In deze civiele procedure vorderen eiseressen, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], de afgifte van een paard genaamd [naam paard]. Zij stellen dat zij de eigendom van het paard hebben verkregen door een schenking van de voormalige eigenaar [naam eigenaar], die kort na de schenking is overleden. Na het overlijden heeft de erfgename, [naam erfgenaam], het paard overgedragen aan gedaagde, die nu het paard onder zich houdt. Eiseressen zijn van mening dat gedaagde het paard zonder recht onder zich houdt.
Gedaagde heeft in zijn conclusie van antwoord een beroep gedaan op de exceptio plurium litis consortium, waarbij hij stelt dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit houdt in dat [naam erfgenaam] in de procedure betrokken had moeten worden, omdat een uitspraak zonder haar aanwezigheid zou leiden tot een onhanteerbare situatie. Eiseressen hebben hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er in dit geval geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De vordering van eiseressen is gebaseerd op artikel 5:1 jo. 5:2 BW, dat de eigenaar van een zaak het recht geeft om afgifte te vorderen van de bezitter die het goed ten onrechte onder zich houdt. De rechtbank concludeert dat het niet noodzakelijk is om [naam erfgenaam] in de procedure te betrekken, en wijst het beroep van gedaagde op niet-ontvankelijkheid van eiseressen af. De rechtbank heeft vervolgens besloten tot een mondelinge behandeling om verdere inlichtingen te verkrijgen en de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken.