ECLI:NL:RBLIM:2023:7645

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
10684538 AZ VERZ 23-91
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens niet-functioneel raadplegen van persoonsgegevens door ambtenaar

In deze zaak verzoekt de gemeente Kerkrade de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een ambtenaar, [verweerder], die herhaaldelijk persoonsgegevens heeft geraadpleegd in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) zonder functionele noodzaak. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de meldingen van een burger over mogelijke datalekken en de verklaringen van de betrokken partijen. De gemeente stelt dat de ambtenaar haar verplichtingen ernstig heeft verzaakt door deze gegevens te raadplegen voor privédoeleinden, wat in strijd is met de integriteitseisen die aan ambtenaren worden gesteld. De ambtenaar betwist de verwijten en stelt dat het gebruikelijk was om dergelijke gegevens te raadplegen in haar functie. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige wanprestatie, maar dat het gedrag van de ambtenaar wel verwijtbaar is. De rechter stelt de ambtenaar in de gelegenheid om bewijs te leveren dat het raadplegen van de gegevens binnen de afdeling gebruikelijk was. De beslissing over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt aangehouden totdat dit bewijs is geleverd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10684538 AZ VERZ 23-91
Beschikking van 11 december 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KERKRADE,
gevestigd te Kerkrade ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.H.A.M. Dassen
tegen
[verweerder],
wonend te [gemeente] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. A.F.G. Pennino.
Partijen zullen hierna de gemeente en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de door de gemeente nagezonden bijlage 29 (ontvangen op 30 oktober 2023)
  • de door de gemeente nagezonden bijlagen 30 t/m 32 (ontvangen op 1 november 2023)
  • de mondelinge behandeling op 2 november 2023.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1974, is vanaf 2015 werkzaam bij de gemeente in de functie van [functienaam] bij de afdeling [afdelingsnaam] . De functie wordt ook wel [functienaam] genoemd. [verweerder] was aanvankelijk werkzaam in deze functie op grond van een uitzendovereenkomst. Met ingang van 1 september 2020 is [verweerder] op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van de gemeente.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao gemeenten van toepassing alsmede het personeelshandboek.
2.3.
Op 9 december 2020 heeft [verweerder] de ambtsbelofte afgelegd.
2.4.
[verweerder] heeft als [functienaam] toegang tot de basisregistratie persoonsgegevens (hierna: BRP) en tot het zaaksysteem genaamd Liber. Met Liber worden terugbelnotities gemaakt. Dit systeem is gekoppeld aan BRP.
2.5.
Op 5 mei 2023 heeft de gemeente een melding ontvangen van een burger: een nicht van [verweerder] . De meldster klaagt daarin dat derden op de hoogte zijn van zaken over haar geadopteerd kind, terwijl die informatie volgens haar alleen bij de gemeente bekend is. Zij wil graag weten of er “een lek is bij de gemeente”.
2.6.
Naar aanleiding van die melding heeft de gemeente onderzocht welke ambtenaren de gegevens van de meldster in de BRP hebben ingezien en op welke wijze en met welke zoekopdracht dat is gebeurd. De eerste resultaten van dit onderzoek leverden op dat [verweerder] in de periode tussen april 2022 en juni 2023 meermaals de persoonsgegevens van de meldster heeft geraadpleegd in de BRP. [verweerder] heeft daarbij in ieder geval vier keer doorgeklikt op het persoonsprofiel in de BRP.
2.7.
Op 12 juni 2023 heeft naar aanleiding van die eerste onderzoeksbevindingen een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] , [integriteitscoördinator] en [adelingshoofd] . Het daarvan opgemaakte verslag vermeldt (onder meer en voor zover hier van belang) dat [verweerder] heeft verklaard dat:
  • de meldster familie van haar is;
  • zij op verzoek van de meldster vorig jaar in de BRP heeft nagegaan of de verhuizing van meldster correct was doorgevoerd;
  • zij de BRP van meldster had geraadpleegd omdat zij een brief moest versturen waarvoor zij de adresgegevens nodig had;
  • zij zich niet kon herinneren waarom zij die andere twee keer de BRP had geraadpleegd.
  • zij mogelijk een verjaardag van de kinderen van de meldster heeft opgezocht en wellicht heeft zij meldster opgezocht ter illustratie/voorbeeld voor collega’s omdat de meldster een geadopteerd kind heeft;
  • zij mogelijk een keer een terugbelverzoek heeft gemaakt in verband met de gehandicaptenkaart en/of gehandicaptenpaal van meldster;
  • zij op verzoek van meldster een terugbelverzoek aan [collega 1] , heeft gedaan. Deze collega heeft in het huis gewoond waar meldster naar toe is verhuisd en meldster ondervond veel problemen met dat huis. Voor dat terugbelverzoek heeft ze eveneens de gegevens van meldster opgezocht;
  • zij sinds een paar maanden minder contact heeft met de meldster vanwege spanningen in de privé-sfeer;
  • iedereen weet dat je niet zomaar gegevens kunt opzoeken;
  • zij geen kwade bedoelingen heeft gehad en geen gegevens naar buiten heeft gebracht.
Tijdens dit gesprek is [verweerder] medegedeeld dat zij geschorst wordt en dat het onderzoek zal worden voortgezet.
2.8.
[integriteitscoördinator] en [adelingshoofd] hebben op 13 juni 2023 gesproken met meldster en haar partner. Zij hebben onder meer verklaard dat:
  • zij in april 2022 zijn verhuisd naar de gemeente [gemeente] ;
  • meldster nooit telefonisch contact heeft gehad met [verweerder] via [haar functie] ;
  • [verweerder] op eigen initiatief aan meldster een brief heeft verstuurd inzake energieleningen.
2.9.
Aansluitend heeft de gemeente (na verkregen toestemming van meldster en haar partner) nader onderzocht of [verweerder] de gegevens van de partner en van hun kinderen heeft geraadpleegd. Uit dat nader onderzoek is gebleken dat [verweerder] naast de eerder reeds aan het licht gekomen raadplegingen:
  • drie keer heeft doorgeklikt op het persoonsprofiel van de partner
  • één keer heeft doorgeklikt op het persoonsprofiel van kind 1
  • twee keer heeft doorgeklikt op het persoonsprofiel van kind 2
  • drie keer de BRP heeft geraadpleegd door te zoeken op de achternaam van de partner en de kinderen.
2.10.
Op 14 juni 2023 heeft [verweerder] bij de gemeente bezwaar gemaakt tegen de schorsing en heeft zij verzocht om haar werkzaamheden te mogen hervatten.
2.11.
Op 16 juni 2023 heeft [verweerder] zich ziek gemeld bij de afdeling P&O.
2.12.
Diezelfde dag heeft [verweerder] opnieuw gesproken met [integriteitscoördinator] en [adelingshoofd] . Bij dit gesprek was ook [clusterleider] aanwezig (het verslag dat is opgemaakt van dit gesprek vermeldt de naam “ [schrijffout] ”). Ook was de zus van [verweerder] bij dit gesprek aanwezig.
[verweerder] heeft bij dit gesprek min of meer dezelfde verklaringen gegeven voor de door haar verrichte raadplegingen. Ook tijdens dit gesprek heeft zij verklaard niet (meer) te weten waarom zij een aantal raadplegingen van de BRP heeft verricht. Verder heeft zij verklaard dat het bij [functienaam] heel gebruikelijk is dat privégegevens worden gebruikt om aan collega’s iets uit te leggen. Ook heeft ze verklaard dat het raadplegen van de BRP op een gegeven moment routine is geworden en op de automatische piloot gebeurd en dat zij vaak niet meer bewust bezig is met de privacy van burgers.
2.13.
[adelingshoofd] en [integriteitscoördinator] hebben vervolgens op 20 juni 2023 opnieuw gesproken met de meldster en haar partner. Zij hebben tijdens dit gesprek enkele contactmomenten met de gemeente nader toegelicht.
2.14.
Op 19, 20 en 22 juni 2023 hebben [adelingshoofd] , [integriteitscoördinator] en [clusterleider] gesproken met achtereenvolgens [collega 2] , [collega 3] en [collega 4] : drie collega’s van [verweerder] die ook werkzaam zijn als [functienaam] [afdelingsnaam] .
2.15.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft de gemeente aan [verweerder] medegedeeld dat de gemeente voornemens is een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente verzoekt:
  • de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden met ingang van de dag na die waarop de beschikking wordt gegeven, althans per de eerst mogelijke datum nadien, zonder rekening te houden met de opzegtermijn,
  • voor recht te verklaren dat [verweerder] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding,
  • [verweerder] te veroordelen tot betaling van de proceskosten (waaronder de nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis (bedoeld zal zijn: de beschikking) tot de dag van betaling.
3.2.
In haar verweer concludeert [verweerder] tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding, In dat kader verzoekt zij de gemeente te veroordelen om haar toe te laten tot haar werkzaamheden.
Subsidiair, voor het geval de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijst, verzoekt [verweerder] :
  • rekening te houden met de opzegtermijn,
  • aan haar een transitievergoeding toe te kennen,
  • aan haar een billijke vergoeding van € 50.000,00 toe te kennen.
3.3.
De gemeente voert in reactie daarop aan dat aan dat de verzoeken van [verweerder] afgewezen dienen te worden.

4.De beoordeling

4.1.
De gemeente grondt haar verzoek tot ontbinding primair op artikel 7:686 BW: een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. Volgens vaste rechtspraak is een ontbinding op die grond op één lijn te stellen met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden. Het moet dan gaan om een ernstige wanprestatie (zie o.a. ECLI:NL:GHSHE:2021:2866). Subsidiair neemt de gemeente het standpunt in dat [verweerder] (ernstig) verwijtbaar gehandeld heeft en dat op grond daarvan de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden.
4.2.
Ter onderbouwing van de gestelde wanprestatie / ernstige verwijtbaarheid heeft de gemeente (samengevat) het volgende aangevoerd. [verweerder] heeft haar verplichtingen als ambtenaar ernstig verzaakt door veelvuldig en over een langere periode de BRP-gegevens van meldster en het gezin van meldster te raadplegen, zonder dat deze raadplegingen een functioneel karakter hadden. De gemeente benadrukt in dat verband dat de gegevens in BRP vertrouwelijk zijn. [verweerder] heeft door de raadplegingen misbruik gemaakt van haar bevoegdheden voor privé-doeleinden. Ook verwijt de gemeente het [verweerder] dat zij hierover voorafgaand aan en tijdens het onderzoek geen openheid van zaken heeft gegeven. Verder wijst de gemeente erop dat iedere burger erop moet kunnen vertrouwen dat zijn/haar persoonsgegevens die in de informatiesystemen van de overheid zijn opgeslagen uitsluitend worden verwerkt ten behoeve van de doeleinden waarvoor deze systemen zijn ingericht. Anders bestaat het risico dat de betrouwbaarheid van de overheid wordt geschaad. Dit risico heeft zich hier volgens de gemeente verwezenlijkt aangezien de meldster ermee is geconfronteerd dat haar vertrouwelijke gegevens zijn geopenbaard.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat op dit moment nog geen eindbeslissing gegeven kan worden over de verzochte ontbinding. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.3.1.
Dat [verweerder] meermaals en over een langere tijd verspreid de gegevens van haar nicht en het gezin van haar nicht heeft geraadpleegd in de BRP, staat wel vast. [verweerder] betwist dat ook niet.
4.3.2.
Tegen de stelling van de gemeente dat die raadplegingen voor een groot deel niet functioneel zijn geweest heeft [verweerder] wel verweer gevoerd. Dat verweer slaagt grotendeels niet. [verweerder] heeft enkele mogelijke scenario’s gegeven op grond waarvan het raadplegen van de gegevens van haar nicht wel nodig zou kunnen zijn geweest voor haar werkzaamheden. Alleen (zo stelt [verweerder] ) weet ze zelf niet meer of zij inderdaad om die geschetste redenen de bewuste raadplegingen heeft gedaan. De kantonrechter vindt het begrijpelijk dat [verweerder] per raadpleging niet in detail kan aangeven met welk doel die gedaan zijn. Niet valt uit te sluiten dat enkele raadplegingen die [verweerder] heeft gedaan wel degelijk functioneel voor haar werkzaamheden geweest zijn. De gemeente sluit dat ook niet uit. Met haar verweer heeft [verweerder] echter geen verklaring gegeven voor het grote aantal raadplegingen. Ook heeft zij geen plausibele verklaring gegeven waarom het functioneel noodzakelijk was om de gegevens van de gezinsleden van haar nicht te raadplegen.
4.3.3.
De gemeente verwijt het [verweerder] verder dat zij geen open kaart gespeeld heeft over het waarom van de raadplegingen. Aan dat verwijt hecht de kantonrechter geen betekenis. Vast staat immers dat een [functienaam] / [functienaam] dagelijks veelvuldig de BRP raadpleegt en het is niet ondenkbaar dat [verweerder] dan inderdaad niet meer weet waarom zij die specifieke raadplegingen verricht heeft.
4.3.4.
De gemeente maakt [verweerder] terecht het verwijt dat zij meermaals zonder functionele redenen in de BRP de gegevens van haar nicht en gezin geraadpleegd heeft. Het staat immers buiten kijf dat van een ambtenaar, voor wie de een hogere mate van integriteit geldt dan voor een “gewone” werknemer, verwacht mag worden dat deze integer omgaat met de bevoegdheid om de gegevens in de BRP te raadplegen. Het raadplegen van de BRP zonder functionele redenen is zonder meer aan te merken als niet-integer gedrag van [verweerder] .
4.3.5.
Anders dan de gemeente is de kantonrechter echter van oordeel dat dit gegeven op zichzelf genomen onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat sprake is van
ernstigewanprestatie aan de zijde van [verweerder] en evenmin van
ernstigverwijtbaar gedrag. Van kwade bedoelingen van [verweerder] is immers niets gebleken. Meer specifiek is niet komen vast te staan dat [verweerder] vertrouwelijke informatie van haar nicht en het gezin van haar nicht naar buiten heeft gebracht. De gemeente suggereert dit wel, maar het verweer van [verweerder] dat de betreffende informatie allang bekend is bij de familie van haar nicht omdat haar nicht daar binnen de familie zelf over verteld heeft, is een overtuigende betwisting van die suggestie. Bovendien staat in dit verband vast dat de relatie tussen [verweerder] en haar nicht (op zijn zachts gezegd) gebrouilleerd geraakt is. Niet valt uit te sluiten dat de nicht van [verweerder] daarom de melding heeft gedaan. Verder hecht de kantonrechter waarde aan het feit dat (als onbetwist) vast staat dat een [functienaam] en dus ook [verweerder] dagelijks veelvuldig (om functionele redenen) de BRP moet raadplegen. Als gevolg daarvan ligt het gevaar op de loer dat de betreffende medewerker in de loop van de tijd minder alert is op het feit dat dergelijke raadplegingen steeds functioneel moeten zijn. Nergens is uit gebleken dat de gemeente van dit gevaar is doordrongen en haar ambtenaren, op dit specifieke punt “scherp” houdt.
4.4.
De kantonrechter is wel van oordeel dat [verweerder] in beginsel zodanig verwijtbaar gehandeld heeft dat de arbeidsovereenkomst op grond daarvan ontbonden dient te worden. Het veelvuldig niet-functioneel raadplegen van de BRP-gegevens van haar nicht en haar gezin is niet integer gedrag en dan kan in zijn algemeenheid van de gemeente redelijkerwijs niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat is echter anders als komt vast te staan dat het binnen [functienaam] gebruikelijk is dat de BRP vaker niet functioneel geraadpleegd wordt. Volgens [verweerder] is dat het geval. Een (begin van een) aanwijzing dat die stelling van [verweerder] juist is, valt te lezen in één van de door gemeente overgelegde gespreksverslagen van een collega van [verweerder] (bijlage 22), waarin staat dat deze collega de BRP heeft geraadpleegd omdat zij wegens een sterfgeval een kennis een kaartje wilde sturen. Ook verklaart deze collega dat zij niet weet dat het niet is toegestaan om “bekenden op te zoeken”. Ten aanzien van één van de twee collega’s van wie de gemeente verklaringen heeft overgelegd voert [verweerder] aan dat deze collega in haar verklaring (bijlagen 22 van de gemeente), anders dan uit de strekking daarvan blijkt, wel degelijk niet functioneel de BRP raadpleegt. Zo heeft deze collega volgens [verweerder] de BRP geraadpleegd toen een nichtje van een andere collega in [gemeente] was vermoord.
Daarnaast voert [verweerder] aan dat het binnen haar afdeling gebruikelijk was om bij het inwerken van beginnende collega’s de BRP niet functioneel te raadplegen door gegevens op te roepen van bekende personen van de collega. [verweerder] heeft van dit relaas dat het binnen [functienaam] gebruikelijk is dat de BRP ook niet functioneel geraadpleegd wordt bewijs aangeboden door het horen van getuigen. De kantonrechter zal [verweerder] daartoe toelaten.
4.5.
Mocht [verweerder] slagen in het haar opgedragen bewijs, dan is de kantonrechter van oordeel dat het gedrag van [verweerder] weliswaar verwijtbaar is, maar niet zodanig dat van de gemeente in redelijkheid niet gevergd kan worden te arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Juist in een situatie als bij [functienaam] , waarbij dagelijks veelvuldig de BRP geraadpleegd moet worden, dient de gemeente er namelijk op bedacht te zijn dat werknemers in de loop van de tijd slordiger kunnen worden in de wijze waarop zij van een dergelijk systeem gebruik maken. Tegen die achtergrond kan de gemeente zich er niet met succes op beroepen dat zij niet op de hoogte was van de door [verweerder] geschetste cultuur binnen [functienaam] . Ook had het dan op de weg van de gemeente gelegen voor een cultuuromslag zorg te dragen. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zonder eerdere daaraan voorafgaande waarschuwing, is dan een te vergaande consequentie van de integriteitsschending.
4.6.
Als [verweerder] niet slaagt in het aan haar opgedragen bewijs, zal de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar gedrag worden ontbonden, onder toekenning van een transitievergoeding. Verder zal de einddatum dan bepaald worden op de wijze als is voorgeschreven in art. 7:671b lid 9 aanhef en onder a BW. De door [verweerder] verzochte billijke vergoeding zal in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden afgewezen. Een dergelijke vergoeding kan de kantonrechter ten gunste van een werknemer toewijzen als door ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever de arbeidsovereenkomst eindigt. Van een dergelijk scenario is in deze zaak geen sprake, want als de arbeidsovereenkomst al eindigt door ontbinding, dan is dat niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van de gemeente.
4.7.
In afwachting van het door [verweerder] te leveren bewijs, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt [verweerder] in de gelegenheid om door alle middelen rechtens bewijs aan te dragen overeenkomstig hetgeen is overwogen in 4.4.,
5.2.
bepaalt, voor het geval dat [verweerder] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1, op een datum en tijdstip dat zal worden bepaald, nadat [verweerder] binnen twee weken na vandaag schriftelijk aan de griffier heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en – zo mogelijk – de personalia van de getuigen,
5.3.
bepaalt dat [verweerder] en de gemeente binnen twee weken na vandaag
schriftelijk aan de griffier de verhinderdata voor de daaropvolgende twee maanden dienen mede te delen,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW