Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[erflaatster],
1.[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1]
[naam zoon],
laatstgenoemde als enig erfgenaam van
[erflater], overleden op [overlijdensdatum 1] ,
2.[gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] ,
3.[eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ,
4.Het verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 1 december 2021;
- het op verzoek van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] aan [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] betekende exploot van oproeping op de voet van artikel 118 Rv., met producties 1 t/m 8;
- het tegen [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] verleende verstek;
- de conclusie van eis, tevens houdende overlegging van producties, met producties 1 t/m 20, van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ;
- de conclusie van antwoord na tussenkomst, tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis in reconventie, met producties 8 t/m 17, van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ;
- de brief van 8 februari 2022 van de executeur aan de rechtbank, met producties 14 t/m 17;
- de conclusie van antwoord na tussenkomst, tevens akte na wijziging eis in reconventie, van de executeur;
- de akte overlegging en toelichting producties, met producties 19 t/m 25, van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ;
- de akte overlegging en toelichting producties, met producties 18 t/m 21, van de executeur;
- de conclusie van antwoord na eiswijziging, tevens akte overlegging producties, met producties 21 t/m 23, van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 mei 2022;
- het formulier B16 van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] op de rol van 18 mei 2022, houdende mededeling dat [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] haar standpunt met betrekking tot de (gestelde) vordering van [erflater] op de nalatenschap ad € 30.500,- handhaaft;
- de akte uitlating en overlegging van producties, tevens houdende wijziging van eis in reconventie na tussenkomst, met producties 26 t/m 32 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ;
- de akte uitlating van de executeur, met producties 22 en 23;
- de akte uitlating van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] , met producties 24 t/m 26;
- het formulier B16 op de rol van 30 november 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ;
- het formulier B16 op de rol 30 november van de executeur;
- de brief van 7 december 2022 van de executeur;
- het formulier B16 op de rol van 11 januari 2023 van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] .
5.De feiten
Inzake de taken en bevoegdheden van de executeur bevat de uiterste wilsbeschikking het volgende:
“2.TakenDe executeur heeft tot taak de goederen van mijn nalatenschap te beheren en de schulden van mijn nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. De executeur is derhalve, voor zover van toepassing, onder meer bevoegd legaten af te geven, overeenkomsten uit te voeren en na te komen, de kosten van mijn begrafenis of crematie te voldoen, eventuele taxatie- en boedelkosten en erfbelasting die ten laste komen van erfgenamen of legatarissen te voldoen, aan verblijvensbedingen en overnemingsbedingen uitvoering te geven en schulden terzake van legitieme porties uit te keren.
- een bedrag ad € 187.000,- ter beschikking gesteld aan [erflater] , en
- een bedrag ad € 200.000,- ter beschikking gesteld aan moeder.
- dat de lening aan moeder uitsluitend mocht worden gebruikt voor de herfinanciering van bestaande leningen bij Rabobank, en
- dat de lening aan [erflater] uitsluitend mocht worden gebruikt voor de financiering van de gedeeltelijke overname van
“diverse panden”.
‘Bij deze deel ik mede dat op dinsdag 1 november aanstaande de overdracht zal
- het pand [adres 1] te [plaats 1] (hierna te noemen: registergoed A);
- de panden [adres 2] te [plaats 1] (hierna te noemen: registergoed B);
- het pand [adres 3] , te [plaats 2] (hierna te noemen: registergoed C).
€ 136.000,- aan moeder en [erflater] gezamenlijk, met hoofdelijke aansprakelijkheid van beiden voor het geheel, ter aflossing van de bestaande geldlening in verband met registergoed A bij ING. Het financieringsvoorstel is door moeder en [erflater] aanvaard (de aldus gesloten overeenkomst hierna, in navolging van de executeur, te noemen: financieringsovereenkomst II). Op 23 augustus 2006 heeft Rabobank het genoemde bedrag ad € 136.000,- ter beschikking gesteld, waarna moeder de lening bij ING in verband met registergoed A heeft afgelost.
‘1 De executeur zal uit de gelden van de eenvoudige gemeenschap/gemeenschap II bij wege van voorschot een bedrag uitkeren aan partij [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] van € 10.000,-- in verband met huisvestingskosten over een periode tot en met december 2022. Deze afspraak is gemaakt tussen executeur en partij [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] . Partij [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] en de heer [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] stemmen hiermee in.
6.Het geschil
in conventie, in reconventie en na de tussenkomst
6.2.2. De verplichting van [erflater] uit hoofde van de in 2005 met moeder gesloten koopovereenkomst bestaat niet alleen:
- uit betaling van de daarin genoemde koopsom ad € 155.000,-, maar ook
- uit betaling van de helft van de op dat moment bestaande hypothecaire schulden met betrekking tot de registergoederen A t/m C.
- de relatie van moeder en [erflater] jegens Rabobank, die in hoofdzaak volgt uit de beide financieringsovereenkomsten, en
- de interne verhouding tussen moeder en [erflater] , die in hoofdzaak volgt uit de inhoud van de leveringsakte en met name uit artikel 7 lid 3 daarin.
In financieringsovereenkomst II is in de relatie tot de bank sprake van hoofdelijk medeschuldenaarschap van [erflater] . Hier volgt al uit de (externe) relatie tussen [erflater] en Rabobank dat de schuld (ook) hem aanging, en nu dus (ook) [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] aangaat.
€ 126.667,50. Deze vordering vindt mede haar grondslag in artikel 6:212 BW (voor zover het betreft de lening van Rabobank aan moeder ad € 200.000,-) en artikel 6:10 BW (voor zover het betreft de lening van Rabobank aan moeder en [erflater] ad € 136.000,-).
b. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] deswege veroordeelt tot betaling aan de boedel van een bedrag
ad € 126.667,50 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair te rekenen vanaf 7 september 2020, subsidiair vanaf datum dagvaarding, tot aan de dag der voldoening, alsmede vermeerderd met kosten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten en overige kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW, waaronder de voor vergoeding in aanmerking komende redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, welke kosten begroot kunnen worden op € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- door [erflater] ontvangen huurinkomsten van registergoed A ( [adres 1] ) en van appartementen die deel uitmaken van registergoed B ( [adres 2] ,
- een subsidie verstrekt voor de renovatie van de gevel van pand [adres 2] , die door [erflater] op zijn privérekening is ontvangen, en
- door [erflater] gedane contante opnamen van een bankrekening van de eenvoudige gemeenschap.
6.3.12. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] wijst op het bestaan van artikel 3:194 lid 2 BW en vordert (cve nr. 53.) dat de rechtbank op grond daarvan zal oordelen dat [erflater] zijn aandeel in de huurinkomsten, de subsidie en de opnames van de rekening van de eenvoudige gemeenschap heeft verbeurd. [erflater] handelwijze heeft er immers toe geleid dat hij opzettelijk tot de eenvoudige gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, dan wel zoekgemaakt, dan wel verborgen. Daarbij is van belang dat de executeur nimmer is betrokken bij de wijzigingen van de huurovereenkomsten ter zake de [adres 1] en [adres 2] en dat [erflater] wist dat hij niet de enige eigenaar was van de registergoederen en daarmee niet enkel voor zichzelf aanspraak kon maken op de genoemde gelden, aldus [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] . De rechtbank begrijpt dat [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] stelt dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] nu de gevolgen van het handelen van [erflater] moet dragen.
€ 200.000,-). Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat moeder op enig moment een zo belangrijk bedrag aan [erflater] heeft willen schenken. Dat is des te minder het geval als wordt gelet op de wijze waarop moeder haar schenking aan [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft ingekleed, met een uitdrukkelijke verplichting tot inbreng (zie hierna).
€ 96.537,66), heeft [erflater] een bedrag ontvangen ad € 58.700,- en heeft [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] een bedrag ontvangen ad € 143.246,39.
vordert ten slotte dat bij de verdeling, voor zover het schulden van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] aan de nalatenschap betreft, toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3:184 lid 1 BW.
De vorderingen worden door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] gemotiveerd weersproken. De verweren en betwistingen zullen, voor zover van belang, hierna worden weergegeven en beoordeeld (zie de rov. 7.3. e.v. en 7.4. e.v.).
[gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] heeft, na behoorlijk te zijn opgeroepen op de voet van artikel 118 Rv, verstek laten gaan. Gelet op, kort gezegd, de ondeelbare rechtsverhouding waarvan sprake is in verband met de nalatenschap (en het daarin begrepen aandeel in de eenvoudige gemeenschap) zal ten aanzien van [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] worden beslist zoals ten aanzien van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] zal geschieden.
Bij conclusie van antwoord na tussenkomst tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis in reconventie heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] de oorspronkelijke vordering in reconventie gewijzigd in een drietal vorderingen (A t/m C) jegens de executeur, betrekking hebbend op diens taakuitoefening, en aangevuld met een vordering (D) jegens [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] en [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] , met betrekking tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschap (door haar Gemeenschap I genoemd).
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2022 heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] alle (in conventie) jegens de executeur en (in de procedure na tussenkomst) jegens [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] gevoerde ontvankelijkheidsverweren (en daarmee vergelijkbare verweren) ingetrokken, evenals haar eigen vordering in reconventie.
Bij akte uitlating en overlegging producties, tevens houdende wijziging eis in reconventie na tussenkomst van 18 mei 2022, heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] gesteld dat zij haar vorderingen in reconventie weliswaar heeft ingetrokken, dit om een spoedige verdeling mogelijk te maken, maar dat zij in de procedure na tussenkomst niettemin en wederom een vordering in reconventie - jegens [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] en [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] - wenst in te stellen. Die nieuwe eis heeft betrekking op de sieraden van moeder (hierna te noemen: de sieraden).
In verband met de nieuwe eis in reconventie is, inhoudelijk, het volgende van belang.
Volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] waren zowel [erflater] als [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] onbekend met de (gestelde) schenking. Moeder heeft daarover met [erflater] noch [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] gesproken. Ook [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft dat volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] niet gedaan, tot het moment dat zij zich vijf jaren na het overlijden van moeder op de verklaring van oom beriep. Ook [naam executeur] (als adviseur van moeder) en (andere) betrokken derden waren onbekend met de (gestelde) schenking. Veelzeggend is volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] dat in het testament, dat een maand voor moeders overlijden is opgemaakt, geen melding wordt gemaakt van (de gestelde schenking van) de sieraden.
7.De beoordeling
in conventie en in reconventie
- de verschuldigdheid door [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] van het bedrag ad € 126.667,50,
- de door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] gestelde andere vorderingen van de eenvoudige gemeenschap op [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] in verband met door [erflater] ‘omgeleide’ gelden, en
- omvang en verdeling van de eenvoudige gemeenschap.
7.3.3. De rechtbank stelt vast dat moeder en [erflater] in november 2005 het - kennelijk - erover eens waren dat [erflater] vanaf het moment van de levering van zijn een/tweede aandeel in de onroerende zaken A-C de helft van de financiële verplichtingen in verband met deze onroerende zaken voor zijn rekening zou gaan nemen en als medeschuldenaar met moeder als eigen schuld zou gaan voldoen. Deze verplichting hebben zij vervolgens laten opnemen in artikel 7 lid 3 van de leveringsakte (zie rov. 5.9.). Met deze verplichting correspondeert de inhoud van de OB-verklaring in dezelfde leveringsakte, waaruit kan worden opgemaakt dat moeder en [erflater] het er destijds - kennelijk - over eens waren dat de waarde van het door [erflater] te verkrijgen een/tweede aandeel in de genoemde onroerende zaken gelijk was aan de door hem te betalen koopprijs, met daarbij opgeteld de helft van de op het moment van de levering bestaande hypotheekverplichtingen (zie rov. 5.10.).
De rechtbank verwerpt het verweer van [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] dat erop neer komt dat de genoemde bepalingen slechts in de leveringsakte zijn opgenomen om (mogelijke) problemen met de fiscus ter zake schenkingsbelasting te voorkomen. Als dit de enige reden was om de bepalingen op te nemen, dan valt, bijvoorbeeld (andere voorbeelden volgen hierna), niet in te zien waarom zijdens de betrokken notaris vervolgens op 31 oktober 2005 een serieuze poging is ondernomen om [erflater] mede-schuldenaarschap jegens ING daadwerkelijk doorgevoerd te krijgen (zie rov. 5.5.). Het is daarbij niet goed voorstelbaar dat de notaris een dergelijke poging geheel op eigen houtje zou ondernemen, zoals [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] lijken te suggereren (cva nr. 4.10.). De rechtbank gaat ervan uit dat het genoemde contact met ING is terug te voeren tot afspraken tussen moeder en [erflater] , en dan met name de afspraak die op 7 november 2005 als artikel 7 lid 3 zou worden neergelegd in de leveringsakte.
De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] , die stellen dat artikel 7 lid 3 alleen heeft gegolden voor de op 7 november 2005 bestaande leningen, zoals uitdrukkelijk genoemd in de leveringsakte. Dit verweer is niet in overeenstemming met de inhoud van artikel 7 lid 3, waarin sprake is van
‘alleverplichtingen,
onder meervoortvloeiende uit…’. Uitgaande van de opvatting van [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] zou artikel 7 lid 3 zijn gaan gelden op 7 november 2005, maar zou de bepaling op dezelfde dag ook weer grotendeels betekenisloos zijn geworden. Onmiddellijk na ondertekening van de leveringsakte is namelijk de hypotheekakte ondertekend, waardoor de vervanging van de ‘oude’ leningen van Rabobank door de ‘nieuwe’ lening van Rabobank een feit was. [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] hebben niet kunnen uitleggen waarom, uitgaande van hun opvatting, artikel 7 lid 3 (met de hiervoor genoemde ruimte formulering) is opgenomen in de leveringsakte.
Daar komt bij dat [erflater] in augustus 2006 de volledige (hoofdelijke) aansprakelijkheid jegens Rabobank op zich heeft genomen voor de nakoming van de verplichtingen uit de toen nieuw afgesloten lening ad € 136.000,-. De rechtbank ziet daarin een gevolg geven, door [erflater] , aan het bepaalde in artikel 7 lid 3. [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] hebben niet deugdelijk toegelicht hoe deze gang van zaken anders moet worden begrepen.
Verder moet worden bedacht dat het
‘mede voor zijn rekening te nemen’, waarvan sprake is in artikel 7 lid 3, ook kan worden gerealiseerd zonder dat sprake is van (extern) mede-schuldenaarschap. In dit verband verdient opmerking dat de executeur, onweersproken, heeft gesteld dat moeder en [erflater] in verband met het beheer van de eenvoudige gemeenschap gebruik maakten van een gezamenlijke bankrekening, waarop alle huuropbrengsten van de onroerende zaken werden ontvangen en met behulp waarvan ook alle aan die onroerende zaken verbonden lasten werden betaald, daaronder begrepen (voor zover hier van belang) de lasten verbonden aan de leningen van Rabobank ad € 200.000,- en ad € 136.000,-. Deze gang van zaken kan, opnieuw, worden begrepen als nakoming, door [erflater] , van het bepaalde in artikel 7 lid 3 van de leveringsakte. [erflater] / [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] hebben niets gesteld dat afdoet aan dit oordeel.
(1) dat de de executeur ten behoeve van de nalatenschap jegens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] terecht aanspraak maakt op betaling van € 126.667,50 in hoofdsom, en
(2) dat ook de desbetreffende (deel)vordering ten behoeve van de nalatenschap van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] jegens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] voor toewijzing in aanmerking komt.
Op de verdere consequenties van deze oordelen komt de rechtbank terug in rov. 7.4.3., in verband met de omvang en de verdeling van de nalatenschap.
€ 36.420,- tot uitgangspunt zal nemen.
(a) dat minder huur is betaald dan op grond van de tot dan toe geldende huurovereenkomsten verschuldigd was, en
(b) dat die huur niet is gestort op de daarvoor bestemde bankrekening van de eenvoudige gemeenschap.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] volgen in haar - als zodanig deugdelijk onderbouwde - stelling dat de eenvoudige gemeenschap door toedoen van [erflater] een bedrag ad € 36.420,- aan huurinkomsten is misgelopen en dat de eenvoudige gemeenschap nu een vordering heeft op [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] tot datzelfde bedrag.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft hiertegen, bij wege van zelfstandig verweer, een beroep gedaan op verrekening. Tegenover de door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] geldend gemaakte vordering staat volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] een tegenvordering vanwege door [erflater] uit eigen vermogen betaalde verbouwingskosten ad € 60.000,-.
De rechtbank verwerpt dit verweer als zijnde onvoldoende onderbouwd. Het genoemde bedrag ad € 60.000,- heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ontleend aan een zeer summier ‘rapport’ van [naam 2] (prod. 15 [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ). De onderbouwing van de voor het slagen van het verrekeningsverweer essentiële stelling dat het genoemde bedrag ad € 60.000,- door [erflater] is betaald uit zijn eigen vermogen volgt niet uit het ‘rapport’ en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft die onderbouwing ook elders niet gegeven.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft erkend dat [erflater] een bedrag ad € 20.844,26 ten behoeve van zichzelf heeft opgenomen, maar heeft de vordering voor het overige betwist. Het resterende bedrag (€ 57.092,21 -/- € 20.844,26 = € 36.247,95) heeft [erflater] volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] aangewend ten behoeve van reguliere beheersdaden ten gunste van de eenvoudige gemeenschap. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] beroept zich op de omschrijvingen van de afzonderlijke opnames in de brief van voormalig executeur [naam executeur] van 14 augustus 2019 (productie 15 cve na tussenkomst).
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft, op goede gronden, de ruimte genomen om in haar akte uitlating (ook) te reageren op het inhoudelijke verweer van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1]
[eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] is daarbij echter niet, en zeker niet voldoende concreet, ingegaan op de kwestie van de ‘opnames’ en heeft ter zake evenmin een specifiek bewijsaanbod gedaan.
De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat de vordering van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ter zake de opnames slechts toewijsbaar is toe het genoemde bedrag ad € 20.844,26 en dat zij voor het overige als zijnde onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering afwijzen. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] miskent dat artikel 3:194 lid 2 BW is geplaatst in de tweede afdeling van titel 7 van Boek 3 BW. De bepaling is alleen van toepassing op de gemeenschappen zoals genoemd in artikel 3:189 lid 2 BW. De eenvoudige gemeenschap behoort daartoe niet.
[eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft gevorderd dat deze beide registergoederen worden verkocht en geleverd aan (een) derde(n) en dat de netto-verkoopopbrengst wordt gestort op een van de bankrekeningen van de eenvoudige gemeenschap.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft hiermee ingestemd voor wat betreft registergoed A ( [adres 1] ). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] aangegeven dat zij, zo mogelijk, aanspraak wil maken op toedeling aan haar van registergoed B ( [adres 2] ). In het formulier B16 op de rol van 30 november 2022 heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] aangegeven dat zij alsnog instemt met de verkoop en levering van registergoed B aan een derde.
Dit betekent dat de (deel)vordering van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] zoals opgenomen in haar conclusie van eis na tussenkomst onder nr. 33. in principe kan worden toegewezen.
De gelden op de bankrekeningen kunnen daarna - in uitgangspunt: bij helfte - worden verdeeld over de beide gerechtigden, te weten: de nalatenschap en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] .
€ 20.844,26 =) € 69.264,26, in verband met de hiervoor besproken kwestie van de huurpenningen, subsidie en opnames.
Verder dient rekening te worden gehouden met het vorderingsrecht van de eenvoudige gemeenschap op [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ad € 33.284,23 (+ PM) in verband met de omstandigheid dat de eenvoudige gemeenschap sinds het overlijden van moeder (enkel) door [erflater] verschuldigde hypotheekrentes heeft betaald (en nog steeds betaalt). De desbetreffende (deel)vordering van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] is door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] niet betwist.
De beide genoemde vorderingsrechten van de eenvoudige gemeenschap op [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] dienen te worden toegerekend op haar aandeel in de eenvoudige gemeenschap.
Bij de verdeling dient verder rekening te worden gehouden met het voorschot ad € 10.000,- dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft ontvangen naar aanleiding van de daarover tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraak (zie rov. 5.16.).
- registergoed D,
- de schenking door moeder aan [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ,
- omvang en verdeling van de nalatenschap,
De vordering is door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] niet weersproken en kan in principe worden toegewezen zoals opgenomen in de conclusie van eis na tussenkomst van [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] onder nr. 78.
De verplichting tot inbreng is allereerst neergelegd in de tussen moeder en [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] opgemaakte akte houdende levering ingevolge schenking uit 2009. In die akte (prod. 19 cve na tussenkomst) is de waarde van de schenking gesteld op € 180.000,-. Bij akte van rectificatie van 29 oktober 2010 is de waarde vervolgens gesteld op € 150.000,-. In deze akte (prod. 20 cve na tussenkomst) wordt herhaald dat de schenking door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] dient te worden ingebracht. De verplichting tot inbreng is ten derde neergelegd in de bepaling onder F. in het testament van moeder (zie rov. 5.2.). Aan dit laatste doet niet af dat de verplichting is geformuleerd als een uitzondering op de in de desbetreffende bepaling als hoofdregel vooropgestelde vrijstelling van inbreng (terwijl de wet inmiddels uitging - en uitgaat - van het uitgangspunt ‘geen inbreng, tenzij’).
De rechtbank volgt [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] in haar opvatting dat zij in de onderhavige situatie een beroep kan doen op (analoge toepassing van) artikel 6:2 BW. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] vordert dat een wettelijke bepaling jegens haar buiten beschouwing wordt gelaten. Dat is (enkel) mogelijk in het - uitzonderlijke - geval die bepaling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot onaanvaardbare resultaten zou leiden (conform lid 2 van de genoemde bepaling). Dat daarvan sprake is, heeft [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] echter niet deugdelijk onderbouwd.
De rechtbank neemt hierbij tot uitgangspunt dat de wetgever de verplichting tot betaling van rente heeft opgelegd omdat de begiftigde al gedurende het leven van de erflater de vruchten heeft kunnen plukken van de gift (in deze zin: S. Perrick, Asser 4 Erfrecht en schenking 2021, nr. 671). De rechtbank gaat ervan uit dat dit ‘vruchten plukken’ ook voor [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft gegolden en nog steeds geldt. Dat is des te meer het geval nu [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] niet heeft betwist dat de aan haar geschonken woning aanzienlijk in waarde is gestegen en dat zij wordt verhuurd.
Of de afwikkeling van de nalatenschap van moeder, al dan niet door toedoen van [naam executeur] en/of [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] en/of [erflater] , onredelijk is vertraagd (hetgeen door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] is gesteld, maar door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] is betwist) is in beginsel niet van belang. Als de afwikkeling langer heeft geduurd (en nog duurt), is [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ook gedurende langere tijd in staat geweest (en nog in staat) om de vruchten te plukken van de door moeder gedane schenking. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft niet deugdelijk onderbouwd waarom de rentevergoeding in haar concrete geval niettemin onaanvaardbaar moet worden geacht. Bij gebrek aan relevantie gaat de rechtbank voorbij aan het bewijsaanbod dat [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] in dit verband heeft gedaan.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft gesteld dat hier sprake is van samengestelde rente (rente op rente) en heeft die stelling onderbouwd door te wijzen op de (hiervoor genoemde) achtergrond van de renteverplichting. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft gesteld dat
‘uiteraard’sprake is van enkelvoudige rente, maar heeft dat standpunt niet nader gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat sprake zal moeten zijn van samengestelde rente. Daarmee wordt het meest recht gedaan aan de achtergrond van de verplichting tot rentebetaling (zie hiervoor). De rechtbank overweegt verder dat Boek 4 BW relatief kort geleden is ingevoerd en dat daarin op andere plaatsen, zoals in artikel 4:13 lid 4, uitdrukkelijk wordt bepaald dat sprake is van enkelvoudige rente. Dat is niet onbegrijpelijk, gelet op de achtergrond van deze renteverplichting - kort gezegd: inflatiecorrectie. Gezien deze achtergrond valt ook te begrijpen dat in het genoemde lid 4 sprake is van een relatief lage rente. De wetgever heeft geen reden gezien om een vergelijkbare regeling op te nemen in artikel 4:233 lid 1 BW (ook niet waar het de rente betreft). De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever daarmee heeft willen aansluiten op de (genoemde) andere achtergrond van de renteverplichting bij inbreng.
De rechtbank zal in principe dienovereenkomstig beslissen.
In haar (recente) akte uitlating heeft [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] aanvullend gesteld dat moeder bij leven jegens haar, [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] , heeft aangegeven dat de sieraden van haar waren. Volgens [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] is dat in overeenstemming met een familietraditie, waarin de dochter steeds de sieraden krijgt. De sieraden zijn daarna meteen aan haar geleverd (brevi manu, conform artikel 3:115 sub b BW), aldus [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] , zodat zij er nog bij leven van moeder eigenaar van is geworden. Volgens [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft zij de sieraden daarna op verzoek van moeder daadwerkelijk onder zich genomen (en in haar kluis opgeborgen). [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft in dit laatste verband verwezen naar een e-mail met die inhoud van haar aan [naam executeur] van 16 februari 2015.
In verband met de verklaring van oom heeft [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] nog gesteld dat deze onder ede is afgelegd ten overstaan van een notaris, en door deze laatste in een notariële akte met dwingende bewijskracht is neergelegd. Ook andere stellingen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] (zoals in verband met de gezondheidstoestand van moeder, de positie van oom en de gang van zaken na het overlijden van moeder, waaronder begrepen de taxatie van de sieraden) zijn door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] gemotiveerd weersproken.
Op [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] rust de bewijslast ter zake haar stelling dat de sieraden deel uitmaken van de nalatenschap en daarom in de verdeling moeten worden betrokken. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft haar standpunt naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft het door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] gestelde anderzijds voldoende gemotiveerd weersproken. Daarom is het aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] om haar genoemde stelling te bewijzen.
[eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft deugdelijk onderbouwd dat zij thans moet worden gezien als bezitter van de sieraden. Dat betekent dat zij wordt vermoed eigenaar te zijn (artikel 3:119 lid 1). [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] heeft het door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] gestelde gemotiveerd weersproken, maar niet op een zodanige wijze dat het genoemde vermoeden daarvoor moet wijken. Dit betekent dat het aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] is om tegenbewijs te leveren, om daarmee het betere recht van de nalatenschap te bewijzen.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] in staat te stellen om zich uit te laten over de vraag of zij wil worden toegelaten tot de genoemde bewijsleveringen. In afwachting daarvan za de rechtbank iedere verdere beslissing over de sieraden aanhouden.
[eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft het bestaan van de schuld betwist: de erkenningen door de beide executeurs binden de nalatenschap niet en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] is niet in staat geweest om het bestaan van de schuld op enigerlei wijze inhoudelijk te onderbouwen (zie ook rov. 6.3.20.).
De rechtbank overweegt als volgt. Moeder en [erflater] zijn overleden en kunnen daardoor niet meer verklaren over het (al dan niet) bestaan van de schuld. De (huidige) executeur heeft verklaard dat de schuld zou kunnen zijn gebleken/kunnen blijken uit een schriftje dat ooit beschikbaar is geweest, maar dat niet meer voorhanden is, en dat hij geen aanleiding heeft gezien (en ziet) om de verificatie en erkenning door [naam executeur] in twijfel te trekken (cva na tussenkomst nr. 14.). Vast staat dat [naam executeur] is opgetreden als financieel adviseur van moeder. Dat moeder vertrouwen in hem stelde, volgt uit zijn benoeming tot (eerste) executeur. [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft niet betwist dat [naam executeur] het bestaan van de schuld van moeder aan [erflater] heeft erkend. In het midden latend of deze erkenning de nalatenschap bindt, heeft, gelet op het voorgaande, te gelden dat die erkenning (enig) bewijs voor het bestaan van de schuld oplevert, dat zwaarder weegt dan de blote ontkenning ervan door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] .
De rechtbank oordeelt daarom dat in de verdeling van de nalatenschap dient te worden betrokken een schuld van de nalatenschap aan, inmiddels, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] ad € 30.500,-.
Ten aanzien van [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] gaat het om een bedrag ad (in elk geval) € 146.996,39, dat verder oploopt zo lang vanuit de nalatenschap wordt bijgedragen aan maandelijks door [gedaagde in de procedure na tussenkomst sub 2] verschuldigde woonlasten (zie cva na tussenkomst nr. 15 van de executeur).
Aan [erflater] is uitgekeerd een bedrag ad € 58.700,-.
[eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft in haar conclusie van eis gesteld dat zij een voorschot ad € 93.537,66 heeft ontvangen en niet het volgens haar door de executeur becijferde bedrag ad € 95.537,66 dan wel € 96.537,66. De executeur heeft daarna verklaard, kort gezegd, dat [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] zich vergist en dat reeds uit de door [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] zelf overgelegde producties blijkt dat zij een voorschot van in totaal € 95.537,66 heeft ontvangen (cva na tussenkomst nr. 15.). [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] heeft hierop niet meer gereageerd.
De rechtbank volgt daarom de executeur en oordeelt dat bij de daadwerkelijke verdeling van de nalatenschap rekening moet worden gehouden met een voorschot aan [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] ad
€ 95.537,66.
gebleken.
Het komt de rechtbank voor dat de tot nu toe door haar genomen beslissingen voldoende aanknopingspunten bieden om de vereffening af te ronden en, voor over het de erven betreft, om de verdeling ter hand te nemen. In dat geval zou de zaak, zeker als ook ter zake de sieraden een oplossing in der minne zou worden nagestreefd, kunnen worden verwezen naar de parkeerrol, om alleen te worden opgebracht als het wijzen van (eind)vonnis, in volle omvang dan wel op onderdelen, alsnog nodig zou blijken te zijn. Maar wellicht hebben partijen hierover (een) andere opvatting(en). Die wil de rechtbank graag vernemen.
De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol voor uitlating aan de zijde van de executeur, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] en [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] .
In afwachting van de uitlatingen zoals bedoeld in rov. 7.4.13. en in deze rov. zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
8.De beslissing
1 februari 2023voor uitlating aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verweerster in de procedure na tussenkomst sub 1] zoals bedoeld in de rov. 7.4.13. en 7.5.;
1 februari 2023voor uitlating aan de zijde van de executeur en [eiseres in de procedure na tussenkomst, verweerster in reconventie sub 3] zoals bedoeld in rov. 7.5.;