ECLI:NL:RBLIM:2023:796

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
C/03/292605 / HA ZA 21-281
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van onbetaald gelaten facturen na faillissement van gedaagde

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde partij, die inmiddels in staat van faillissement is verklaard. De eiseres had brandstof, waaronder diesel en petroleum, geleverd aan de gedaagde, maar de gedaagde had een bedrag van € 86.935,97 niet voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het faillissement van de gedaagde, maar oordeelde dat de procedure niet geschorst kon worden omdat de zaak al in staat van wijzen was. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 91.125,33, inclusief wettelijke handelsrente en incassokosten. De rechtbank overwoog dat de gedaagde niet voldoende onderbouwd had betwist dat de hoofdsom van de vordering correct was en dat de algemene voorwaarden van de eiseres van toepassing waren, waardoor de gevorderde rente en incassokosten toewijsbaar waren. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die in totaal € 4.724,96 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/292605 / HA ZA 21-281
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. S. Ploegmakers te Helmond,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: onttrokken (voorheen: mr. Roelofs).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 2a,
  • de akte wijziging van eis tevens akte indienen producties van [eiseres] met producties 1 tot en met 13,
  • de brief van de griffier van 13 april 2022 waarin is medegedeeld dat de mondelinge behandeling van 14 april 2022 niet doorgaat, zulks op verzoek van mr. Roelofs van [gedaagde] ,
  • het B2-formulier ‘stellen/wijzigen/onttrekken advocaat en niet in staat’ en het B16-formulier ‘niet geregeld verzoek’ van 23 mei 2022 van mr. Roelofs, met de mededeling dat [gedaagde] is ontbonden en dat mr. Roelofs om die reden desisteert als advocaat in deze procedure,
  • het B16-formulier ‘niet geregeld verzoek’ van 14 juni 2022 van mr. Ploegmakers waarin zij vonnis vraagt.
1.2.
Ten slotte is op 6 juli 2022 vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] brandstof verkocht en geleverd, meer in het bijzonder diesel en petroleum, ten behoeve van de exploitatie van het tankstation van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] heeft daartoe een aantal facturen aan [gedaagde] gestuurd ten bedrage van
€ 86.935,97 in totaal.
2.3.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het feit dat [gedaagde] bij vonnis van
9 augustus 2022 in staat van faillissement is verklaard.

3.Het geschil

3.1.
Bij dagvaarding heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] voornoemd bedrag niet heeft voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen en sommaties. Daartoe heeft [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten gemaakt en was zij genoodzaakt om conservatoir beslag te leggen op de bankrekening van [gedaagde] , hetgeen eveneens kosten met zich heeft gebracht.
3.2.
Bij eiswijziging heeft [eiseres] de hoofdsom bijgesteld naar € 85.644,15, nu [eiseres] ten aanzien van de facturen van oktober en november 2020 nog een creditnota van
€ 1.291,82 had moeten verstrekken. Tevens heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 5.165,04 heeft voldaan. Met inachtneming hiervan (€ 85.644,15 minus € 5.165,04 is € 80.479,11) bedraagt de totale vordering € 93.322,79, gelet op de wettelijke handelsrente tot en met 31 maart 2022 ad € 9.014,78, de incassokosten ad € 1.631,44 en de kosten van beslaglegging ad € 2.197,46.
3.3.
Op grond van het voorgaande heeft [eiseres] , na wijziging van eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen:
een bedrag van € 93.322,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de (restant) hoofdsom van € 80.479,11 vanaf 1 april 2022 tot en met de dag der algehele voldoening, en
de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald.
3.4.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] verweer gevoerd tegen de bij dagvaarding ingestelde vordering.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop gesteld zij dat, nu de onderhavige zaak op het moment van faillietverklaring van [gedaagde] op 9 augustus 2022 al in staat van wijzen was – op 6 juli 2022 heeft de rechtbank immers reeds vonnis bepaald – het op grond van artikel 30 lid 1 juncto artikel 28 van de Faillissementswet niet mogelijk is schorsing van de procedure te vragen om de curator in het geding te roepen, zodat de rechtbank ongeacht het faillissement van [gedaagde] vonnis kan wijzen.
4.2.
[gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat zij de hoogte van de door [eiseres] gestelde vordering betwist. Een aantal van de door [eiseres] genoemde facturen behoren, aldus [gedaagde] , “niet tot de onbetaald gelaten facturen,” zodat [gedaagde] nog slechts € 63.959,29 aan [eiseres] verschuldigd is. Dit verweer onderschrijft de rechtbank niet, nu uit de correspondentie tussen [eiseres] enerzijds en, namens [gedaagde] , de heer [naam 1] van ‘ [naam bedrijf] ’ anderzijds – met telkens een cc naar [gedaagde] zelf –
blijkt dat uitvoerig is gesproken over een betalingsregeling, maar de omvang van de hoofdsom nooit in geschil is geweest. Sterker nog, in haar e-mail van 25 februari 2021 (14:44 uur), overgelegd als productie 3 bij dagvaarding, schrijft [naam 1] voornoemd:
“Ten aanzien van de hoofdsom is er (voor zover ik nu kan overzien) geen verschil van inzicht.”
Hieruit blijkt tevens dat van de zijde van [gedaagde] betalingsvoorstellen zijn gedaan, waarbij door beide partijen telkens is uitgegaan van de hoofdsom van € 86.936,00. Zo schrijft [naam 1] namens [gedaagde] in voornoemde e-mail:
“Goed om te lezen dat er wederom 1.500 betaald is waarmee de hoofdsom verlaagd is tot 86.936. Het gaat niet snel (genoeg) maar er gebeurt wel wat zie ik.”
Ook overigens en anderszins is de rechtbank niet gebleken dat [gedaagde] het niet eens was met de omvang van de hoofdsom. In het dossier is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor door [gedaagde] gemaakte bezwaren hiertegen. Eerst bij conclusie van antwoord maakt zij hier een punt van. Dat kan en dat mag natuurlijk, maar het had dan wel op de weg van [gedaagde] gelegen om dat gemotiveerd en onderbouwd te doen. [gedaagde] heeft het echter gelaten bij een blote betwisting, hetgeen in het licht van met name de tussen partijen gevoerde correspondentie onvoldoende is om de stelling van [eiseres] dienaangaande met succes te ondergraven. Gelet hierop gaat de rechtbank aan dit door [gedaagde] gevoerde verweer voorbij.
4.3.
Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat partijen kortingsafspraken hebben gemaakt die [eiseres] niet heeft verdisconteerd in de verschuldigde hoofdsom, voor zover het gaat om het laatste kwartaal van 2020. Op grond van die afspraken zou [gedaagde] naar haar zeggen nog recht hebben op een korting van € 20.352,40 exclusief btw. In haar akte heeft [eiseres] dit in zoverre erkend dat partijen prijsafspraken hadden gemaakt die in de e-mail van 4 december 2018 van [eiseres] aan [gedaagde] (productie 1b bij conclusie van antwoord) zijn vastgelegd:
“N.a.v. je gesprek met [naam 2] kunnen we onderstaande aanbieden:

Korting diesel en Euro 95 € 16,40 per 100 liter excl. Btw op de officiële Total lijstprijs

(…)

Voor de leveranties diesel en Euro 95 vindt aan het einde van het kwartaal een evaluatie plaats tussen de Total lijstprijs minus korting en de dagprijs.

(…).”
[eiseres] stelt dat zij conform deze prijsafspraak heeft gefactureerd, maar dat zij heeft verzuimd – daarnaast – nog een correctie toe te passen, zijnde het verschil tussen de lijstprijs (inclusief korting) en de dagprijs over het laatste kwartaal 2020, waarvoor aan het eind van elk kwartaal telkens een creditnota werd verstrekt. Voor de facturen van de maanden oktober en november 2020 is dat, aldus [eiseres] , niet gebeurd, zodat [eiseres] dienaangaande nog een credit van € 1.291,82 aan [gedaagde] had dienen te verstrekken. Hiermee komt de hoofdsom uit op € 85.644,15 in totaal, en niet op € 86.935,97. Voor de onderbouwing hiervan verwijst [eiseres] naar het als productie 6 bij akte overgelegde overzicht. Gelet hierop alsmede op hetgeen de rechtbank hiervoor onder rov. 4.2 heeft overwogen – in de uitvoerige correspondentie over een betalingsregeling heeft [gedaagde] nimmer gewag gemaakt van dit punt – passeert de rechtbank dan ook het hiertegen door [gedaagde] gevoerde verweer.
4.4.
[gedaagde] maakt verder bezwaar tegen de door [eiseres] gevorderde wettelijke handelsrente van 8% per jaar, welke rente [eiseres] baseert op artikel 12.6 van de algemene voorwaarden, nu deze volgens [gedaagde] niet van toepassing zijn. Ook dit verweer faalt, nu [gedaagde] op 28 november 2018, dus ruim vóór de onbetaald gelaten facturen die betrekking hebben op de periode van 25 oktober 2020 tot en met 26 november 2020, het debiteurenformulier heeft ondertekend, waarop staat vermeld:
“Op alle offertes, aanbiedingen, bevestigingen, leveringen en overeenkomsten van [eiseres] zijn de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden NOVE, algemene voorwaarden [eiseres] tankpas en de Privacyverklaring van [eiseres] van toepassing, deze documenten zijn aan dit debiteurenformulier als bijlage toegevoegd. Afnemer verklaart voornoemde algemene leverings- en betalingsvoorwaarden NOVE, algemene voorwaarden [eiseres] tankpas en de privacyverklaring van [eiseres] te hebben ontvangen en kennis te hebben genomen van de inhoud daarvan. De algemene leverings- en betalingsvoorwaarden NOVE, algemene voorwaarden [eiseres] tankpas en de Privacyverklaring van [eiseres] zijn tevens te raadplegen op onze website (…) en kunnen op verzoek kosteloos worden toegezonden.”
Gelet hierop zijn de door [eiseres] gebruikte algemene voorwaarden van toepassing, zodat de op grond hiervan gevorderde rente voor toewijzing vatbaar is.
4.5.
Het voorgaande geldt ook voor de op grond van artikel 12.8 van de algemene voorwaarden van [eiseres] gevorderde, en door [gedaagde] bestreden, buitengerechtelijke incassokosten.
4.6.
Gelet op al het voorgaande zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen op de hierna in het dictum geformuleerde wijze en zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
90,97
- griffierecht
2.076,00
- overige explootkosten
329,99
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
2.228,00
(2 punten × € 1.114,00)
Totaal
4.724,96
Bij deze proceskostenopstelling dient voor ogen te worden gehouden dat:
  • in het griffierecht van € 2.076,00 een bedrag van € 667,00 is begrepen ter zake het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag,
  • het bedrag van € 329,99 aan overige explootkosten de som is van € 72,64 (exploot van overbetekening aan derde), € 179,85 (exploot van beslaglegging) en € 77,50 (betekeningsexploot),
  • in het salaris advocaat 1 punt is begrepen voor het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van
€ 91.125,33(zijnde de som van € 85.644,15 aan hoofdsom, € 9.014,78 aan wettelijke handelsrechte tot en met 31 maart 2022 en € 1.631,44 aan incassokosten, dit alles minus het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 5.165,04), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de restanthoofdsom van € 80.479,11 vanaf 1 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] tot
dit vonnis vastgesteld op
€ 4.724,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.