ECLI:NL:RBLIM:2023:885

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/03/305956 / HA ZA 22-257
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vaststellingsovereenkomst na mediation met betrekking tot bouwwerkzaamheden en betaling van kosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen drie partijen over de uitleg en de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst (VSO) die na mediation tot stand is gekomen. De eiseres, een besloten vennootschap, vordert betaling van kosten die verband houden met de inzet van een metselaar, terwijl de gedaagde partij betwist dat er een overeenkomst is gesloten die hen verplicht tot betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VSO een finale kwijting bevatte en dat de kosten van de metselaar zijn verrekend in de VSO. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de eiseres ongegrond zijn en wijst deze af. Tevens wordt de gedaagde partij in de proceskosten veroordeeld. In de vrijwaringszaak die aan de hoofdzaak is gekoppeld, vordert de gedaagde partij betaling van een bedrag dat volgens hen nog openstaat. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de gedaagde partij eveneens ongegrond is, omdat de kosten van de metselaar al zijn verrekend in de VSO. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagde partij af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Vonnis van 18 januari 2023
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/03/296358 / HA ZA 21-469 van
de besloten vennootschap
[eiseres],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. J.S. de Gram te Lisse,
tegen
de besloten vennootschap
[naam B.V.],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/03/301206 / HA ZA 22-40 van
de besloten vennootschap
[naam B.V.],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.S. de Gram te Lisse,
en in de bij de vrijwaringszaak gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/03/305956 / HA ZA 22-257 van
de besloten vennootschap
[naam B.V.],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
tegen
1.
[gedaagde 1]en
2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.S. de Gram te Lisse.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [naam B.V.] , [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedures

Het verloop van de procedures blijkt uit:
1.1.
In de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469):
  • de dagvaarding van 24 augustus 2021 met de producties 1 t/m 12
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [naam B.V.] met de producties 1 t/m 4
  • het vonnis in het incident van 15 december 2021, waarbij [naam B.V.] is toegestaan [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in vrijwaring op te roepen
  • de conclusie van antwoord met opnieuw de producties 1 t/m 4 en de productie 5
  • de schriftelijke aantekeningen van mr. Pfeil
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2022.
1.2.
In de vrijwaringszaak (C/03/301206 / HA ZA 22-40):
  • de dagvaarding van 18 januari 2022 met de producties 1 t/m 3
  • de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met de producties 1 t/m 13
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
  • de schriftelijke aantekeningen van mr. Pfeil
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2022.
1.3.
In de gevoegde zaak (C/03/305956 / HA ZA 22-257):
  • de dagvaarding van 24 mei 2022, tevens houdende de incidentele vordering tot voeging, met de producties 1 t/m 10
  • de incidentele conclusie van antwoord
  • het vonnis in incident van 27 juli 2022, waarbij de zaak is gevoegd bij de vrijwaringszaak (zaaknummer / rolnummer C/03/301206 / HA ZA 22-40)
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 3
  • de schriftelijke aantekeningen van mr. Pfeil
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2022.
1.4.
Ten slotte is in alle zaken vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten in alle procedures

2.1.
[naam B.V.] heeft in 2017 in opdracht van [gedaagden] diverse bouwwerkzaamheden verricht voor een aanneemsom van in totaal € 519.008,16. De werkzaamheden betroffen de nieuwbouw van het woonhuis van [gedaagden] aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna te noemen: “het woonhuis”).
2.2.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft bij e-mail van 3 juli 2018 (productie 2, dagvaarding) [naam B.V.] onder andere het volgende bericht:

Daarnaast heb ik een metselaar beschikbaar gesteld waarvan ik de kosten draag (…). We hebben de metselaar á Eur. 35,= p.u. ex. btw ter beschikking gesteld. [naam 1] had mij gevraagd om een factuur op te maken zodat zaken tegen elkaar weg kunnen vallen.
Deze metselaar is werknemer van [eiseres] en heeft in 2018 en 2019 werkzaamheden verricht bij werken van [naam B.V.] .
2.3.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft [naam B.V.] op 4 februari 2019 (e-mail, productie 3, conclusie van antwoord in vrijwaring) onder andere bericht:

Tot slot m.b.t. financieel; in gezamenlijk overleg hebben wij een metselaar ter beschikking gesteld: Zijn totaal bedrag staat nu, week 5 2019, op incl 21% BTW Eur. 49.549,75. Alle getekende urenbriefjes van deze zijn in jouw bezit.
Totaal aan te goeden nu betaald: Eur. 475.049,75. (…)
2.4.
[eiseres] heeft ter zake de onder rechtsoverweging 2.2 genoemde werkzaamheden van de metselaar facturen aan [naam B.V.] gezonden (productie 11, dagvaarding).
2.5.
[naam B.V.] heeft [eiseres] op 10 april 2019 bericht (productie 4, incidentele conclusie tot vrijwaring):

Zoals wij u reeds eerder hebben bericht zijn de facturen onterecht door u verzonden.
Wij hebben geen enkele verbintenis met [eiseres] gesloten voor de inleen van deze persoon. Uw facturen zullen dan ook niet in behandeling worden genomen.
2.6.
Tussen [naam B.V.] en [gedaagden] is een geschil ontstaan over - kort gezegd - de door [naam B.V.] aan [gedaagden] gezonden bouwfacturen en de resterende afbouw van het woonhuis. Om dit geschil op te lossen zijn zij op 13 maart 2020 mediation overeengekomen (productie 6, dagvaarding hoofdzaak). [naam B.V.] en [gedaagden] hebben op 12 juli 2020, ten overstaan van de mediator, een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna te noemen: “de VSO”) (productie 7, dagvaarding hoofdzaak). In de VSO is - onder andere - te lezen:

(…) De ondergetekenden:
Partij 1: [naam 2] , namens [naam B.V.] gevestigd aan de [adres 2] te [plaats 2]
en
Partij 2: [gedaagden] , wonende aan de [adres 3] te [plaats 3]
In aanmerking nemende dat:
• tussen de partijen een geschil is gerezen als omschreven in art. 1 van deze overeenkomst;
• partijen hebben besloten door middel van mediation het geschil op te lossen, waartoe partijen op
13-01-2020 een mediationovereenkomst hebben gesloten en ondertekend;
• in het kader van deze mediationovereenkomst hebben tussen partijen diversen onderhandelingen plaatsgevonden onder leiding van de MfN register mediator (…);
• partijen het resultaat van hun onderhandelingen en hetgeen zij voor het overige zijn overeengekomen in deze vaststellingsovereenkomst wensen vast te leggen;
zijn als volgt overeengekomen:

1.Het Geschil

Partijen hebben hun geschil terzake de (verzonden) facturen van de bouwwerkzaamheden en resterende afbouw van de woning als volgt in de mediationovereenkomst omschreven: “Afwikkeling woonhuis”
(…)

5.Resultaat van de mediation

Partijen verklaren met betrekking tot het resultaat van de mediation het volgende te zijn overeengekomen:

1. Met betrekking tot de openstaande facturen zal partij1 een creditfactuur sturen aan partij 2 van €68.056,45 inclusief 21% BTW (Bijlage 1)

2. Na creditering van voornoemd bedrag, resteert nog te betalen aan partij 1 €23.720,55 incl. 21% BTW.

3. De betaling van dit restant bedrag geschiedt uiterlijk op 01- mei- 2022 of zoveel eerder als partij 2 daartoe de mogelijkheden heeft.

Vanaf het moment dat partij 2 de woning aan de [adres 1] betrokken zal hebben betaalt partij 2 maandelijks €1000,- af op het sub 2 genoemde bedrag van €23.720,55.

4. (…).

5. Binnen een termijn van circa 2 weken na ondertekening van deze overeenkomst zal partij 1 starten met de afbouwwerkzaamheden van de woning conform de afspraken tussen partijen op 8 februari 2020 over de punten die nog zouden moeten worden uitgevoerd ( bijlage 3).

6.Overige verplichtingen partijen

6.1
Deze vaststellingsovereenkomst heeft tevens het karakter van een finale kwijting in de meest ruime zinen de overeengekomen vertrouwelijkheid ziet niet op deze vaststellingsovereenkomst.
De finale kwijting ziet niet op de inbraak in de woning en de daarmee samenhangende aspecten, noch ziet de finale kwijting op de garantieaspecten c.q. de wettelijke rechten welke partij 2 heeft t.a.v. het werk, bijvoorbeeld als een gebrek dat pas tot uiting komt enige tijd na oplevering.
6.3
Onverlet latende hetgeen is bepaald in het voorgaande artikel verbinden partijen zich deze vaststellingsovereenkomst noch geheel noch gedeeltelijk te zullen ontbinden op grond van een enige tekortkoming in de nakoming daarvan.
Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden.”
2.7.
[gedaagden] hebben het in artikel 5.3 VSO bepaalde restantbedrag van € 23.720,55 niet voldaan.

3.Het geschil in de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469)

3.1.
[eiseres] stelt - samengevat - dat er tussen [eiseres] en [naam B.V.] een mondelinge overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen over de inzet van een metselaar van [eiseres] op werken van [naam B.V.] tegen betaling van het uurloon van die metselaar. [eiseres] stelt dat zij op grond van die overeenkomst, via haar bestuurder [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] , een metselaar aan [naam B.V.] ter beschikking heeft gesteld en dat [naam B.V.] die metselaar heeft ingezet in week 21 t/m 51 van 2018 en in week 1 t/m 15 van 2019. [naam B.V.] , die de facturen inzake de metselaar diende te voldoen, heeft de facturen van [eiseres] (productie 11, dagvaarding) van in totaal € 66.193,05 inclusief btw niet voldaan. [naam B.V.] is dan ook tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens [eiseres] , aldus [eiseres] .
3.2.
[eiseres] vordert gelet hierop - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam B.V.] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
de hoofdsom van € 66.193,05;
€ 1.436,93 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
de wettelijke handelsrente over het onder a. genoemde bedrag;
en een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.3.
[naam B.V.] betwist - samengevat - de mondelinge overeenkomst met [eiseres] en voert aan dat zij inzake de werkzaamheden van de metselaar met [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] (en niet met [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] als bestuurder van [eiseres] ) een overeenkomst heeft gesloten. [naam B.V.] verwijst - onder meer - naar een e-mail van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] van 3 juli 2018 (productie 2 bij dagvaarding) (zie rov. 2.2), waarin is te lezen:

Daarnaast heb ik een metselaar beschikbaar gesteld waarvan ik de kosten draag (…). We hebben de metselaar á Eur. 35,= p.u. ex. btw ter beschikking gesteld. [naam 1] had mij gevraagd om een factuur op te maken zodat zaken tegen elkaar weg kunnen vallen.
[naam B.V.] voert aan dat de kosten van de metselaar (uiteindelijk) zijn verdisconteerd in de, door [naam B.V.] en [gedaagden] gesloten, VSO. Er is door hen een restantbedrag overeengekomen dat door [gedaagden] aan [naam B.V.] moet worden voldaan. [naam B.V.] hoeft niets meer aan [gedaagden] te betalen. De vorderingen en nevenvordering moeten dan ook worden afgewezen, aldus [naam B.V.] .
3.4.
[naam B.V.] stelt - samengevat - dat [eiseres] bewust nodeloos en ongegrond een procedure tegen [naam B.V.] is begonnen (randnr. 2.24 conclusie van antwoord). [naam B.V.] vordert gelet hierop veroordeling van [eiseres] , primair in de daadwerkelijk gemaakte kosten en betaling ter zake van een voorschot van € 3.000,00, subsidiair in de proceskosten volgens het liquidatietarief, een en ander te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469)

4.1.
De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken (art. 7:400 BW).
4.2.
[eiseres] heeft de stelling dat tussen haar en [naam B.V.] een mondelinge overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, inhoudende dat [eiseres] in opdracht van [naam B.V.] een metselaar aan [naam B.V.] ter beschikking stelt en [naam B.V.] de kosten van die metselaar aan [eiseres] moet betalen, onvoldoende met feiten onderbouwd. [naam B.V.] heeft gemotiveerd aangevoerd dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] de metselaar van [eiseres] heeft ingeschakeld teneinde die metselaar werkzaamheden te laten verrichten ten behoeve van [naam B.V.] , waarbij [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] en [naam B.V.] hebben afgesproken dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] de kosten van de door hem ingeschakelde metselaar (de facturen van [eiseres] ) niet zou doorberekenen aan [naam B.V.] , maar die kosten zou verrekenen met de betalingsachterstand van [gedaagden] bij [naam B.V.] inzake de bouwwerkzaamheden woonhuis. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft in persoon, in de e-mail over de resterende afbouw van het (privé) woonhuis van 3 juli 2018 (zie rov. 2.2 en 3.2), [naam B.V.] bericht dat
hijeen metselaar aan [naam B.V.] ter beschikking heeft gesteld, waarvan
hijde kosten draagt. Gelet op de zinsnede in die e-mail “
zodat zaken tegen elkaar weg kunnen vallen”, moet het ervoor worden gehouden dat [naam B.V.] en [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] ervan uitgingen dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] die kosten met het restant van de aanneemsom diende te verrekenen. Ook gelet op de inhoud van de e-mail van 4 februari 2019 (rov. 2.3), betreffende meer-werken aan het woonhuis, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in privé de metselaar ter beschikking heeft gesteld aan [naam B.V.] , althans dat hij daar de kosten van zou dragen. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] (c.s.) heeft immers het totaal bedrag metselaar (gewerkte uren) betrokken bij zijn berekening van het bedrag dat is voldaan op de aanneemsom. [eiseres] is geen partij bij de aannemingsovereenkomst (zie rov. 2.1) en kan de kosten van de metselaar dus niet verrekenen met de aanneemsom (art. 6:127 lid 2 BW). Ook daardoor is niet aannemelijk dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] als bestuurder van [eiseres] - ter verrekening van de aanneemsom - met [naam B.V.] de gestelde mondelinge overeenkomst zou hebben gesloten. [eiseres] heeft dus ter zake de kosten van de metselaar geen vorderingsrecht op [naam B.V.] . De gevorderde hoofdsom, alsmede de nevenvorderingen van [eiseres] jegens [naam B.V.] , dienen gelet hierop te worden afgewezen.
4.3.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam B.V.] worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2 punten × tarief IV ad € 1.114,00)
totaal € 4.304,00.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door [naam B.V.] gevorderde veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten moet worden afgewezen. Een veroordeling in de volledige proceskosten is immers alleen in (de zeer uitzonderlijke) gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen op grond van art. 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid) toewijsbaar. Daarvan is pas sprake als de vordering zodanig evident ongegrond is, dat deze in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Van dergelijke zwaarwegende omstandigheden is in deze zaak niet gebleken. [eiseres] vorderde betaling van facturen en dacht om haar moverende redenen dat [naam B.V.] die facturen aan haar diende te betalen.
4.5.
De door [naam B.V.] gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot en zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Proceskosten in het incident in de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469)
4.6.
[naam B.V.] , die het incident heeft opgeworpen, zal, doordat haar vordering tot vrijwaring hierna zal worden afgewezen, in de proceskosten in het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op nihil. Hiertoe wordt overwogen dat op de rol van 17 november 2021 aan [eiseres] akte niet dienen is verleend.

5.Het geschil in de vrijwaringszaak (C/03/301206 / HA ZA 22-40)

In conventie

5.1.
[naam B.V.] vordert - samengevat - dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] wordt veroordeeld om aan [naam B.V.] te betalen al hetgeen waartoe [naam B.V.] in de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469) mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in de kosten van de vrijwaring.
5.2.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] voert verweer.
In (voorwaardelijke) reconventie
5.3.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] stelt - samengevat - dat de betaling / verrekening van de metselaarskosten (als bedoeld in rov. 2.2, laatste zin) niet is meegenomen in de VSO. Naar de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] dienden de kosten van de metselaar oorspronkelijk in mindering te worden gebracht op de aanneemsom (zonder geldstromen over en weer) (randnr. 28 eis in voorwaardelijke reconventie). Doordat de metselaarskosten uiteindelijk niet in mindering zijn gebracht op de aanneemsom en die kosten (naar de bedoeling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] ) niet zijn betrokken bij de regeling als bepaald in de VSO, is [naam B.V.] die kosten - indien [naam B.V.] de metselaarskosten (als gevorderd in de hoofdzaak) niet aan [eiseres] moet voldoen - nog aan [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] verschuldigd.
5.4.
Mede gelet hierop moet de VSO - naar de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] - op grond van dwaling (art. 6:228 aanhef en onder a of b BW) worden vernietigd. Uit niets blijkt immers dat de vordering ter zake de kosten van de metselaar is meegenomen in het mediation-traject (randnr. 33, eis in voorwaardelijke reconventie). [naam B.V.] heeft bij de totstandkoming van de VSO [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] niet meegedeeld dat de kosten van de metselaar in de korting van de bouwwerkzaamheden ad € 68.056,45 zijn meegenomen.
5.5.
Overigens ook doordat [naam B.V.] ter zake de diefstalschade heeft verzwegen dat [naam B.V.] al een afwijzing van de verzekeraar had ontvangen, moet de VSO naar de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] op grond van dwaling worden vernietigd. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] meende immers toen hij de regeling trof dat [naam B.V.] de diefstalschade ad € 21.500,85 vergoed zou krijgen door [naam B.V.] .
5.6.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] stelt voorts - samengevat - dat [naam B.V.] tekort is geschoten in de nakoming van bijlage 3 van de VSO. De in die bijlage opgenomen werkzaamheden zijn door [naam B.V.] , ondanks sommaties, slecht deels verricht.
5.7.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] stelt voorts - samengevat - dat hij ten gevolge van een diefstal bij het woonhuis tussen 23 november 2019 en 2 december 2019 schade heeft geleden en dat die schade het gevolg is van handelen van [naam B.V.] . [naam B.V.] heeft immers - naar de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] - als (hoofd)aannemer verzuimd om de juiste (CAR) verzekering af te sluiten, heeft de hekken van de bouwplaats te vroeg (enkele dagen voor de diefstal) verwijderd en het woonhuis kennelijk niet deugdelijk afgesloten.
5.8.
Gelet op al het bovenstaande vordert [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voorwaardelijk: [naam B.V.] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] te betalen een bedrag van € 66.193,05;
voorwaardelijk: de VSO vernietigt op grond van dwaling;
voorwaardelijk: voor recht verklaart dat [naam B.V.] tekort is geschoten in de volledige nakoming van (bijlage 3 van) de VSO;
onvoorwaardelijk: voor recht verklaart dat [naam B.V.] aansprakelijk is voor diefstalschade;
en een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
5.9.
[naam B.V.] betwist dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] betaling van de metselaarskosten kan vorderen. [naam B.V.] voert daartoe - samengevat - aan dat die kosten deel uitmaken van de finale regeling tussen partijen (de VSO) en al zijn verrekend en dus niet meer opeisbaar zijn. De omvang van de metselaarskosten staat niet ter discussie en is in aanloop naar de mediation onderwerp van debat geweest. [naam B.V.] verwijst ter onderbouwing hiervan naar de correspondentie tussen partijen (productie 3, incidentele conclusie tot vrijwaring) en de VSO. [naam B.V.] voert aan dat partijen de creditering van de kosten van de metselaar met de eindvordering van [naam B.V.] van € 91.777,00 zijn overeengekomen (onder 5.1 en 5.2 VSO) en dat dit resulteerde in een vordering op [gedaagden] van € 23.720,55 inclusief 21% btw. [naam B.V.] voert aan dat partijen expliciet zijn overeengekomen dat dit bedrag - tegen finale kwijting - uiterlijk op 1 mei 2022 door [gedaagden] aan [naam B.V.] zal worden voldaan (art. 5.3 en 6.1 VSO). [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] kan dan ook volgens [naam B.V.] - met inachtneming van Hoge Raad 15-11-1985, NJ 1986/228: Ebele Dillema II - geen gegrond beroep doen op dwaling. De diefstalschade, die door partijen buiten de VSO is gehouden, is gelet hierop evenmin een dwalingsgrondslag, aldus [naam B.V.] (randnr. 11 cva in (voorwaardelijke) reconventie).
5.10.
[naam B.V.] betwist verder - samengevat - dat zij in de afbouwwerkzaamheden is tekortgeschoten (randnr. 17 en 18 cva in voorwaardelijke reconventie).
5.11.
[naam B.V.] betwist ook - samengevat - (de omvang van) de diefstal(schade), alsmede dat [naam B.V.] op goede grond door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor die schade.
5.12.
[naam B.V.] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in primair de reële proceskosten, subsidiair de geliquideerde proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] is bewust nodeloos en ongegrond een procedure tegen [naam B.V.] begonnen, aldus [naam B.V.] .
In conventie en (voorwaardelijke) reconventie
5.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in de vrijwaringszaak (C/03/301206 / HA ZA 22-40)

In conventie

6.1.
Nu de vordering van [eiseres] jegens [naam B.V.] in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de (regres)vordering van [naam B.V.] in de zaak in vrijwaring als ongegrond worden afgewezen.
6.2.
[naam B.V.] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in conventie worden begroot op € 1.126,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief II ad € 563,00).
In (voorwaardelijke) reconventie
6.3.
Doordat [naam B.V.] de metselaarskosten (als gevorderd in de hoofdzaak) niet aan [eiseres] verschuldigd is en - voor zover nog relevant - tussen [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] en [naam B.V.] ter discussie staat of de kosten van de metselaar (de facturen van [eiseres] ) - al dan niet - zijn meegenomen in de VSO respectievelijk of de VSO - al dan niet - moet worden vernietigd, zijn de voorwaarden waaronder de voorwaardelijke vorderingen in reconventie zijn ingesteld vervuld.
Is [naam B.V.] € 66.193,05 verschuldigd aan [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] ?
6.4.
Niet ter discussie staat dat de kosten voor de - door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] verleende - metselaar oorspronkelijk zijn berekend op totaal 1.607 uur ad totaal € 56.245,00 exclusief btw / € 68.056,45 inclusief 21% btw (productie 1, dagvaarding in conventie in vrijwaring, bijlage productie 3, bijlage bij brief DAS van 27 mei 2019). De rechtbank merkt op dat in die laatstgenoemde bijlage wordt gesproken over een “timmerman”, maar uit de context blijkt duidelijk dat daarmee de metselaar is bedoeld. Vervolgens staat evenmin ter discussie dat bij hertelling van de door de metselaar gewerkte uren is uitgekomen op 1.563 uur werk, met als gevolg dat de uiteindelijke metselaarskosten in totaal € 66.193,05 inclusief btw bedragen. [eiseres] heeft in de hoofdzaak ook betaling van dit laatste bedrag gevorderd.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam B.V.] voldoende onderbouwd dat de metselaarskosten, oorspronkelijk begroot op € 56.245,00 exclusief btw, deel uitmaken van de finale regeling tussen partijen bij de VSO. Hiertoe wordt overwogen dat de mediator in het kader van het mediation-traject, bij de totstandkoming van de VSO, [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] en [naam 2] heeft bericht dat [naam B.V.] zal informeren naar de btw over de metselaarskosten, zodat de btw bij de afrekening tussen partijen (via de VSO) kan worden betrokken (zie de bij de VSO gevoegde e-mail van de mediator aan [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] en [naam B.V.] ). De in de VSO bepaalde financiële afrekening, op grond van de bij de VSO gevoegde creditfactuur van 26 mei 2020 (bijlage 1 VSO), sluit verder op de cent nauwkeurig aan op de eerder gevraagde en berekende metselaarskosten ad € 56.245,00 exclusief btw, namelijk € 68.056,45 inclusief 21% btw. De in die creditfactuur bepaalde “
overeengekomen korting op de bouw” past precies op dit bedrag van € 68.056,45. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden, bij gebreke van een voldoende met feiten onderbouwde andersluidende uitleg van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] , dat de oorspronkelijk berekende kosten van de metselaar zijn verrekend met de openstaande posten die nog door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] aan [naam B.V.] moesten worden voldaan, namelijk de gefactureerde bouwwerkzaamheden van [naam B.V.] ad € 91.777,00 in totaal (bijlage 2 bij VSO). De VSO bepaalt vervolgens in artikel 5, sub 2 en 3, dat resteert een bedrag van € 23.720,55 incl. 21% btw (€ 91.777.00 - € 68.056,45), uiterlijk op 1 mei 2022 aan [naam B.V.] te betalen. De kosten van de metselaar zijn derhalve afgerekend in de VSO. Gelet hierop, alsmede doordat de VSO het karakter van een finale kwijting heeft (zie artikel 6.1 VSO), heeft [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] inzake de metselaarskosten geen vorderingsrecht meer op [naam B.V.] en moet de vordering tot betaling van de metselaarskosten (uiteindelijk berekend op een bedrag) van € 66.193,05 (vordering I.a) worden afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ook het navolgende in aanmerking genomen.
Moet de VSO worden vernietigd op grond van dwaling?
6.6.
Gelet op de omstandigheid dat de metselaarskosten bij VSO zijn afgerekend tegen finale kwijting, stelt [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] aanvullend - kort gezegd - dat hij daaromtrent heeft gedwaald, omdat hem niet door [naam B.V.] en/of de mediator is meegedeeld dat de finale kwijting (de korting op de bouw) de afrekening van de metselaarskosten betrof en dat gelet hierop de VSO moet worden vernietigd.
6.7.
Zoals hiervoor reeds is overwogen moet het er voor worden gehouden dat de kosten van de metselaar zijn afgerekend in de VSO en ook al waren meegenomen bij de totstandkoming van de VSO. De afwikkeling van die kosten is immers door de mediator met partijen bij de totstandkoming van de VSO besproken (zie rov. 6.5). [naam B.V.] heeft mede gelet hierop ook aannemelijk gemaakt dat [naam 2] met [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] over de afrekening van de metselaarskosten als bedoeld in de VSO heeft gesproken. De volharding door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] op de mondelinge behandeling (proces-verbaal van 1 november 2022, pagina 2, laatste alinea, en pagina 3, eerste alinea) in de blote betwisting van de afspraken (ten overstaan van de mediator) over de afrekening van de metselaarskosten is dan ook onvoldoende in het licht van het voorgaande. Bovendien is vaste rechtspraak (bijvoorbeeld Hoge Raad 15 november 1985, nr. 12528:
Ebele Dillema II) dat indien partijen in het onzekere verkeren omtrent de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten en omstandigheden voor hun rechtsverhouding relevant zijn, en ter voorkoming van een rechtsgeding aangaande die vraag een overeenkomst (bijv. een VSO) sluiten, waarbij hun rechtsverhouding nader wordt geregeld en bindend vastgelegd, zij zich ten aanzien van de vraag waaromtrent zij in het onzekere verkeerden, niet met vrucht op dwaling kunnen beroepen.
6.8.
Doordat in de VSO met zoveel woorden is bepaald dat de finale kwijting (de VSO) niet ziet op de inbraak in de woning en de daarmee samenhangende aspecten (art. 6.1 VSO), is de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] , inhoudende dat hij (ook) heeft gedwaald bij de totstandkoming van de VSO vanwege een (verwachte) uitkering van de verzekering voor diefstalschade, zonder een nadere toelichting, die niet is gegeven, niet relevant voor de rechtsgevolgen van de VSO en valt niet in te zien dat de VSO op grond van die omstandigheid wegens dwaling zou moeten worden vernietigd.
6.9.
De gevorderde vernietiging van de VSO op grond van dwaling (vordering I.b) zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.
Is [naam B.V.] tekortgeschoten in de nakoming van bijlage 3 van de VSO?
6.10.
[naam B.V.] en [gedaagden] zijn overeengekomen:

Bijlage 3
Bij deze de opsomming van de punten die partijen op 8-2-2020 en 23-6-2020 hebben besproken en overeengekomen terzake de afbouwwerkzaamheden:
(…)
-het spuiten van de betonnen delen het plafond in de gang, en de ruimtes in de kelder (behalve het zwembad i.v.m. chloordampen ) + plafond voorraadkamer (naast keuken). De Garage en de Technische ruimte hoeven niet gedaan te worden.
(…)
-opruimen rondom de bouw
(…)
Bovengenoemde punten worden conform afspraak, als de overeenkomst is getekend, uitgevoerd.
[naam B.V.] zal binnen twee weken aanvangen met de werkzaamheden en deze zullen circa 4-6 weken duren.
De enige onzekerheid binnen deze termijn is de aanvangsdatum van de spuiter.
De rest van de punten zullen dan afgewerkt zijn.
6.11.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] stelt dat [naam B.V.] is tekortgeschoten in de nakoming van een aantal van de bovenstaande afspraken, namelijk door niet alle betonnen wanden in de kelder te voorzien van spuitwerk en/of het niet afkitten van de kleine douche en/of badkamer en/of het niet opruimen van de bouw.
-
Spuitwerk
6.12.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] gesteld dat de post spuitwerk, zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst, inhoudt dat alles wat van beton was, dus ook de muren, behalve bij het zwembad, gespoten moesten worden. Dit is bij VSO anders overeengekomen dan in het bestek, aldus [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] .
6.13.
[naam B.V.] betwist dat het spuiten van de wanden (nader) is overeengekomen (bij VSO). [naam B.V.] voert aan dat is overeengekomen dat de betonnen delen van de plafonds van de betreffende ruimtes gespoten zouden worden. [naam B.V.] heeft op de mondelinge behandeling nader aangevoerd (pagina 3, proces-verbaal) dat de plafonds en muren van de kelder van gewapend beton zijn en dat de bedoeling was dat alleen de plafonds gespoten moesten worden, zoals ook in het bestek is geregeld. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] was oorspronkelijk overeengekomen dat al het latexwerk (dat niet hetzelfde is als spuitwerk) van de wanden door [naam B.V.] zou worden gedaan, maar die post is uit het bestek gehaald, aldus [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] . Zo staat het ook in de begroting. Het spuiten van de wanden is niet (nader) overeengekomen.
6.14.
De door [naam B.V.] gegeven uitleg sluit aan bij de overgelegde stukken (met name het bestek). Door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] is ook niet betwist dat het bestek
nietmede zag op het spuiten van de wanden. Verder is niet gesteld of gebleken dat in de VSO (ten aanzien van andere punten) afspraken zijn opgenomen die afwijken van het bestek. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat ook de wanden gespoten moesten worden - desgevraagd door de rechter op de mondelinge behandeling - niets anders verklaard dan dat dit uit de tekst van de bijlage 3 bij de VSO zou blijken. Dat is echter niet het geval. De tekst van bijlage 3 spreekt van
“het spuiten van de betonnen delen het plafond in de gang, en de ruimtes in de kelder (behalve het zwembad i.v.m. chloordampen) + plafond voorraadkamer (naast keuken).”. Voor zover hieruit al iets kan worden afgeleid (de bepaling is vaag), dan is dat hooguit dat plafonds worden genoemd als te spuiten onderdelen. De tekst van de bepaling biedt in ieder geval, zonder verdere toelichting, geen steun voor de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] . Gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam B.V.] , die aansluit bij de stukken, had [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] meer moeten stellen waaruit de gestelde bedoeling (ook wanden spuiten) blijkt. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat [naam B.V.] is tekortgeschoten in de nakoming van enige verplichting ten aanzien van het spuitwerk.
-
het niet afkitten van de kleine douche en/of badkamer
6.15.
De betreffende werkzaamheden maken geen deel uit van bijlage 3 en bieden reeds daardoor geen grondslag voor de gestelde tekortkoming in de nakoming van bijlage 3 van de VSO.
- het niet opruimen van de bouw
6.16.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft alleen gesteld en niet met feiten onderbouwd dat [naam B.V.] rondom de bouw niet zou hebben opgeruimd. [naam B.V.] heeft op de mondelinge behandeling (proces-verbaal, pagina 4, eerste alinea) gemotiveerd aangevoerd dat alles wat door haar moest worden opgeruimd is opgeruimd en dat [naam B.V.] daarvan foto’s heeft gemaakt. [naam B.V.] heeft aangevoerd dat de spullen die nog op de bouw lagen niet van [naam B.V.] waren. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] is dan ook niet in haar stelplicht van de onderhavige tekortkoming geslaagd. Daar komt bij dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang heeft bij vaststelling van een eventuele tekortkoming ten aanzien van het opruimen van de bouw, aangezien niet is gesteld dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] schade heeft geleden als gevolg van het vermeende tekortschieten.
6.17.
Dat [naam B.V.] in de nakoming van bijlage 3 bij de VSO is tekortgeschoten is derhalve onvoldoende gesteld of gebleken. De ad I.c. gevorderde verklaring voor recht moet gelet hierop worden afgewezen.
Is [naam B.V.] aansprakelijk voor diefstalschade?
6.18.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft van de luchtwarmtepomp en “
een aantal sanitaire artikelen” die zouden zijn gestolen geen foto’s en/of aankoop-/leveringsbewijzen overgelegd. Dit terwijl [naam B.V.] bij conclusie van antwoord al erop had gewezen dat stukken ter onderbouwing van de gestelde gestolen spullen ontbraken en [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] ook wist, gelet op het verweer van [naam B.V.] terzake die diefstal bij buitengerechtelijke correspondentie, dat de diefstal werd betwist. Bij die stand van zaken had [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] op zijn minst de leveringsbewijzen moeten overleggen. Door dat niet te doen, heeft [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht terzake het bezit (en dientengevolge ook het verlies) van de goederen. Daarom komt de rechtbank ook niet toe aan bewijslevering, zoals door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] aangeboden tijdens de mondelinge behandeling. De vordering onder I.d wordt afgewezen.
Slotsom
6.19.
Gelet op al het in reconventie overwogene moeten de (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen en nevenvorderingen (II) van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] worden afgewezen.
6.20.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam B.V.] worden begroot op salaris advocaat ad € 1.114,00 (1 punt × tarief IV ad € 1.114,00). Om gelijke redenen als hiervoor onder rechtsoverweging 4.4., zal de door [naam B.V.] gevorderde veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, wegens het ontbreken van voldoende zwaarwegende omstandigheden, worden afgewezen.
6.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar voor zover deze kosten kunnen worden begroot en zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7.Het geschil in de gevoegde (hoofd)zaak (C/03/305956 / HA ZA 22-257)

7.1.
[naam B.V.] stelt - voor zover nog relevant - dat [gedaagden] vanaf 1 mei 2022 in verzuim is met de betaling van de bij VSO overeengekomen € 23.720,55 (art. 5.3 VSO). [naam B.V.] vordert gelet hierop - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van:
de hoofdsom van € 23.720,55;
de buitengerechtelijke kosten van € 1.012,21;
de kosten van het beslag;
en een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
7.2.
[gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] betwist - samengevat - dat hij de hoofdsom aan [naam B.V.] verschuldigd is en voert ook overigens verweer.
7.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

8.De beoordeling in de gevoegde (hoofd)zaak (C/03/305956 / HA ZA 22-257)

8.1.
De vordering van [naam B.V.] tot betaling van € 23.720,55 is op grond van artikel 5 aanhef en onder 2 en 3 VSO, met inachtneming van de rechtsoverwegingen 6.5 en 6.9, toewijsbaar. De omvang van de vordering van [naam B.V.] is ook niet door [gedaagden] betwist. In principe is door [gedaagden] alleen een beroep op dwaling en verrekening gedaan. Dat beroep is echter ongegrond geoordeeld.
8.2.
De gevorderde betaling van € 23.720,55, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 (datum verzuim) tot de dag van algehele betaling wordt dan ook toegewezen.
8.3.
De over de buitengerechtelijke kosten van € 1.012,21 gevorderde wettelijke rente is, bij gebreke van een eerdere verzuimdatum, eerst toewijsbaar vanaf 24 mei 2022 (datum dagvaarding) tot de dag van algehele betaling.
8.4.
De kosten van het beslag worden vastgesteld op:
- explootkosten € 466,65 (productie 10, dagvaarding, gevoegde zaak)
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 721,00(1 punt × tarief III ad € 721,00)
totaal: € 1.863,65,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2022 (datum beslag) tot de dag van algehele voldoening.
8.5.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam B.V.] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht € 2.161,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief III ad € 721,00)
totaal € 3.706,33,
te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
8.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar voor zover deze kosten kunnen worden begroot en worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

9.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak C/03/296358 / HA ZA 21-469
9.1.
wijst de vorderingen af,
9.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [naam B.V.] tot op heden begroot op € 4.304,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
9.4.
veroordeelt [naam B.V.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op nihil,
9.5.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
9.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak C/03/301206 / HA ZA 22-40
in conventie
9.7.
wijst de vorderingen af,
9.8.
veroordeelt [naam B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] tot op heden begroot op € 1.126,00,
in (voorwaardelijke) reconventie
9.9.
wijst de vorderingen af,
9.10.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van [naam B.V.] tot op heden begroot op € 1.114,00,
9.11.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
9.12.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de gevoegde zaak C/03/305956 / HA ZA 22-257
9.13.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [naam B.V.] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van € 23.720,55, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2022 (datum verzuim) tot aan de voldoening,
9.14.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [naam B.V.] van de buitengerechtelijke kosten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, ad € 1.012,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 mei 2022 (datum dagvaarding) tot aan de voldoening,
9.15.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [naam B.V.] van de kosten van het beslag, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, ad € 1.863,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 mei 2022 (datum beslag) tot aan de voldoening,
9.16.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [naam B.V.] tot op heden begroot op € 3.706,33, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
9.17.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
9.18.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.19.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Dohmen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM