ECLI:NL:RBLIM:2023:7620

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/03/318426 / FA RK 23-2019
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap met toepassing van Pools recht en Nederlands recht voor ouderlijke verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De verzoekster, de moeder, heeft aangevoerd dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige, geboren op [geboortedatum 1] 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de man, die beiden de Poolse nationaliteit hebben, gehuwd waren, maar dat het huwelijk op 7 juli 2022 is ontbonden. De minderjarige is binnen 300 dagen na de echtscheiding geboren, waardoor volgens Pools recht de man vermoed wordt de vader te zijn. De moeder heeft echter een DNA-onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van de heer [naam] 99,999999% is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet de biologische vader is en heeft het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de ouderlijke verantwoordelijkheid van de minderjarige op grond van Nederlands recht moet worden beoordeeld, aangezien de minderjarige in Nederland is geboren en daar zijn gewone verblijfplaats heeft. De beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. J.J.M. Verhey. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 15 december 2023
Zaaknummer: C/03/318426 / FA RK 23-2019
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F. Putmans-de Kok, kantoorhoudend in Oirschot.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de man] ,
verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats 2] ,
en de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. A.M. Holmes, advocaat, kantoorhoudend in Heerlen,
handelend in zijn hoedanigheid als bijzondere curator,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 30 juni 2023.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verslag van de bijzondere curator, ontvangen op 25 juli 2023;
  • het bericht van de moeder, ontvangen op 3 augustus 2023.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de zitting op 14 november 2023, waarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator.
1.3.
De man is niet verschenen bij de zitting.

2.De aanvullende feiten

2.1.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 augustus 2023 is [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gesteld.

3.De onderbouwing van het verzoek en het verweer

3.1.
Ter onderbouwing van haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap heeft de moeder gesteld dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. Dat blijkt uit het verwantschapsonderzoek dat de moeder heeft laten afnemen. [minderjarige] is geboren uit de relatie tussen de moeder en de heer [naam] . Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] was de moeder niet meer met de man gehuwd. [minderjarige] is echter binnen 300 dagen na de echtscheiding van de moeder en de man geboren, zodat de man naar Pools recht wordt vermoed de vader van [minderjarige] te zijn. Hierdoor kan de heer [naam] [minderjarige] niet erkennen.
3.2.
De man voert geen verweer tegen het verzoek.

4.Het standpunt van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de moeder kan worden toegewezen. Uit de door de moeder overgelegde rapportage blijkt dat na onderzoek van het DNA-materiaal van de heer [naam] en [minderjarige] kan worden geconcludeerd dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap 99,999999 % is. Volgens de bijzondere curator is met een voldoende mate van rechtszekerheid komen vast te staan dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. Daarom kan het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap worden toegewezen.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Het gezag over [minderjarige]
In de beschikking van 30 juni 2023 is onder ‘de feiten’ vermeld dat de moeder en de man gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige] . Deze vaststelling is echter onjuist.
Uit artikel 16 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna te noemen: HKBV 1996) volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
[minderjarige] is in Nederland geboren en heeft sindsdien zijn gewone verblijfplaats in Nederland. De gezagsverhouding moet daarom op grond van artikel 16 lid 1 HKBV 1996 naar Nederlands recht worden beoordeeld.
De moeder en de man waren met elkaar gehuwd, maar dat huwelijk is ontbonden op
7 juli 2022. [minderjarige] is daarna geboren, namelijk op [geboortedatum 1] 2023. Daarom oefent de moeder op grond van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
5.2.
Het op het verzoek toepasselijk recht
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welk recht van toepassing is op het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man.
Op grond van artikel 10:93 lid 1 BW wordt de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
Op grond van artikel 10:92 lid 1 BW wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de moeder uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en die persoon of, als dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Ingevolge artikel 10:92 lid 3 BW is in deze procedure voor de toepassing van artikel 10:92 lid 1 BW bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
De moeder en de man hebben allebei de Poolse nationaliteit. Dat was ook zo op het moment van de geboorte van [minderjarige] . Gelet hierop is op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] Pools recht van toepassing.
Aangezien op het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en het kind Pools recht van toepassing is, is ook op de tenietdoening van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] Pools recht van toepassing.
5.3.
Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap
Volgens artikel 62 § 1 van het Poolse Familien- und Vormundschaftsgesetzbuch (hierna te noemen: FVGB) wordt vermoed dat de echtgenoot van de moeder, als het kind tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de beëindiging daarvan is geboren, de vader van het kind is.
Zoals hiervoor al is overwogen, was het huwelijk tussen de moeder en de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] al ontbonden. [minderjarige] is echter binnen 300 dagen na de ontbinding van het huwelijk geboren, zodat vermoed wordt dat de man de vader van [minderjarige] is.
De moeder verzoekt de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond te verklaren. Op grond van artikel 69 § 1 FVGB kan de moeder een dergelijk verzoek indienen bij de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vragen gesteld over de in de Poolse wet genoemde termijn om een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in te dienen. De moeder en bijzondere curator hebben zich, onder verwijzing naar artikel 69 FVGB en Nederlandse jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat de moeder dat verzoek binnen een termijn van zes maanden na de geboorte van een kind moet indienen.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Navraag bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) en vertaling van artikel 69 § 1 FVGB (zie hiervoor de website van de Poolse overheid: https://isap.sejm.gov.pl/isap.nsf/DocDetails.xsp?id=wdu19640090059) leiden de rechtbank tot de conclusie dat de moeder binnen een jaar na de geboorte van het kind het vaderschap van de echtgenoot kan aanvechten. Ook in “Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht” van Bergmann/Ferid wordt die termijn genoemd. De rechtbank gaat daarom uit van een termijn van een jaar.
In deze zaak heeft de moeder tijdig, binnen een termijn van een jaar na de geboorte van [minderjarige] , verzocht de ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige] gegrond te verklaren.
Artikel 62 § 3 FVGB bepaalt dat het vermoeden van vaderschap (alleen) via een gerechtelijke procedure kan worden ontkend. Op grond van artikel 67 FVGB is voor toewijzing van de ontkenning van het vaderschap noodzakelijk dat kan worden bewezen dat de echtgenoot van de moeder niet de vader van het kind is.
Het geding spitst zich daarmee toe op de vraag of in rechte met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De moeder heeft een rapportage van het DNA Diagnostics Center (DDC) van 24 mei 2023 ingediend. Uit deze rapportage blijkt dat er een verwantschapsonderzoek heeft plaatsgevonden naar het DNA-materiaal van [minderjarige] en de heer [naam] , waaruit is gebleken dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van de heer [naam] 99,9999999 % is.
Het afgenomen onderzoek betreft geen rechtsgeldig DNA-onderzoek, waarbij het onderzoek van het DNA-materiaal plaatsvindt in een laboratorium dat is geaccrediteerd volgens de ISO 17025 norm en het onderzoek wordt verricht conform de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission of the International Society of Forensic Genetics (ISFG). Op grond van de aanbevelingen van de ISFG vindt de persoonsidentificatie van de testpersonen en de afname van het DNA-materiaal plaats volgens een vaste procedure, zodat de identiteit van de betrokkenen en de afname van het DNA-materiaal van de betrokkenen is gewaarborgd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze waarborgen echter ook bij het door het DDC afgenomen verwantschapsonderzoek voldoende in acht genomen. Gebleken is immers dat het DNA-materiaal van [minderjarige] en de heer [naam] , na identificatie, door de huisarts van de moeder is afgenomen. Daarom en gelet op de uitslag van het onderzoek staat naar het oordeel van de rechtbank met een voldoende mate van zekerheid vast dat de heer [naam] de biologische vader van [minderjarige] is. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is.
De bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige] dat de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond wordt verklaard. Ook de rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Daarom ligt het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] voor toewijzing gereed.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij alsnog door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de onderhavige beschikking.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 en onder a, BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW.
5.4.
Het verzoek tot uitvoerbaarheid bij voorraad
De moeder heeft ook nog verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De aard van de zaak verzet zich er echter tegen dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum 2] 1991 in [geboorteplaats 2] , van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats 1] ;
6.2.
bepaalt dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 en onder a BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier, op 15 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.