ECLI:NL:RBLIM:2023:976

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
03.004421.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging tijdens nieuwjaarsviering in Maastricht

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 1 januari 2022, tijdens de nieuwjaarsviering in Maastricht. De verdachte zou geprobeerd hebben [slachtoffer 1] van het leven te beroven en heeft daarnaast [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 17 januari 2023, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft gepleit voor een veroordeling op basis van de aangiften en getuigenverklaringen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op nieuwjaarsnacht betrokken was bij een vechtpartij waarbij [slachtoffer 1] een snijwond aan zijn hoofd opliep. De forensisch arts concludeerde dat het letsel paste bij een snijwond, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte met opzet [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de bedreigingen die de verdachte aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geuit, bewezen verklaard. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 4] werd afgewezen omdat de verdachte van dat feit was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.004421.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1987,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat de verdachte:
Feit 1:geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel dat hij aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (subsidiair), dan wel geprobeerd heeft aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meer subsidiair);
Feit 2:[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd;
Feit 3:geprobeerd heeft [slachtoffer 4] van het leven te beroven (primair), dan wel dat hij [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden en dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 sprake is van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De officier heeft zich hierbij gebaseerd op de gronden zoals deze uiteen gezet zijn in de door haar overgelegde schriftelijke aantekeningen van het requisitoir.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat er geen getuigen zijn die hebben gezien dat het slachtoffer, de heer [slachtoffer 1] , met een scherp en/of hard voorwerp is geslagen door de verdachte en dat voorwerp is ook niet aangetroffen bij de verdachte of op een andere plek gevonden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van de aangevers, nu zij een relatie met elkaar hebben en daarom niet onafhankelijk zijn. De vermeende bedreigingen zijn ook niet gehoord door omstanders.
Ten aanzien van feit 3 ontkent de verdachte betrokken te zijn bij het letsel dat het slachtoffer, de heer [slachtoffer 4] , heeft opgelopen. De verdachte heeft juist voor het slachtoffer gezorgd door een taxi naar huis voor hem te regelen toen hij onder invloed was. Er is geen bewijs dat de verdachte verantwoordelijk is voor het letsel dat het slachtoffer op enig moment heeft opgelopen. Hij kan dit op andere momenten hebben opgelopen. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De rechtbank zal eerst ingaan op de feiten 1 en 2 en daarna op feit 3.
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
Op 1 januari 2022 heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan van poging doodslag. Die Nieuwjaarsnacht was aangever bij vrienden, wonende op [adres 2] te Maastricht om Oud en Nieuw te vieren. Omstreeks 2.30 uur was aangever buiten, waar hij stond te praten met buren en naar vuurwerk stond te kijken. Aangever zag toen een man aan komen lopen. Die man schreeuwde en was uit op ruzie. Aangever stond te praten met een buurman die op [adres 3] woont, toen de man aan kwam lopen en zonder enige reden aangever een klap met iets in zijn gezicht gaf. Aangever ervoer behoorlijke pijn en voelde ook dat er veel bloed over zijn gezicht liep. Aangever is bij de huisartsenpost vijf keer gehecht aan de wond in zijn gezicht. De aangever gaf een signalement van de betreffende man bij de politie door. [2] De politie maakte foto’s van het letsel van aangever, de kleding van aangever en de bloedsporen die zij op straat aantroffen. [3]
Een forensisch arts heeft naar aanleiding van de aangifte, de foto’s en de medische stukken een forensisch medische letselrapportage opgemaakt. Deze arts concludeert:
“Vanuit het midden van de bovenkant van de linker wenkbrauw is een rode streep zichtbaar die over het voorhoofd naar boven/achteren loopt tot net voor de haargrens. Het onderste deel van deze streep is een oppervlakkige huiddoorbreking. In het verdere verloop naar achteren is sprake van een diepere huiddoorbreking met 5 hechtingen waarvan de wondranden niet volledig aansluiten. Aan weerszijden van de huiddoorbreking is een gedeeltelijke rode huidverkleuring zichtbaar. Over de wonddiepte en/of wondranden is geen uitspraak mogelijk. De afmetingen kunnen niet worden aangegeven wegens het ontbreken van een meetlatje.”
Het onder 1. beschreven letsel past bij een snijverwonding. Een snijwond heeft als kenmerk dat de wondlengte groter is dan de diepte.
Dhr. [slachtoffer 1] heeft op 01-01-2022 een snijwond aan zijn voorhoofd opgelopen. Het letsel op de neus is aan de hand van de ontvangen medische informatie en foto's niet met zekerheid te duiden. Voor het ontstaan van een snijwond is een scherprandig voorwerp, zoals een mes of machete, nodig. De door dhr. [slachtoffer 1] gemelde toedracht, te weten dat hij met een mes of een machete verwondingen in zijn gezicht heeft opgelopen, kan een passende verklaring vormen voor de beschreven letsels.” [4]
De forensisch arts schatte de genezingsduur op 6 tot 8 weken en als verwachte blijvende beperking mogelijke littekenvorming. [5]
Getuigen hebben gezien dat er een woordenwisseling plaatsvond tussen verdachte en de aangever, waarbij verdachte en aangever met elkaar in gevecht raakten. Getuige [naam 1] heeft op 4 mei 2022 verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte en aangever ruzie hadden en dat er een vechtpartij ontstond, waarbij de verdachte en de aangever op de grond vielen. [6] Getuige [naam 2] heeft op 4 mei 2022 eveneens verklaard dat er ruzie was tussen de verdachte en de aangever. Er ontstond geduw en getrek tussen de verdachte en de aangever en zij kwamen te vallen. [7] Getuige [naam 3] heeft op 5 maart 2022 verklaard dat de verdachte en de aangever ruzie kregen. Zij hebben over en weer dingen geroepen en dat is zeker een half uur zo doorgegaan. Die woordenwisseling ging gepaard met wat duw- en trekwerk. Op een gegeven moment is getuige [naam 3] naar binnen gegaan. Getuige [naam 3] heeft gezien dat de aangever gewond was. Hij had een snee boven op zijn hoofd. [8]
Getuige [slachtoffer 2] heeft op 1 januari 2022 verklaard dat er een grimmige sfeer heerste tussen onder andere de verdachte en de aangever. Hij heeft de vechtpartij, waarover voornoemde getuigen verklaren niet gezien, maar hij zag wel direct nadat de verdachte vertrokken was dat aangever onder het bloed zat en een diepe snee van enkele centimeters lang boven zijn oog had, die open stond en waaruit bloed stroomde. Getuige [slachtoffer 2] is nog een stuk achter de verdachte aangelopen, maar werd tegengehouden door een buurman. Hij zag dat de verdachte iets in zijn hand had, maar hij weet niet wat. Getuige [naam 4] heeft op 5 januari 2022 verklaard dat er ruzie was tussen de verdachte en de aangever, waarbij werd geschreeuwd. Zij is even naar binnen geweest, maar toen zij buiten ging kijken omdat er nog steeds geschreeuwd werd, zag zij dat de aangever onder het bloed zat. [9]
De politie trof de verdachte rond 5 uur in de ochtend in de betreffende nieuwjaarsnacht aan in de omgeving van [straatnaam] . Op het moment dat de verdachte door de politie staande wordt gehouden verklaarde hij dat hij die nacht betrokken was bij een vechtpartij een paar straten verderop. De verdachte verklaarde dat hij werd aangevallen en dat hij zich verdedigde door een voorwerp richting die personen te gooien. [10]
De verdachte verklaarde later op 14 maart 2022 dat hij enkel ruzie had met aangever. Daarbij zou aangever naar de verdachte gegrepen hebben en hebben geprobeerd de verdachte vast te grijpen, waarbij de verdachte half is gevallen. De verdachte heeft toen iets van de grond gepakt, volgens verdachte een tak, en heeft die naar achteren gegooid, voordat hij is weggerend.
Getuige [slachtoffer 2] heeft op 1 januari 2022 tevens aangifte tegen de verdachte gedaan wegens bedreiging. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij die nacht Oud en Nieuw vierde met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] was rond 2.00 uur ’s nachts met een paar andere buren op straat. Op een zeker moment kwam er een man voorbij, die [slachtoffer 2] later als de verdachte herkent. [11] De verdachte was in gesprek met de buren en stond voor de woning van [slachtoffer 2] . De verdachte was lastig en toen hem gevraagd werd te vertrekken, begon de verdachte [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 1] te bedreigen. De verdachte zei iets van: "Je weet niet wie ik ben. Ik ben alles en als je problemen met mij hebt dan pak ik mijn wapen en dan gaan jullie het zien." Dit was ook tegen [slachtoffer 1] gericht. De vrouw van [slachtoffer 2] reageerde op die bedreiging. De verdachte zei tegen [slachtoffer 1] : "Ik schiet je moeder". [12]
Naast [slachtoffer 2] heeft ook zijn partner, [slachtoffer 3] , op 14 januari 2022 aangifte tegen de verdachte gedaan wegens bedreiging op 1 januari 2022. Zij verklaarde dat de verdachte opeens voorbij kwam. De verdachte was uit op ruzie. Hij kwam intimiderend over en maakte rare opmerkingen als: "ik schiet jullie vrouwen en kinderen". Aangeefster voelde zich bedreigd. [13] Later die dag stond de verdachte aan de deur van aangeefster. Aangeefster hoorde dat hij riep "ik ga jullie pakken!". Zij hoorde daarna nog een keer dat hij riep: "Ik schiet jullie!". [14]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor gemelde bewijsmiddelen vast dat de verdachte en de aangever op 1 januari 2022 ruzie met elkaar hebben gehad, dat er sprake is geweest van duw- en trekwerk, waarbij de verdachte en aangever zijn gevallen en waarbij de aangever met iets in zijn gezicht is geslagen waardoor aangever letsel heeft opgelopen. Het voorwerp waarmee de verdachte heeft geslagen is niet gevonden en de getuigen zien ook niet waarmee geslagen is. De forensisch arts heeft echter vastgesteld dat het letsel van de aangever past bij een snijverwonding en dat de door aangever gemelde toedracht, te weten dat hij met een mes of een machete verwondingen in zijn gezicht heeft opgelopen, een passende verklaring kan vormen voor de beschreven letsels.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, nu getuigen direct na de vechtpartij het letsel bij de aangever hebben waargenomen, welk letsel tot hevig bloeden heeft geleid en welk letsel volgens de forensisch arts ook past bij de verklaring van aangever. Getuige [slachtoffer 2] ziet de verdachte na de vechtpartij tevens weglopen met een voorwerp in zijn handen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte verantwoordelijk is voor het letsel van aangever. Kijkend naar het letsel kan het niet anders dan dat met een scherp voorwerp geslagen is, zoals geconcludeerd is door de forensisch arts. De verklaring van de verdachte voor het letsel van aangever, te weten dat hij mogelijk met de tak is geraakt die de verdachte naar achteren heeft gegooid, acht de rechtbank onaannemelijk, omdat letsel dat mogelijk daardoor ontstaat, niet past in het letsel dat de forensisch arts beschrijft.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit slaan met een scherp voorwerp te kwalificeren is als een poging doodslag. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om deze slag met dat voorwerp te kwalificeren als een poging tot doodslag. Hoewel duidelijk is dat met een scherp voorwerp is geslagen, is niet duidelijk wat dat voorwerp precies is geweest. Eveneens is onbekend met welke kracht geslagen is. De rechtbank kan hierdoor niet beoordelen of door te slaan met het desbetreffende voorwerp er een aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestond. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1. primair tenlastegelegde poging doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever aan de hand van het voorliggend dossier niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Wetboek van Strafrecht (Sr). Blijvende littekens kunnen volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, maar daarvan is niet gebleken. De forensisch arts heeft namelijk geconcludeerd dat mogelijk littekenvorming kan ontstaan en de aangever heeft in zijn verzoek tot schadevergoeding aangegeven dat er sprake is van een blijvend litteken, zonder dit echter met de nodige bewijsstukken te staven. Latere (medische) informatie is niet voorhanden, zodat niet kan worden vastgesteld of zich een blijvend litteken heeft gemanifesteerd. Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1. als subsidiair tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door te handelen als hiervoor is omschreven, zich wel willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft aangever met een scherp voorwerp op het hoofd geslagen. Op de foto’s van het letsel van aangever is te zien dat hij vlak boven zijn oog en bij zijn slaap geraakt is. Door met ongecontroleerde bewegingen met een scherp voorwerp op een hoofd te slaan, een zeer kwetsbaar deel van het lichaam, vlakbij het oog, waardoor aangever mogelijk blind had kunnen worden, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen welbewust aanvaard. Weliswaar is niet bekend met welke kracht het slaan heeft plaatsgevonden, maar een kwetsbaar orgaan als het oog kan reeds bij minimale impact aanzienlijke schade oplopen. De rechtbank acht aldus de onder 1. meer subsidiaire tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
De rechtbank acht het onder 2. tenlastegelegde bewezen op grond van de aangiften van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaringen die elkaar ondersteunen. Dat de aangevers een relatie met elkaar hebben, doet geen afbreuk aan de waarde van de beide verklaringen. Om een getuigenverklaring als onbetrouwbaar te bestempelen is immers meer nodig dan de enkele vaststelling dat de betreffende getuigen een relatie met elkaar hebben. De rechtbank hecht voorts geen waarde aan de ontkennende verklaring van de verdachte.
Feit 3: integrale vrijspraak
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank vaststellen dat aangever [slachtoffer 4] op 16 mei 2021 rond het middaguur naar de afdeling spoedeisende hulp is gebracht van [adres 4] in Heerlen. Aangever bleek bloeduitstortingen in zijn hoofd te hebben en meerdere, gecompliceerde -aan beide zijden van de schedel aanwezige- breuken van de schedel te hebben. Aangever had ook een forse bloeduitstorting en zwelling bij het linkeroog.
Om het opgehoopte bloed in de schedel te verwijderen is een spoedoperatie uitgevoerd door een neurochirurg. In de letselbeschrijving in het dossier van een forensisch arts staat verder vermeld dat de te verwachten genezingsduur een half tot een heel jaar bedroeg en dat aangever een litteken op diens hoofd zou overhouden. Dit litteken was veroorzaakt door de operatie.
Het letsel werd door de forensisch arts aangemerkt als ernstig schedel- en hersenletsel. De forensisch arts kon echter geen uitspraak doen in het kader van het rapport over de aard van het voorwerp waarmee dit letsel veroorzaakt zou kunnen zijn of de toedracht van het ontstaan van het schedel- en hersenletsel en evenmin over het ontstaan van het dikke linkeroog.
De vraag dient zich aan of de verdachte verantwoordelijk is voor het toebrengen van voornoemd letsel aan de aangever. De rechtbank moet
in concretoderhalve het causaal verband vaststellen tussen het handelen van de verdachte en het bij de aangever geconstateerde letsel. De verdachte verwerpt in ieder geval elke verantwoordelijkheid voor voornoemd letsel. Hij was wel in het gezelschap van de aangever, hij heeft een blauw oog bij de aangever gezien, maar is niet verantwoordelijk voor enige geweldsuitoefening jegens de aangever, aldus de verdachte. De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij zich nog herinnerde dat de verdachte hem eenmaal met een fles heeft geslagen op de linkerzijde van zijn hoofd. Daarna is de aangever buiten bewustzijn geraakt. Hoewel er voor de rechtbank geen reden is om te twijfelen aan deze verklaring van de aangever, dient wel te worden vastgesteld dat deze verklaring het letsel van de aangever niet verklaart. Immers, deze ene klap kan niet de breuken verklaren die aan beide zijden van de schedel van de aangever zijn geconstateerd, noch kan deze klap het blauwe oog verklaren nu het dossier daarvoor te weinig aanknopingspunten bevat. De vraag is derhalve of het bij dit geweld is gebleven, of dat de verdachte nog meer geweld jegens de aangever heeft uitgeoefend. Het enige bewijsmiddel dat in die richting wijst zijn de berichten van de getuige [naam 5] . Deze berichten komen -kort gezegd- erop neer dat de verdachte verantwoordelijk is voor het schedelletsel van de aangever.
Kunnen deze berichten de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte het hiervoor beschreven letsel aan de aangever heeft toegebracht? Vooropgesteld zij dat de getuige [naam 5] wisselend heeft verklaard omtrent hetgeen er in zijn woning tussen de verdachte en de aangever voorgevallen zou zijn. Zo verklaart hij eerst dat er tussen hen geen twist is geweest, vervolgens verklaart hij dat zij elkaar aanvlogen om tenslotte bij de rechter-commissaris weer iets anders te verklaren: er is alleen geschreeuw tussen beiden geweest. Daarom is -naar het oordeel van de rechtbank- behoedzaamheid geboden bij het gebruik van de berichten van getuige [naam 5] . Indachtig deze vaststelling, constateert de rechtbank dat er verschillende contra-indicaties zijn voor die berichten. Zo hebben twee taxichauffeurs die de aangever hebben opgehaald op het adres van [naam 5] niets vreemds gezien. Hetzelfde geldt voor de politieagenten die de aangever in de ochtend -even nadat hij in de taxi had plaatsgenomen- hebben gezien. Ook zij hebben niets vreemds aan de aangever gezien. Sterker nog, op de vraag of zij de ambulance dienden te bellen -als gevolg van het blauwe oog- antwoordde de aangever ontkennend. De rechtbank oordeelt deze gang van zaken als curieus, nu het heftige letsel zoals beschreven door [naam 5] in ieder geval had moeten worden opgemerkt door de voornoemde politieagenten, die juist getraind zijn om onheil te herkennen. Het letsel werd feitelijk pas uren later geconstateerd door de buurvrouw die bloed uit het oor van de aangever zag komen. De gevolgtrekking die de rechtbank op grond van het vorenstaande trekt is dat de berichten die [naam 5] aan zijn kennis heeft gestuurd niet de conclusie rechtvaardigen dat het de verdachte was die het hiervoor beschreven letsel aan de aangever heeft toegebracht.
Wat er dan overblijft is dat de aangever heftig letsel heeft opgelopen, dat de verdachte wel geweld heeft gebruikt jegens de aangever welk geweld echter het letsel niet kan verklaren, dat de deskundigen niet kunnen aangeven waardoor het letsel is ontstaan en dat de berichten die in de richting van de verdachte als de dader wijzen te fragiel zijn om daaraan een veroordeling op te hangen. Het voorgaande betekent ook dat het scenario dat er in de tijd tussen het verlaten van de woning van de getuige [naam 5] in Maastricht en het vervoer naar het ziekenhuis nog iets anders is gebeurd, zoals een (zware) val, wat het letsel veroorzaakt heeft, op basis van het onderhavige dossier niet als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven
Dat alles maakt dat er voor de rechtbank te veel onzeker is, wat ook door de raadsman bij pleidooi is aangevoerd. Dat betekent dat de verdachte bij gebrek aan (overtuigend) bewijs moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 3.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 meer subsidiair
op 1 januari 2022 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 1 januari 2022 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Je weet niet wie ik ben. Ik ben alles en als je problemen met mij hebt dan pak ik mijn wapen en dan gaan jullie het zien" en/of "Ik schiet jullie vrouwen en kinderen" en/of "Ik ga jullie pakken" en/of "Ik schiet jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 meer subsidiair
poging tot zware mishandeling
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. C. Moerland heeft over de geestvermogens van de verdachte op 9 december 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en conclusies niet tot het oordeel dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 7 jaren wordt opgelegd. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht moet in mindering worden gebracht op deze straf.
De voorlopige hechtenis is onder voorwaarden geschorst, zodat de verdachte de uitkomst van zijn strafzaak in vrijheid heeft mogen afwachten. Nu hij wat de officier van justitie betreft langdurig naar de gevangenis moet, moet aan die vrijheid zo snel mogelijk een einde komen en de officier van justitie vordert dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Verder vindt de officier van justitie het noodzakelijk dat de verdachte na het uitzitten van de gevangenisstraf onder toezicht blijft van de overheid, omdat er sprake is van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar opleveren voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom moet aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Sr worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank het vrijspraakverweer niet volgt, verzocht te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die de duur van het reeds ondergane voorarrest niet overschrijdt. Daarnaast zou eventueel nog een voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd met bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank komt gelet op haar bewijsoordeel, dat afwijkt van wat de officier van justitie voor ogen staat, tot een aanzienlijk lagere straf dan zij gevorderd heeft.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging. Tijdens de jaarwisseling van 2021 op 2022 waren buurtbewoners van de verdachte dit feest met hun kinderen en hun bezoek op straat aan het vieren. De verdachte kwam erbij en werd agressief, waardoor het feest voor anderen veranderde in een nare gebeurtenis. Een voorbeeld van een geweldpleging en angstaanjagend gedrag in het openbaar. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft door toedoen van de verdachte een snijwond opgelopen, die gehecht moest worden. Daarbij heeft de verdachte een scherp voorwerp gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de onderhavige feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de verdachte.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting gelet op de oriëntatiepunten van de strafrechtspraak ten aanzien van veel voorkomende misdrijven. Bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen
(niet zijnde een vuurwapen) wordt een gevangenisstraf van zeven maanden vermeld. Nu het in het onderhavige geval om een poging gaat leidt dit tot een gevangenisstraf van 5 maanden. Bij een bedreiging wordt een geldboete van € 250,- vermeld. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee het feit dat het geweld in het openbaar -op straat- heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden aan de verdachte een gepaste en geboden sanctie voor het toebrengen van het letsel aan [slachtoffer 1] en de bedreigingen jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van voornoemde psycholoog. Aan de totstandkoming van dat rapport heeft de verdachte onvoldoende meegewerkt en voor zover dat wel het geval is geweest, valt daaruit op te maken dat er mogelijk sprake is van een persoonlijkheidsstoornis die in combinatie met alcoholgebruik tot agressie kan leiden. Niet te zeggen valt in hoeverre die stoornis van invloed is geweest op de onderhavige feiten. Voor de rechtbank er is geen reden om aan te nemen dat die invloed zo groot moet zijn geweest dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend moeten worden en op basis daarvan een korting op de straf toe te passen. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven de rechtbank geen aanleiding voornoemde straf nog op enige manier te matigen.
De maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht?
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van artikel 38z Sr wordt opgelegd. Dit is een maatregel die kan worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan alle voorwaarden voor het opleggen van die maatregel is naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldaan.
Voldaan is wel aan de belangrijkste voorwaarden die de wet stelt, maar daarnaast moet onderbouwd zijn dat de verdachte een reëel gevaar vormt voor anderen en wel zodanig dat het opleggen van de maatregel nodig is. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank meer nodig dan alleen een risico in algemene zin. Daarvan blijkt niet in deze zaak.
Het rapport van de reclassering van 12 januari 2023 biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De reclassering schat het gevaar voor herhaling in als gemiddeld en in dat opzicht is de onderhavige zaak niet anders dan veel andere geweldszaken.
Het rapport van voornoemde psycholoog vermeldt dat de gedragsdeskundige in algemene zin het risico op toekomstig agressief gedrag matig tot hoog inschat en dat dit overeenkomt met diens klinische inschatting. Dat is evenwel voor de rechtbank onvoldoende om zo’n ingrijpende maatregel aan de verdachte op te leggen.
Gelet op haar bewijsoordeel en haar straftoemeting voor wat zij wel bewezen acht ziet de rechtbank evenmin ruimte aan de verdachte nog een voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan bijzondere risicobeperkende voorwaarden kunnen worden verbonden

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 4.728,- ter zake feit 1, waarvan € 4.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld). De benadeelde partij verzoekt het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1. meer subsidiair, maar komt niet tot toewijzing van de gehele vordering. De rechtbank merkt de posten ter zake schoenen en kleding aan als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Die posten zijn genoegzaam onderbouwd. Dat leidt tot de toewijzing van een bedrag van € 228,35 aan materiele schade. De verdachte is civielrechtelijk aansprakelijk voor deze schade en zal die moeten vergoeden aan de benadeelde partij. Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen van artikel 36f Sr.
De post “gemiste werkdagen” heeft de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het overleggen van een salarisspecificatie is daarvoor onvoldoende. Bij gebrek aan onderbouwing kan die post niet worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat ook hier de onderbouwing ontbreekt. Niet ieder letsel dat een slachtoffer van een misdrijf heeft opgelopen geeft aanspraak op smartengeld. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij een blijvend litteken heeft overgehouden aan het handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft echter geen nadere gegevens aangeleverd aan de hand waarvan de rechtbank dit letsel kan beoordelen in het kader van de vordering. Bij de vaststelling van de feiten heeft de rechtbank het letsel, voor zover dat uit het dossier naar voren komt, niet aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Het had op de weg van de benadeelde partij gelegen meer gegevens te verstrekken over de actuele status van het letsel. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van de posten “gemiste werkdagen” en immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst nog bij de civiele rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 20.271,07 ter zake van feit 3, waarvan € 15.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld). De benadeelde partij verzoekt het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 3, staat het bepaalde in artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering in de weg aan de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] in de strafzaak. De rechtbank is gehouden de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Dat brengt ook een veroordeling met zich mee van de benadeelde partij in de kosten van verdachte die gemaakt zijn ter verdediging tegen de vordering. Die kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De voorlopige hechtenis

De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder
feit 1 primair,
feit 1 subsidiair,
feit 3 primair en feit 3 subsidiairten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de onder
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte ter zake van
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • verklaart
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
De voorlopige hechtenis
-
opheffingvan het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. K.G.J. Noelmans-Verbong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met kracht) met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere diepe snijwond(en) en/of (een) litteken(s) aan het gelaat, heeft toegebracht door (met kracht) met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of gooien;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of anderen op een of meerdere tijdstip(pen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of anderen dreigend de woorden toe te voegen "Je weet niet wie ik ben. Ik ben alles en als je problemen met mij hebt dan pak ik mijn wapen en dan gaan jullie het zien" en/of "Ik schiet jullie vrouwen en kinderen" en/of "Ik ga jullie pakken" en/of "Ik schiet jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3
hij op of omstreeks 16 mei 2021 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 4] (met kracht) (meermalen) met een glazen fles, althans met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 mei 2021 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schedelfract(u)ur(en) en/of een litteken aan het hoofd/gelaat, heeft toegebracht door die [slachtoffer 4] (met kracht) (meermalen) met een glazen fles, althans met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd te slaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie districtsrecherche Zuid-West Limburg, BES / LB3R022008, proces-verbaalnummer PL2411 2022 000346, gesloten d.d. 19 mei 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 239.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2022, pagina 98.
3.Bijlage bij proces-verbaal aangifte d.d. 1 januari 2022, pagina 100-108.
4.Forensisch medische letselrapportage d.d. 25 maart 2022, pagina 116, 117 en 119.
5.Forensisch medische letselrapportage d.d. 25 maart 2022, pagina 119.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 mei 2022, pagina 154.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 mei 2022, pagina 157.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 maart 2022, pagina 146.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 januari 2022, pagina 134.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2022, pagina 128.
11.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 2 februari 2022, pagina 150.
12.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2022, pagina 110.
13.Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2022, pagina 112.
14.Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2022, pagina 113.