Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[eiseres],
[naam B.V.],
[naam B.V.],
[naam B.V.],
[gedaagde 1]en
[gedaagde 2],
1.De procedures
- de dagvaarding van 24 augustus 2021 met de producties 1 t/m 12
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [naam B.V.] met de producties 1 t/m 4
- het vonnis in het incident van 15 december 2021, waarbij [naam B.V.] is toegestaan [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in vrijwaring op te roepen
- de conclusie van antwoord met opnieuw de producties 1 t/m 4 en de productie 5
- de schriftelijke aantekeningen van mr. Pfeil
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2022.
- de dagvaarding van 18 januari 2022 met de producties 1 t/m 3
- de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met de producties 1 t/m 13
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
- de schriftelijke aantekeningen van mr. Pfeil
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2022.
- de dagvaarding van 24 mei 2022, tevens houdende de incidentele vordering tot voeging, met de producties 1 t/m 10
- de incidentele conclusie van antwoord
- het vonnis in incident van 27 juli 2022, waarbij de zaak is gevoegd bij de vrijwaringszaak (zaaknummer / rolnummer C/03/301206 / HA ZA 22-40)
- de conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 3
- de schriftelijke aantekeningen van mr. Pfeil
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2022.
2.De feiten in alle procedures
Daarnaast heb ik een metselaar beschikbaar gesteld waarvan ik de kosten draag (…). We hebben de metselaar á Eur. 35,= p.u. ex. btw ter beschikking gesteld. [naam 1] had mij gevraagd om een factuur op te maken zodat zaken tegen elkaar weg kunnen vallen.”
Tot slot m.b.t. financieel; in gezamenlijk overleg hebben wij een metselaar ter beschikking gesteld: Zijn totaal bedrag staat nu, week 5 2019, op incl 21% BTW Eur. 49.549,75. Alle getekende urenbriefjes van deze zijn in jouw bezit.
Zoals wij u reeds eerder hebben bericht zijn de facturen onterecht door u verzonden.
(…) De ondergetekenden:
1.Het Geschil
5.Resultaat van de mediation
Partijen verklaren met betrekking tot het resultaat van de mediation het volgende te zijn overeengekomen:
1. Met betrekking tot de openstaande facturen zal partij1 een creditfactuur sturen aan partij 2 van €68.056,45 inclusief 21% BTW (Bijlage 1)
2. Na creditering van voornoemd bedrag, resteert nog te betalen aan partij 1 €23.720,55 incl. 21% BTW.
3. De betaling van dit restant bedrag geschiedt uiterlijk op 01- mei- 2022 of zoveel eerder als partij 2 daartoe de mogelijkheden heeft.
Vanaf het moment dat partij 2 de woning aan de [adres 1] betrokken zal hebben betaalt partij 2 maandelijks €1000,- af op het sub 2 genoemde bedrag van €23.720,55.
4. (…).
5. Binnen een termijn van circa 2 weken na ondertekening van deze overeenkomst zal partij 1 starten met de afbouwwerkzaamheden van de woning conform de afspraken tussen partijen op 8 februari 2020 over de punten die nog zouden moeten worden uitgevoerd ( bijlage 3).
6.Overige verplichtingen partijen
3.Het geschil in de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469)
Daarnaast heb ik een metselaar beschikbaar gesteld waarvan ik de kosten draag (…). We hebben de metselaar á Eur. 35,= p.u. ex. btw ter beschikking gesteld. [naam 1] had mij gevraagd om een factuur op te maken zodat zaken tegen elkaar weg kunnen vallen.”
4.De beoordeling in de hoofdzaak (C/03/296358 / HA ZA 21-469)
hijeen metselaar aan [naam B.V.] ter beschikking heeft gesteld, waarvan
hijde kosten draagt. Gelet op de zinsnede in die e-mail “
zodat zaken tegen elkaar weg kunnen vallen”, moet het ervoor worden gehouden dat [naam B.V.] en [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] ervan uitgingen dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] die kosten met het restant van de aanneemsom diende te verrekenen. Ook gelet op de inhoud van de e-mail van 4 februari 2019 (rov. 2.3), betreffende meer-werken aan het woonhuis, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] in privé de metselaar ter beschikking heeft gesteld aan [naam B.V.] , althans dat hij daar de kosten van zou dragen. [gedaagden] heeft immers het totaal bedrag metselaar (gewerkte uren) betrokken bij zijn berekening van het bedrag dat is voldaan op de aanneemsom. [eiseres] is geen partij bij de aannemingsovereenkomst (zie rov. 2.1) en kan de kosten van de metselaar dus niet verrekenen met de aanneemsom (art. 6:127 lid 2 BW). Ook daardoor is niet aannemelijk dat [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] als bestuurder van [eiseres] - ter verrekening van de aanneemsom - met [naam B.V.] de gestelde mondelinge overeenkomst zou hebben gesloten. [eiseres] heeft dus ter zake de kosten van de metselaar geen vorderingsrecht op [naam B.V.] . De gevorderde hoofdsom, alsmede de nevenvorderingen van [eiseres] jegens [naam B.V.] , dienen gelet hierop te worden afgewezen.
2.228,00(2 punten × tarief IV ad € 1.114,00)
5.Het geschil in de vrijwaringszaak (C/03/301206 / HA ZA 22-40)
In conventie
6.De beoordeling in de vrijwaringszaak (C/03/301206 / HA ZA 22-40)
In conventie
overeengekomen korting op de bouw” past precies op dit bedrag van € 68.056,45. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden, bij gebreke van een voldoende met feiten onderbouwde andersluidende uitleg van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] , dat de oorspronkelijk berekende kosten van de metselaar zijn verrekend met de openstaande posten die nog door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] aan [naam B.V.] moesten worden voldaan, namelijk de gefactureerde bouwwerkzaamheden van [naam B.V.] ad € 91.777,00 in totaal (bijlage 2 bij VSO). De VSO bepaalt vervolgens in artikel 5, sub 2 en 3, dat resteert een bedrag van € 23.720,55 incl. 21% btw (€ 91.777.00 - € 68.056,45), uiterlijk op 1 mei 2022 aan [naam B.V.] te betalen. De kosten van de metselaar zijn derhalve afgerekend in de VSO. Gelet hierop, alsmede doordat de VSO het karakter van een finale kwijting heeft (zie artikel 6.1 VSO), heeft [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] inzake de metselaarskosten geen vorderingsrecht meer op [naam B.V.] en moet de vordering tot betaling van de metselaarskosten (uiteindelijk berekend op een bedrag) van € 66.193,05 (vordering I.a) worden afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ook het navolgende in aanmerking genomen.
Ebele Dillema II) dat indien partijen in het onzekere verkeren omtrent de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten en omstandigheden voor hun rechtsverhouding relevant zijn, en ter voorkoming van een rechtsgeding aangaande die vraag een overeenkomst (bijv. een VSO) sluiten, waarbij hun rechtsverhouding nader wordt geregeld en bindend vastgelegd, zij zich ten aanzien van de vraag waaromtrent zij in het onzekere verkeerden, niet met vrucht op dwaling kunnen beroepen.
Bijlage 3
Spuitwerk
nietmede zag op het spuiten van de wanden. Verder is niet gesteld of gebleken dat in de VSO (ten aanzien van andere punten) afspraken zijn opgenomen die afwijken van het bestek. [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat ook de wanden gespoten moesten worden - desgevraagd door de rechter op de mondelinge behandeling - niets anders verklaard dan dat dit uit de tekst van de bijlage 3 bij de VSO zou blijken. Dat is echter niet het geval. De tekst van bijlage 3 spreekt van
“het spuiten van de betonnen delen het plafond in de gang, en de ruimtes in de kelder (behalve het zwembad i.v.m. chloordampen) + plafond voorraadkamer (naast keuken).”. Voor zover hieruit al iets kan worden afgeleid (de bepaling is vaag), dan is dat hooguit dat plafonds worden genoemd als te spuiten onderdelen. De tekst van de bepaling biedt in ieder geval, zonder verdere toelichting, geen steun voor de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] . Gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam B.V.] , die aansluit bij de stukken, had [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] meer moeten stellen waaruit de gestelde bedoeling (ook wanden spuiten) blijkt. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat [naam B.V.] is tekortgeschoten in de nakoming van enige verplichting ten aanzien van het spuitwerk.
het niet afkitten van de kleine douche en/of badkamer
een aantal sanitaire artikelen” die zouden zijn gestolen geen foto’s en/of aankoop-/leveringsbewijzen overgelegd. Dit terwijl [naam B.V.] bij conclusie van antwoord al erop had gewezen dat stukken ter onderbouwing van de gestelde gestolen spullen ontbraken en [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] ook wist, gelet op het verweer van [naam B.V.] terzake die diefstal bij buitengerechtelijke correspondentie, dat de diefstal werd betwist. Bij die stand van zaken had [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] op zijn minst de leveringsbewijzen moeten overleggen. Door dat niet te doen, heeft [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht terzake het bezit (en dientengevolge ook het verlies) van de goederen. Daarom komt de rechtbank ook niet toe aan bewijslevering, zoals door [gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie] aangeboden tijdens de mondelinge behandeling. De vordering onder I.d wordt afgewezen.
7.Het geschil in de gevoegde (hoofd)zaak (C/03/305956 / HA ZA 22-257)
8.De beoordeling in de gevoegde (hoofd)zaak (C/03/305956 / HA ZA 22-257)
€ 721,00(1 punt × tarief III ad € 721,00)
1.442,00(2 punten × tarief III ad € 721,00)