In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 februari 2023, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van ontuchtige handelingen met een minderjarig buurmeisje. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het seksueel binnendringen van het lichaam van het meisje en het meermalen plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 15 maart 2022. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 zijn de verdachte en zijn raadsvrouw verschenen, en hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie verzocht om vrijspraak, stellende dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende werd ondersteund door ander bewijs.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, een minderjarige, kritisch beoordeeld. Hoewel er authentieke elementen in haar verklaring aanwezig waren, waren er ook significante twijfels over de betrouwbaarheid ervan. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de moeder van het slachtoffer en andere getuigen konden niet als steunbewijs dienen, omdat deze te herleiden waren tot de verklaring van het slachtoffer zelf. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee partijen betrokken zijn, waardoor het bewijs moeilijk te verkrijgen is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. Tevens werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet was veroordeeld. De rechtbank heeft de benadeelde partij veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt ter verdediging van deze vordering, die tot op heden op nihil zijn begroot.