ECLI:NL:RBLIM:2023:7635

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
ROE 22/2223
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afschrift van omgevingsvergunning en vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Eiser had verzocht om een afschrift van een omgevingsvergunning die volgens hem van rechtswege was verleend voor het ophogen van een muur. Het college heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot een beroep van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat de aanvraag van eiser op 12 augustus 2021 buiten behandeling is gesteld en dit besluit inmiddels onherroepelijk is. Eiser heeft geen bezwaar ingediend tegen deze beslissing, waardoor de rechtbank oordeelt dat het besluit rechtmatig is. Eiser heeft ook aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat hij zou zijn toegezegd dat zijn aanvraag opnieuw in behandeling zou worden genomen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen sprake is van een toezegging die aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2223

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,
(gemachtigde: mr. T.L. Huwaé).

Procesverloop

Met het besluit van 14 januari 2022 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen om een afschrift van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het ophogen van een muur op de locatie [adres] in [plaats] naar eiser te versturen.
Met het besluit van 2 augustus 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M.M. Breukers als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 30 mei 2021 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het ophogen van een muur in aansluiting op de ophoging van de muur van eisers buurman op de onderhavige locatie.
2. Op 16 juni 2021 heeft verweerder per e-mail een brief naar eiser verstuurd waarin het ontvangst van de ingediende aanvraag wordt bevestigd. Op diezelfde dag zou volgens verweerder ook een e-mail met daarin een brief naar eiser zijn verstuurd waarin wordt verzocht om uiterlijk 11 augustus 2021 aanvullende gegevens in te dienen.
3. Op 12 augustus 2021 heeft verweerder per e-mail eiser bericht dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat eiser niet binnen de vereiste termijn de gevraagde aanvullende gegevens heeft ingediend. Volgens verweerder heeft eiser tegen dit besluit geen bezwaar ingediend, waardoor dit beluit inmiddels onherroepelijk is.
4. Per e-mail van 16 augustus 2021 heeft eiser na telefonisch contact met de behandeld ambtenaar de gevraagde gegevens naar haar verstuurd. De behandeld ambtenaar heeft per
e-mail van 21 oktober 2021 eiser bericht dat zijn plan intern is besproken en dat geen medewerking daaraan zal worden verleend.
5. Bij brief van 4 november 2021 heeft eiser verweerder verzocht om toezending van een afschrift van de van rechtswege tot stand gekomen omgevingsvergunning op zijn ingediende aanvraag. Bij brief van 19 januari 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat hij nog geen afschrift van zijn omgevingsvergunning heeft gekregen. Verweerder heeft eisers verzoek om toezending van dit afschrift bij besluit van
14 januari 2022 (verzonden op 18 januari 2022) afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

Is eiser belanghebbende?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is. Hiertoe stelt verweerder dat eiser heeft verzocht om verzending van een afschrift van de omgevingsvergunning die op 25 juli 2021 van rechtswege is verleend. Verweerder had echter tot en met 25 juli 2021 de tijd om een beslissing op eisers aanvraag te nemen, gelet op de beslistermijn van acht weken. Het is dus niet mogelijk dat de vergunning op
25 juli 2021 van rechtswege is verleend en om die reden kan eiser met zijn ingediende beroep niet bereiken wat hij wenst te bereiken.
6.1.
De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet. Eiser heeft beroep ingediend tegen het besluit op bezwaar, inhoudende de afwijzing van eisers verzoek tot verzending van een afschrift van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Hij heeft dus belang bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Dat eiser volgens verweerder een onjuiste datum hanteert waarop de vergunning van rechtswege zou zijn verleend, maakt dat niet anders. Het gaat uiteindelijk om een en dezelfde omgevingsvergunning.
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk beoordelen. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is een omgevingsvergunning van rechtswege verleend?
8. Eiser voert aan dat de door hem aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Volgens eiser was hij ten tijde van het ontvangen van het besluit van 12 augustus 2021 tot het buiten behandeling stellen van zijn ingediende aanvraag niet op de hoogte van de brief van 16 juni 2021 waarin om aanvullende gegevens werd verzocht. Deze brief is immers niet naar hem verstuurd. Dit betekent dat de omgevingsvergunning op
13 augustus 2021 van rechtswege is verleend. In het geval de omgevingsvergunning niet op die datum van rechtswege is verleend, dan is eiser van mening dat deze vergunning in de periode daarna wel van rechtswege is verleend. Hij heeft op verzoek van de behandeld ambtenaar op 16 augustus 2021 de gevraagde gegevens verstrekt en is de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Op 8 oktober 2021 is de termijn van acht weken voor de behandeling van de aanvraag verstreken en op dat moment is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder ten onrechte het verzoek van eiser heeft afgewezen die, zoals op zitting is gebleken, ziet op het publiceren van een volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Uit de gronden van eiser lijkt de rechtbank twee standpunten te kunnen destilleren die zien op de vraag dat er een vergunning van rechtswege is verleend. Het eerste en primaire standpunt van eiser is dat zijn aanvraag van 30 mei 2021 ten onrechte buiten behandeling is gesteld op 12 augustus 2021 zodat aan hem van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, omdat verweerder niet tijdig heeft besloten op zijn aanvraag. Het tweede en subsidiaire standpunt van eiser is dat, als zijn aanvraag van 30 mei 2021 al terecht buiten behandeling is gesteld, de aanvraag opnieuw in behandeling is genomen op 16 augustus 2021 toen hij de gewenste aanvullende gegevens aan de gemeente heeft gestuurd. Dat is hem toegezegd, aldus eiser.
9.1.
Over het eerste standpunt van eiser oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat verweerder op 12 augustus 2021 het besluit heeft genomen om eisers aanvraag buiten behandeling te stellen en dat dit besluit inmiddels onherroepelijk is. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar ingediend of beroep ingesteld. Dit betekent dat het besluit formele rechtskracht heeft en dus rechtmatig is. Het betoog van eiser dat hij volgens hem wel bezwaar heeft bedoeld in te dienen en dat verweerder zijn reactie ten onrechte niet als bezwaar heeft aangemerkt, maakt het voorgaande niet anders. Dit betoog had eiser in het kader van een procedure tegen het besluit tot het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag moeten inbrengen. De rechtbank overweegt gelet op voornoemd uitgangspunt dat eiser zijn discussie of hij de e-mail met bijlage over het indienen van aanvullende stukken al dan niet heeft ontvangen, niet in deze procedure met succes kan voeren. Dat zou neerkomen op een beoordeling van de vraag of de aanvraag van
30 mei 2021 bij besluit van 12 augustus 2021 terecht buiten behandeling is gesteld of niet. In rechte staat echter vast dat de aanvraag van 30 mei 2021 door verweerder rechtmatig buiten behandeling is gesteld. Om die reden kan de vraag of eiser de genoemde e-mail al dan niet heeft ontvangen en of de aanvraag destijds terecht buiten behandeling is gesteld of niet onbesproken blijven. Dit geldt ook voor de beroepsgronden van eiser die zien op het onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van detournement de pouvoir handelen van de behandeld ambtenaar en/of verweerder in dit kader.
9.2.
Dan is de tweede standpunt van eiser aan de orde. Namelijk of verweerder eisers aanvraag na het ontvangen van aanvullende stukken alsnog of opnieuw in behandeling heeft genomen. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser op zitting heeft aangegeven dat de behandelend ambtenaar op 16 augustus 2021 aan hem telefonisch zou hebben medegedeeld dat hij de gevraagde gegevens kan indienen en dat zij “het zal oppakken”. Verweerder heeft op zitting hierover gezegd dat de behandeld ambtenaar hiermee heeft bedoeld te zeggen dat zij intern zal navragen wat zij met de stukken moet doen. Zij heeft de stukken aan een stedenbouwkundige voor advies voorgelegd en dat advies is per e-mail van 21 oktober 2021 met eiser gedeeld. De rechtbank overweegt dat uit deze gang van zaken niet is gebleken dat verweerder eisers aanvraag na het ontvangen van de aanvullende stukken alsnog in behandeling heeft genomen. Uit de enkele telefonische mededeling dat zij ‘het zal oppakken’ kan dit niet worden opgemaakt. Dat zij de kwestie zou ‘oppakken’ ziet de rechtbank niet als het onvoorwaardelijk alsnog in behandeling nemen van de aanvraag, maar eerder als ‘ik ga uw kwestie intern bespreken’. Ruggespraak dus. En vervolgens is er geen actie gevolgd ten gunste van eiser vanuit verweerder. Verweerder heeft immers niet het besluit tot het buiten behandeling stellen van eisers aanvraag ingetrokken of op een andere wijze kenbaar gemaakt dat zijn buiten behandeling gestelde aanvraag alsnog in behandeling wordt genomen. Het enkele feit dat de ambtenaar ‘overijverig’ is geweest door de teleurstelling van eiser te willen dempen door hem mede te delen dat zijn aanvraag toch zou zijn afgewezen op inhoudelijke gronden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
9.3.
Dit betekent dat ook na het door eiser versturen van de gewenste aanvullende gegevens zijn aanvraag niet in behandeling is genomen en ook langs die weg geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
Heeft verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld?
10. Verder lijkt eiser het standpunt in te nemen dat als verweerder zijn aanvraag na
16 augustus 2021 niet alsnog in behandeling zou hebben genomen, hij in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Immers volgens eiser is aan hem toegezegd dat verweerder zijn aanvraag (opnieuw) in behandeling zou nemen. Als verweerder die toezegging nog niet zou zijn nagekomen, dan dient hij dat alsnog te doen.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 29 mei 2019 [1] een stappenplan heeft uiteengezet dat gevolgd moet worden bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het gaat om de volgende drie vragen:
(1) Is er sprake van een toezegging?
(2) Kan deze toezegging aan het bestuursorgaan worden toegerekend?
(3) Moet het gerechtvaardigd gewekt vertrouwen worden gehonoreerd?
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel door verweerder niet is geschonden. Uit het voorgaande, met name rechtsoverweging 9.2, volgt dat niet is gebleken van een toezegging op 16 augustus 2021 door verweerder die inhoudt dat de aanvraag van eiser (opnieuw) zal worden behandeld. Reeds om die reden kan er dus ook geen sprake zijn van het schenden van het vertrouwensbeginsel door een gedane toezegging niet na te komen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 23 november 2023
griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.