ECLI:NL:RBLIM:2023:7654

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/03/317231 / FT RK 23-181
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedwongen schuldenregeling op basis van artikel 287a Fw met buitenlandse schuldeiser en rechtsmacht Nederlandse rechter

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een schuldregeling (dwangakkoord) op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker, die een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 278.032,46 verdeeld over veertien schuldeisers, heeft een minnelijk akkoord aangeboden aan zijn schuldeisers met een aflossingspercentage van 2,63% tot 5,25% over een periode van 36 maanden. Tijdens de zitting op 20 juni 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verzoeker en vertegenwoordigers van de schuldeisers. Negen schuldeisers hebben ingestemd met het voorstel, terwijl vier schuldeisers, waaronder een buitenlandse schuldeiser, dat niet hebben gedaan.

De rechtbank heeft beoordeeld of zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, gezien de betrokkenheid van een buitenlandse schuldeiser. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Brussel I bis-Verordening, omdat er een nauwe band bestaat tussen de vorderingen van de verschillende schuldeisers. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het aangeboden akkoord het maximaal haalbare is voor de verzoeker, gezien zijn financiële situatie en de verwachte uitkomsten van een eventuele wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de verzoeker en de schuldeisers die wel met de regeling hebben ingestemd zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling toegewezen, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Toezicht / insolventies
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/317231 / FT RK 23-181
Vonnis van 4 juli 2023
in de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende: [adres 1] , [woonplaats] ,
verzoeker,
tegen
1.
[verweerster sub 1] ,
[adres 2] , [vestigingsplaats ] .
2)
Scheepswerf en Machinefabriek Maasbracht N.V.
Bunkerhaven 5, 6051 LR Maasbracht,
3)
Corvus Marine and Shipping GmbH,
Alter Wal 20-22, D-20457 Hamburg (Duitsland),

4COM

Jacobus Lipsweg 112, 3316 BP Dordrecht,
verweerders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het op 1 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een schuldregeling (dwangakkoord) als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw),
- de ter zitting overgelegde stukken (een schrijven van Vesting Finance d.d. 8 juni 2023, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, salarisspecificaties en een nieuwe vtlb-berekening), waarvan een kopie aan verweerder sub 1 is overhandigd,
- het verslag van de behandeling ter zitting van 20 juni 2023.
1.2.
Bij de behandeling op 20 juni 2023 zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn partner mevrouw [naam partner] ,
- [naam 1] namens gemeente Weert,
- [naam beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder en
- [naam 2] namens verweerder sub 1.
1.3.
Verweerders sub 2 tot en met 4 zijn niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
2.1.
De totale schuldenlast van verzoeker bedraagt volgens het verzoekschrift
€ 278,032,46, verdeeld over veertien schuldeisers. Verzoeker heeft zijn schuldeisers met behulp van afdeling schuldhulp van de gemeente Weert een minnelijk (prognose)akkoord aangeboden. Het aangeboden prognoseakkoord houdt in dat verzoeker 2,63% respectievelijk 5,25% van de vordering(en) zal voldoen door maandelijks ongeveer € 526,00 te sparen exclusief kosten schuldbemiddeling en financieel beheer, gedurende een periode van 36 maanden, op een aparte rekening. Hierbij zal een jaarlijkse uitkering aan de schuldeisers plaatsvinden
2.2.
Initieel hebben negen schuldeisers ingestemd met het gedane voorstel. Op de zitting is gebleken dat ook een tiende schuldeiser heeft ingestemd. De resterende vier schuldeisers hebben niet ingestemd met het voorstel, te weten:
Schuldeiser Hoogte schuld Percentage van totale schuldenlast
Verweerder sub 1 € 3.889,53 1,4%
Verweerder sub 2 € 9.732,68 3,5%
Verweerder sub 3 € 15.000,00 5,4%
Verweerder sub 4 € 2.987,96 1,07%.
2.3.
Ter zitting is het aangeboden prognoseaanbod, vanwege de nieuwe baan van verzoeker en hiermee samenhangende loonstijging, in percentages gewijzigd naar 18,6% respectievelijk 37,2% van de vordering(en).

3.Het geschil

3.1.
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht te bevelen dat verweerders dienen in te stemmen met de door hem aangeboden schuldregeling.
3.2.
Verzoeker stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat de aangeboden schuldregeling het maximaal haalbare is. Hij stelt daartoe dat hij, gelet op zijn huidige situatie, niet in staat is om een hogere afdracht te verrichten ten behoeve van de schuldeisers dan thans is berekend in het prognoseaanbod. Verzoeker heeft per 27 mei 2023 een nieuwe baan, waardoor de aflossingscapaciteit fors is toegenomen. De nakoming van het prognoseaanbod is gewaarborgd, omdat er stabiliteit is in de financiën en controle vanuit gemeente Weert. Indien verzoeker in de nabije toekomst tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten zal dat voorzienbaar geen hogere uitkering voor de schuldeisers opleveren. Integendeel, aldus verzoeker.
3.3.
Voor zover de rechtbank het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord zal afwijzen, trekt verzoeker zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in.
3.4.
Verweerders sub 1 en 4 hebben verweer gevoerd. Kort weergegeven wordt het (aangepaste) voorstel te laag geacht.
3.5.
Verweerders sub 2 en 3 hebben niet ingestemd, maar geen nader verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Nu verweerder sub 3 gevestigd is in het buitenland moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of zij bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen niet dient te worden beantwoord aan de hand van de Verordening (EU) nr. 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (de Insolventieverordening). Er is immers géén sprake van een procedure die ertoe strekt dat verzoekers het beheer en de beschikking over hun vermogen (gedeeltelijk) verliezen. In bijlage A van de Insolventieverordening wordt de schuldsaneringsregeling weliswaar genoemd als regeling waarop de Insolventieverordening van toepassing is, maar het verzoek op grond van 287a Fw valt niet onder de omschrijving van artikel 1. De gedwongen schuldenregeling voorziet er juist in een wettelijke schuldsanering met de in artikel 1 van de Insolventieverordening bedoelde gevolgen, te voorkomen.
4.1.2.
Het verzochte dwangakkoord kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als een burgerlijke of handelszaak. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen dient derhalve te worden beantwoord aan de hand van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Verordening). In artikel 1 lid 2 onder b is weliswaar bepaald dat de verordening niet van toepassing is op “het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures”, maar hieronder dienen uitsluitend vorderingen te worden verstaan die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en daarmee nauw samenhangen (vgl. HvJ EU 19 april 2012, ECLI:EU:C:2012:215). De uniewetgever staat (blijkens de overwegingen bij de Brussel I bis-verordening) een ruime uitleg van het begrip burgerlijke en handelszaken voor, terwijl de werkingssfeer van de Insolventieverordening (blijkens de overwegingen bij die verordening) juist níet ruim mag worden uitgelegd. Daarbij komt dat in de rechtspraak meermaals is bevestigd dat tussen de toepassing van de Brussel I bis-verordening en de Insolventieverordening geen rechtsvacuüm mag ontstaan.
4.1.3.
Het uitgangspunt van de Brussel I bis-Verordening is in artikel 4 dat een verweerder wordt opgeroepen voor de rechter van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft; voor verweerder sub 3 dus Duitsland en voor de overige verweerders Nederland. In dit geval zou dat betekenen dat de rechters van verschillende landen bevoegd zouden zijn ten aanzien van verschillende schuldeisers een oordeel te geven over toepassing van de schuldregeling.
Voor dergelijke situaties is in artikel 8 Brussel I bis-Verordening bepaald dat een schuldeiser ook kan worden opgeroepen voor de rechter van een andere lidstaat, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. De situatie van artikel 8 Brussel I bis-Verordening doet zich in het onderhavige geval voor. Immers zijn de overige verweerders gevestigd in Nederland. Hierbij komt dat het bij een beoordeling van een verzoek op grond van artikel 287a Fw niet alleen gaat om een weging van de belangen van verweerders tegenover die van verzoeker, maar ook de belangen van de schuldeisers die wel met de regeling hebben ingestemd, die eveneens alle in Nederland gevestigd zijn. In zekere zin kunnen deze overige schuldeisers ook als belanghebbenden bij het verzoek worden aangemerkt, hoewel zij niet formeel als partij in de procedure worden betrokken. Een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige beoordeling van al deze belangen, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
4.1.4.
Ook op grond van artikel 7 lid 2 van de Brussel I bis-Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd. In dit artikel is bepaald dat een persoon die woonplaats heeft op het gebied van een andere lidstaat, in een andere lidstaat voor het gerecht kan worden opgeroepen ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, en wel voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Verzoeker grondt het verzoek (kennelijk) op de stellingen dat verweerder sub 3 niet in redelijkheid haar instemming aan de schuldregeling heeft kunnen weigeren omdat dit misbruik van bevoegdheid is en dat zij, door het aanbod te weigeren, de schuldenaar en de andere schuldeisers, die wel met het aanbod hebben ingestemd, benadeelt (vergelijk artikel 3:13 BW). Door de weigering om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, kunnen de schuldeisers immers een lagere opbrengst verwachten ten opzichte van een wettelijke schuldsanering. Het verzoek komt er dus op neer dat verweerder sub 3 jegens verzoeker en de andere schuldeisers onrechtmatig handelt. De dreigende schadelijke gevolgen daarvan doen zich voor in Nederland.
4.1.5.
Ten aanzien van het op het verzoek toepasselijke recht geldt het volgende. Het verzoek heeft betrekking op de rechtsvraag of verweerder sub 3 gehouden is een nieuwe overeenkomst te sluiten met verzoeker. Op deze niet-contractuele verhouding is van toepassing de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen (Rome II-Vo). Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Rome II-Vo is het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. Zoals in 4.1.4. hiervoor overwogen, doet de dreigende schade zich voor in Nederland. Nederlands recht is daarom van toepassing.
4.2.
In artikel 287a Fw is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als de weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering kunnen worden geschaad.
4.3.
Een schuldeiser staat het in beginsel vrij zijn medewerking aan een door een schuldenaar aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling te weigeren. De rechtbank erkent in zoverre het belang van verweerders bij de weigering om in te stemmen met het aanbod van verzoeker.
4.4.
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol spelen:
  • is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
  • is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
  • is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
  • biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar; biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
  • is aannemelijk dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt;
  • bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen; wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
  • hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
  • staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
  • is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
4.5.
Teneinde de gevergde belangenafweging te kunnen maken is volledig inzicht in het aangeboden akkoord, waaronder in ieder geval de precieze inhoud, wijze van totstandkoming en voorwaarden van uitvoering van het akkoord, van belang. Wat dat betreft vindt de rechtbank dat het verzoek voldoende onderbouwd en transparant is.
4.6.
Vervolgens is aan de orde de vraag of het aanbod van verzoeker het maximaal haalbare is. Bij de beantwoording van die vraag is ook van belang de vraag of de opbrengst in een eventuele toekomstige wettelijke schuldsaneringsregeling hoger zal zijn dan bij het gedane aanbod van verzoeker.
4.7.
Op grond van de onder 3.2. opgenomen stellingen van verzoeker is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat het aanbod van verzoeker het uiterste is waartoe hij financieel in staat moeten worden geacht. Het is zeer waarschijnlijk dat verzoeker, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, binnen afzienbare tijd geen substantieel hogere aflossingscapaciteit zal krijgen.
4.8.
Daarbij overweegt de rechtbank verder dat eventuele toelating van verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de nabije toekomst voorzienbaar geen hogere uitkering voor de schuldeisers zal opleveren. Integendeel: het is voorzienbaar dat dan een lágere uitkering zal plaatsvinden. Indien het dwangakkoord wordt toegewezen zal verzoeker immers in totaal 36 maanden afdragen aan de boedel, terwijl hij in de schuldsanering, vanwege de wetswijziging die per 1 juli in werking is getreden, nog maar anderhalf jaar zal afdragen. Weliswaar komt verzoeker hiervoor op dit moment nog niet in aanmerking, omdat hij op 2 februari 2021 nog verwijtbaar schulden heeft gemaakt, maar de goede trouw termijn verloopt, vanwege voornoemde wetswijziging, in februari 2024 (in plaats van februari 2026, zoals gold onder oud recht). Hierna komt hij waarschijnlijk wel in aanmerking voor de regeling, inclusief de kortere looptijd, waarbij het onder omstandigheden ook nog mogelijk is dat de ingangsdatum eerder zal zijn gelegen dan de datum van toelating. Dit betekent dat de schuldeisers die hebben ingestemd met het voorstel schade ondervinden indien het dwangakkoord niet tot stand komt.
4.9.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het voorstel het maximaal haalbare is en dat verweerders in redelijkheid, gezien het financiële belang van alle schuldeisers, niet tot weigering van instemming met de aangeboden regeling hebben kunnen komen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor hetgeen door verweerders is aangevoerd, weegt het belang van verzoeker en de overige schuldeisers die wél met de voorgestelde minnelijke schuldregeling hebben ingestemd zwaarder dan het belang van verweerders. In het onderhavige geval vertegenwoordigen de vier verweerders bovendien een relatief laag percentage, zijnde ongeveer 11,37% van de totale schuldenlast, en staan zij met vier tegenover de tien die wel hebben ingestemd met de minnelijke schuldregeling.
4.10.
Kortom: Het prognoseakkoord leidt voor alle schuldeisers, ook voor verweerders, tot een hogere uitkering dan de schuldeisers na een eventuele toekomstige wettelijke schuldsaneringsregeling van anderhalf jaar zouden ontvangen. In beide gevallen bepaalt de wet immers dat het restant van de vorderingen van alle schuldeisers niet meer afdwingbaar is. De verzochte gedwongen schuldregeling zal daarom worden toegewezen.
4.11.
De rechtbank zal het verzoek om verweerders te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling, welke is gestart op 21 oktober 2022, dan ook toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
beveelt verweerders:
1.
[verweerster sub 1] ,
[adres 2] , [vestigingsplaats ] .
2)
Scheepswerf en Machinefabriek Maasbracht N.V.
Bunkerhaven 5, 6051 LR Maasbracht ,
3)
Corvus Marine and Shipping GmbH,
Alter Wal 20-22, D-20457 Hamburg (Duitsland),
4COM
Jacobus Lipsweg 112, 3316 BP Dordrecht,
in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling die is gestart op
21 oktober 2022;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.