 2.5) als uitgangspunt.
Nutsvoorzieningen
4.2.
[eisers] stellen dat [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] op grond van de leveringsakte van 23 december 2014 verplicht zijn toe te staan dat [eisers] nutsvoorzieningen aanleggen in, aan, boven en onder het perceel van de toegangsweg. Dit volgt immers, aldus [eisers] , uit de bewoordingen van de gevestigde erfdienstbaarheid en het opstalrecht, waaruit blijkt dat is beoogd dat [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] ook nieuw aan te leggen nutsvoorzieningen dienen te dulden (zie pagina 13 onder C van de betreffende akte). De omstandigheid dat het perceel van [eisers] ( [kadasternummer 1] ) bij de vestiging van deze erfdienstbaarheid nog niet bestond, maakt dat niet anders, aldus [eisers]
4.3.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betwisten dat [gedaagde sub 3] , als eigenaar van het perceel van de toegangsweg ( [kadasternummer 4] ), dit dient te gedogen. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betogen dat uit de bewoordingen van de gevestigde erfdienstbaarheid en het opstalrecht juist blijkt dat zij nieuwe nutsvoorzieningen niet hoeven te dulden. Volgens [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] zal op het moment dat de woonboot van [eisers] wordt aangesloten op bestaande nutsvoorzieningen (dan wel leidingen en kabels worden aangelegd) wél een nieuwe situatie ontstaan hetgeen niet door [gedaagde sub 3] dient te worden gedoogd.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat bij de uitleg van een notariële akte strekkende tot levering van een registergoed of vestiging van een zakelijk recht daarop de objectieve uitlegmaatstaf geldt. De partijbedoeling dient dan in beginsel uit de tekst van de akte te worden afgeleid. Die tekst dient vervolgens naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd. Veel waarde dient dus te worden gehecht aan de tekst van de notariële akte. Uit de leveringsakte van 23 december 2014 blijkt dat bij de vestiging van de erfdienstbaarheid werd bepaald dat nutsvoorzieningen moesten worden gedoogd
“overeenkomstig de ten tijde van de thans bestaande situatie.”Tevens is in de akte bij de vestiging van het opstalrecht bepaald dat dit slechts geldt voor nutsvoorzieningen,
“zulks indien en voorzover deze thans in eigendom aan Verkoper toebehoren en door natrekking eigendom van de koper zouden worden.”
4.5.
Er dient om die reden gekeken te worden naar de situatie ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid bij leveringsakte van 18 november 2011 van het perceel [kadasternummer 3] en [kadasternummer 4] . De bestaande situatie was op dat moment dat er enkel nutsvoorzieningen aanwezig waren ten behoeve van het clubgebouw van de watersportvereniging ( [kadasternummer 9] ) en de dienstwoning ( [kadasternummer 7] ). Die situatie is aldus bepalend. Op het moment dat de woonboot van [eisers] aangesloten zou worden op de reeds bestaande nutsvoorzieningen, zou, zoals [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] terecht aanvoeren, van de bestaande situatie worden afgeweken en een nieuwe situatie ontstaan. Dat geldt ook voor zover [eisers] aansluiting vorderen op de reeds bestaande nutsvoorzieningen [3] , zoals gedaan bij wijziging van eis, wat hier ook van zij. Die nieuwe situatie is echter in strijd met de bedoeling, zoals die uit de bewoordingen van de notariële akte blijkt, en behoeft daarom niet te worden gedoogd. Afgezien hiervan blijkt de bedoeling om de bestaande situatie (ten tijde van vestiging) in stand te houden (en te beschermen) tevens uit het gevestigde recht van opstal waarmee voorkomen wordt dat de nutsvoorzieningen (door natrekking) eigendom van de koper zouden worden. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er geen grondslag bestaat op basis waarvan [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] de verplichting hebben om medewerking te verlenen aan het aanleggen van de gevorderde (nieuwe) nutsvoorzieningen, nog daargelaten dat [gedaagden sub 1 en 2] überhaupt geen medewerking hieraan hadden kunnen verlenen, nu [gedaagde sub 3] eigenaar is van het perceel van de toegangsweg (perceel [kadasternummer 4] ), en niet [gedaagden sub 1 en 2] De rechtbank zal dit onderdeel van de vorderingen dan ook afwijzen.
Onderhoud toegangsweg
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel van [gedaagde sub 3] , zijnde [kadasternummer 4] , is bezwaard met een erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel [kadasternummer 6] , te weten de percelen [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] , [kadasternummer 1] , [kadasternummer 9] . Deze erfdienstbaarheid houdt in dat de toegangsweg (te voet, fietsend alsook met de auto) mag worden gebruikt en het onderhoud van de weg voor de ene helft voor rekening komt van [gedaagde sub 3] (als eigenaar van [kadasternummer 4] ) en voor de andere helft aan de eigenaren van de percelen [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] , [kadasternummer 1] , [kadasternummer 9] .
4.7.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat onderhoud aan de toegangsweg moet worden gepleegd, omdat de toegangsweg volgens hen in zeer slechte staat verkeert. De toegangsweg zou volgens [eisers] niet begaanbaar zijn met de fiets en zou alleen begaanbaar zijn met een aanzienlijk verhoogde kans op schade. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling daaraan toegevoegd dat de toegangsweg moet worden opgeschoond, de opstaande randen moeten worden verwijderd, de toegangsweg dient te worden opgehoogd met Silex en een toplaag van fijnere Silex dient te krijgen. Nu de erfdienstbaarheid alleen is gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagde sub 3] ( [kadasternummer 4] ), betwisten [gedaagden sub 1 en 2] dat [eisers] hen kan aanspreken ten aanzien van het onderhoud van de toegangsweg. [gedaagde sub 3] stelt zich op het standpunt dat [eisers] alleen samen met de eigenaren van de percelen [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] en [kadasternummer 9] kan bepalen of onderhoud nodig is en dat aan [eisers] geen individueel vorderingsrecht toekomt.
4.8.
Met [gedaagden sub 1 en 2] is de rechtbank van oordeel dat zij niet kunnen worden aangesproken op onderhoud van de toegangsweg, omdat zij geen eigenaren zijn van het dienende perceel [kadasternummer 4] dat met de betreffende erfdienstbaarheid is bezwaard. Die vordering is daarom niet voor toewijzing vatbaar. Zij is echter evenmin toewijsbaar, voor zover zij is gericht tegen [gedaagde sub 3] , eigenaar van genoemd perceel. Immers, de eigenaren van de heersende erven ( [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] , [kadasternummer 1] en [kadasternummer 9] ) zijn alleen gezamenlijk gerechtigd om de eigenaar van het dienende erf, [kadasternummer 4] , zijnde [gedaagde sub 3] , te verzoeken onderhoud te plegen aan de toegangsweg. Nu dit niet is gebeurd – de vordering is enkel ingesteld door [eisers] , eigenaren van perceel [kadasternummer 1] – stuit de vordering hierop af. Daarnaast – dus nevenschikkend aan het voorgaande – strandt de vordering, omdat de door [eisers] tijdens de mondelinge behandeling voorgestelde wijze van onderhoud aan de toegangsweg niet als onderhoud kan worden aangemerkt, maar, zoals [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] terecht hebben gesteld, als een renovatie van de toegangsweg. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zij ambtshalve bekend is met de situatie en van oordeel is dat de toegangsweg in voldoende mate als toegangsweg kan worden gebruikt. Dat de begaanbaarheid (na met name regenval) beperkt is, maakt dat niet anders. Het gaat immers om percelen die gelegen zijn in een natuurgebied,
“in een rustige en prachtige groene omgeving”, zoals [eisers] in randnr. 11 van de dagvaarding zelf zeggen.
Verwijderen hekwerk
4.9.
[eisers] betogen dat [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagde sub 3] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door het op hun perceel destijds staande hekwerk te verwijderen waardoor zij schade hebben geleden. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betwisten dat zij onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld, omdat het hekwerk op het perceel van [gedaagde sub 3] stond. Daarnaast heeft de heer [gedaagde sub 1] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in hoedanigheid van directeur van [gedaagde sub 3] het hekwerk heeft verwijderd en hiertoe ook gerechtigd was. Het hekwerk stond namelijk, aldus de heer [gedaagde sub 1] , op het moment dat het door hem werd verwijderd, op het perceel van [gedaagde sub 3] ( [kadasternummer 4] ). [eisers] betwisten dat de heer [gedaagde sub 1] het hekwerk in hoedanigheid van directeur van [gedaagde sub 3] heeft verwijderd.
4.10.
De rechtbank overweegt dat, nog los van de vraag of de heer [gedaagde sub 1] in persoon of in hoedanigheid van directeur van [gedaagde sub 3] het hekwerk heeft verwijderd, niet duidelijk is op welk perceel het hekwerk stond op het moment dat het hekwerk werd verwijderd. Gezien die situatie kan daarom niet worden vastgesteld of de heer [gedaagde sub 1] , in persoon of als directeur van [gedaagde sub 3] , onrechtmatig heeft gehandeld. Immers, in geval het hekwerk inderdaad op het perceel van [gedaagde sub 3] ( [kadasternummer 4] ) stond, was het verwijderen daarvan niet onrechtmatig. Aan de vraag of [eisers] daardoor schade hebben geleden, komt de rechtbank derhalve niet meer toe. De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van het verwijderen van het hekwerk zal dan ook worden afgewezen.
GSM-module
4.11.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de toegangspoort zich bevindt op perceel [kadasternummer 4] dat in eigendom toebehoort aan [gedaagde sub 3] .
4.12.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat zij vanwege hun veiligheid, de werkzaamheden van mevrouw [eiseres sub 2] en sociale aangelegenheden een redelijk belang hebben om (in plaats van toegangspasjes) de mogelijkheid te krijgen om de toegangspoort op afstand te kunnen openen. [gedaagden sub 1 en 2] betwisten dat [eisers] een redelijk belang hebben om de toegangspoort op afstand te kunnen openen. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] voeren aan dat zij op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid (slechts) de verplichting hebben om [eisers] toegangspasjes te verschaffen en dat hebben zij gedaan. Zij betwisten dat zij de verplichting hebben om [eisers] de mogelijkheid te verschaffen om de toegangspoort op afstand te kunnen openen. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] betogen dat zij het vanuit het oogpunt van de beveiliging van hun perceel het van belang achten dat niet (te)veel personen de toegangspoort op afstand kunnen openen.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben. Het staat de eigenaar,
in casu[gedaagde sub 3] , met uitsluiting van een ieder vrij om van de zaak gebruik te maken, mits dat gebruik niet in strijd is met rechten van anderen. [gedaagde sub 3] hoeft als eigenaar van het perceel [kadasternummer 4] (waar de toegangspoort zich op bevindt) er geen belang bij te hebben, laat staan te stellen en te bewijzen, om hun perceel te beveiligen op de door hen gewenste wijze. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat [gedaagde sub 3] gerechtigd is om [eisers] te weigeren hun de mogelijkheid te geven om de toegangspoort op afstand te kunnen bedienen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de gevestigde erfdienstbaarheid slechts meebrengt dat [gedaagde sub 3] er zorg voor dient te dragen dat [eisers] beschikt over een voldoende aantal toegangspasjes; hieraan heeft [gedaagde sub 3] voldaan. De rechtbank is ingevolge het hiervoor overwogene van oordeel dat de vordering van [eisers] ten aanzien van de toegangspoort voor afwijzing gereed ligt.
Proceskosten
4.14.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.243‬,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 4.243,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.

Voetnoten

1.productie 25 blad 9 van de dagvaarding.
2.productie 24 blad 9 en 10 van de dagvaarding.
3.Zie ‘groene strook’, prod. 30 bij wijziging van eis, waarvan [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] zeggen dat de betreffende nutsvoorzieningen niet meer worden gebruikt en zijn afgesloten.