In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een erfrechtelijke vordering van eiser, die aanspraak maakt op zijn legaat en legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster, die op 19 februari 2020 is overleden. De erflaatster heeft in haar testament de zussen van eiser als erfgenamen en executeurs benoemd. Eiser heeft een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv en artikel 4:78 BW, met als doel informatie en stukken te verkrijgen die nodig zijn voor de berekening van zijn legaat en legitieme portie. De gedaagden, die ook erfgenamen zijn, hebben verweer gevoerd en zijn in persoon verschenen, maar hebben geen advocaat gesteld na verwijzing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de hoedanigheid van de gedaagden in deze procedure. De rechtbank kan niet vaststellen of de gedaagden de nalatenschap hebben aanvaard en in welke hoedanigheid zij zijn opgeroepen. Dit is van belang omdat volgens artikel 4:145 BW de executeur de exclusieve bevoegdheid heeft om het beheer van de nalatenschap in rechte te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich over deze kwestie uit te laten, te beginnen met eiser. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en voor het indienen van een leesbare versie van een productie die slecht leesbaar was.
De beslissing van de rechtbank is op 25 januari 2023 uitgesproken door mr. E.C.M. Hurkens, en de zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van een akte door eiser en het indienen van een leesbare versie van de productie.