ECLI:NL:RBLIM:2023:7607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/03/311398 / HA ZA 22-504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding en draagplichtverdeling van schulden

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 december 2023 uitspraak gedaan over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 14 januari 2013 in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd. De echtscheiding werd op 12 februari 2020 uitgesproken, en de rechtbank heeft de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De partijen, [eiser] en [gedaagde], hebben drie minderjarige kinderen en zijn betrokken in een geschil over de verdeling van de activa en schulden van hun huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontbonden gemeenschap geen goederen meer bevat die nog tussen partijen moeten worden verdeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de gemeenschap, en heeft [gedaagde] veroordeeld om € 27.423,93 aan [eiser] te betalen uit hoofde van regres, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de vordering in het incident afgewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/311398 / HA ZA 22-504
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg Lb,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.M. Houben te Thorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in het incident en in de hoofdzaak van 15 februari 2023
- de aanvullende producties 13 t/m 15 van [eiser]
- de aanvullende producties 10 t/m 13 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 13 juli 2023
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] enkel en alleen voor zover deze verbandhouden met de opgevoerde schuldenposten door [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 14 januari 2013 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Op 9 juli 2019 is het verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 12 februari 2020 heeft deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 25 maart 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn ouders van drie thans nog minderjarige kinderen die hun hoofdverblijf hebben bij [gedaagde] .
2.3.
De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap moet nog worden verdeeld. Daartoe behoort onder meer een eenmanszaak van [eiser] genaamd [bedrijfsnaam eiser] , een webshop in auto-onderdelen.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vaststelt op die wijze dat wordt toegedeeld:
- de Ford Focus met kentekennummer [kentekennummer 1] aan [gedaagde] ,
- de Ford Focus [kentekennummer 2] aan [eiser] ,
- de inboedel van de echtelijke woning aan [gedaagde] ,
- de activa van de eenmanszaak [bedrijfsnaam eiser] aan [eiser] ,
waarbij de verdeling plaatsvindt zonder dat de één jegens de ander een uitkering uit hoofde van overbedeling moet doen,
2. bepaalt dat de schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap in totaal € 83.362,00 bedragen en dat ieder van partijen daarvan de helft, groot € 41.681,21, moet dragen en [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen wat hij meer dan zijn aandeel heeft afgelost, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat meerdere, althans vanaf 9 september 2022,
3. [gedaagde] in de proceskosten veroordeelt.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.
In het incident
3.4.
[gedaagde] vraagt de rechtbank om op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te bepalen dat [eiser] aan haar op straffe van een dwangsom in kopie de navolgende bescheiden verschaft waarop de stand van zaken dan wel de waarde op de peildatum van 9 juli 2019 zichtbaar is:
een overzicht van de voorraad van goederen van de eenmanszaak met waardebepaling op de peildatum die zich bevonden in de loods of elders,
een overzicht van de activa van de eenmanszaak op 9 juli 2019, waarbij activa normaal gesproken bestaan uit goodwill, voorraad, inventaris, inboedelgoederen, auto’s, mogelijke financiële activa, banksaldi en mogelijk kasgeld van de eenmanszaak,
een overzicht van alle bankrekeningen op naam van of in gebruik bij [eiser] , waaronder bankrekeningen bij ING eindigend op respectievelijk [eindcijfers A] , [eindcijfers B] en [eindcijfers C] ,
e jaarstukken van de eenmanszaak over 2019;
de aanslag inkomstenbelasting 2019 van [eiser] (voorlopig en definitief).
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
De rechtbank heeft de beslissing in het incident aangehouden tot het vonnis in de hoofdzaak en op grond van artikel 22 Rv beide partijen bevolen om stukken in het geding te brengen.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak en in het incident
4.1.
Deze procedure ziet op verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De rechtbank dient daarbij uit te gaan van het navolgende juridisch kader.
Juridisch kader
4.2.
In artikel 1:99 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding.
4.3.
Artikel 1:100 lid 1 BW bepaalt dat de echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, tenzij hierover anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten op schrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Hieruit vloeit voort dat de echtgenoten ook voor gelijke delen draagplichtig zijn voor de schulden van de gemeenschap.
4.4.
Indien bij ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden te voldoen, worden de schulden gedragen door beide echtgenoten voor gelijke delen, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden een andere draagplicht voortvloeit ex artikel 1:100 lid 2 BW. De echtgenoot die een andere verdeling wil, draagt conform de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die daartoe zouden moeten leiden.
4.5.
Artikel 1:94 lid 5 BW bepaalt dat verknochte schulden slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Of er verknochtheid is hangt af van de aard van de schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Er wordt slechts bij hoge uitzondering aangenomen dat een schuld verknocht is.
De goederen van de huwelijksgoederengemeenschap
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op 9 juli 2019 het verzoek tot echtscheiding is ingediend en dat dit de peildatum is voor de samenstelling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Zij hebben in beginsel op grond van artikel 1:100 lid 1 BW ieder een gelijk aandeel in de goederen en schulden van de gemeenschap.
4.7.
Ter zake de door [eiser] gevorderde verdeling van de twee auto’s, de inboedel en de activa van de eenmanszaak [bedrijfsnaam eiser] , overweegt de rechtbank als volgt.
1.
De auto’s
4.8.
Aangezien partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat zij met betrekking tot de auto’s over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, valt er ten aanzien van de auto’s niets meer te verdelen. De door [eiser] gevorderde verdeling van de auto’s zal dan ook worden afgewezen.
2.
De inboedelgoederen
4.9.
[eiser] stelt dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat de inboedel van de echtelijke woning aan [gedaagde] en de activa van de eenmanszaak aan hem zouden worden toebedeeld zonder dat de één een vordering uit overbedeling jegens de ander zou krijgen. Volgens [eiser] hebben partijen al aan deze afspraak uitvoering gegeven, omdat [gedaagde] de inboedel heeft gehouden en [eiser] de activa van de eenmanszaak.
4.10.
[gedaagde] betwist dat partijen een overeenkomst hebben gesloten. Zij stelt dat de verstandhouding dermate slecht was dat partijen nergens over konden praten, dat zij daarom feitelijk met de kinderen in de huurwoning achterbleef met het grootste deel van de inboedel en dat [eiser] de beschikking had en hield over de activa van de eenmanszaak.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen voorgehouden dat uit de door [eiser] overgelegde e-mail van 15 juni 2017 blijkt dat een groot deel van de inboedelgoederen aan de vader van [gedaagde] in eigendom toebehoort (productie 10 bij incidentele conclusie van antwoord). [gedaagde] heeft dit bevestigd en [eiser] heeft daartegen aangevoerd dat dit slechts een fictieve constructie was om te voorkomen dat de schuldeisers van partijen beslag konden leggen op de inboedelgoederen van partijen.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat partijen ieder een gelijk aandeel hebben in de goederen van de gemeenschap, tenzij hierover anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die op schrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden of overeenkomst op schrift gesloten. [eiser] stelt dat er alleen een mondelinge overeenkomst is, maar een mondelinge overeenkomst volstaat niet om een rechtsgeldige verdeling te bewerkstelligen. Daar komt nog bij dat verder ook uit niets blijkt dat partijen de door [eiser] gestelde mondelinge overeenkomst hebben gesloten. [eiser] heeft geen stukken overgelegd ter nadere onderbouwing. De rechtbank zal de door [eiser] gestelde overeenkomst dan ook niet als uitgangspunt voor de verdeling nemen.
4.13.
De rechtbank valt daarmee terug op het uitgangspunt dat ieder van partijen een gelijk aandeel heeft in de inboedelgoederen ex artikel 1:100 lid 1 BW.
De vraag is echter of voldoende is gebleken dat ter zake de inboedelgoederen nog iets tussen partijen te verdelen is. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] daartoe onvoldoende heeft gesteld. Zo is niet gesteld of gebleken welke inboedelgoederen op de peildatum nog tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden en wat de waarde daarvan is. Een groot deel van de inboedel lijkt juist eigendom te zijn van de vader van [gedaagde] (productie 10 bij incidentele conclusie van antwoord). De stelling dat het hier om een fictieve constructie gaat met enkel als doel de schuldeisers van partijen te benadelen, is verder niet onderbouwd met stukken. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat er op de peildatum inboedelgoederen tot de gemeenschap behoorden die nog tussen partijen moeten worden verdeeld. Daarom wijst de rechtbank ook de vordering tot verdeling van inboedelgoederen af.
3.
De eenmanszaak [bedrijfsnaam eiser]
4.14.
De rechtbank constateert dat partijen een traditioneel huwelijk hadden, waarbij [gedaagde] hoofdzakelijk de zorg voor de kinderen op zich nam en [eiser] voor inkomen uit de eenmanszaak zorgdroeg. De eenmanszaak betrof een webshop die handelde in tweedehands auto-onderdelen en is per 8 april 2021 opgeheven.
4.15.
[eiser] wenst de activa van de eenmanszaak toebedeeld te krijgen zonder dat hij jegens [gedaagde] een uitkering dient te verrichten uit hoofde van overbedeling. Volgens [eiser] was er ten tijde van de peildatum geen voorraad, geen kasgeld, geen goodwill, geen inventaris en waren er geen inboedelgoederen, auto’s of financiële activa in de eenmanszaak. [eiser] stelt dat hij vanaf augustus 2019 fulltime in loondienst is getreden, omdat de eenmanszaak niet levensvatbaar bleek te zijn. Hierdoor hebben partijen een grote schuldenlast opgebouwd. Hij verwijst naar de overgelegde kopie aanslag Inkomstenbelasting over 2019 waaruit blijkt dat zijn verzamelinkomen in 2019 maar
€ 11.805,- was (aanvullende productie 14 van [eiser] ). Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat dit hoofdzakelijk zag op zijn salaris uit loondienst omdat hij uit de eenmanszaak nagenoeg geen inkomsten had. Ook verwijst [eiser] naar de bankmutaties van de rekening van de eenmanszaak (productie 6 bij incidentele conclusie van antwoord) waaruit het bescheiden karakter van de eenmanszaak blijkt. Verder verwijst [eiser] naar het feit dat de Belastingdienst het btw-nummer van de eenmanszaak in 2018 heeft ingetrokken en dat er sindsdien gebruik is gemaakt van de kleine ondernemersregeling (KOR). Ter zitting heeft hij nader toegelicht dat dit inhoudt dat de omzet dermate laag is dat geen btw hoeft te worden afgedragen. [eiser] heeft verder ter zitting gesteld dat hij daarna nagenoeg niets meer heeft verdiend, het was tientjeswerk volgens hem. Wat hij aan auto-onderdelen nog te gelde heeft gemaakt, zowel voor als na de peildatum, stelt hij te hebben gebruikt om schulden van partijen af te lossen. Op de peildatum waren er volgens [eiser] nog nauwelijks auto-onderdelen aanwezig.
4.16.
Volgens [gedaagde] vertegenwoordigen de activa van de eenmanszaak een waarde van vele tienduizenden euro’s. Zij stelt primair dat de gehele waarde van de activa op de peildatum aan haar moet worden toegedeeld en subsidiair de helft van die waarde. Zij legt hieraan ten grondslag dat [eiser] de goederen van de eenmanszaak na de peildatum te gelde is gaan maken door deze online te koop aan te bieden (productie 6 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord). Het gaat daarbij volgens [gedaagde] om een verkochte waarde van tienduizenden euro’s aan auto-onderdelen en voertuigen die opgeslagen waren in een loods in België die [eiser] in gebruik had. Omdat [eiser] nalaat om hierover openheid van zaken te geven, vordert [gedaagde] in het incident allerlei stukken. Zij stelt dat [eiser] opzettelijk de activa in de eenmanszaak heeft verzwegen, zodat hij op grond van artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel daarin verbeurt aan [gedaagde] .
4.17.
De rechtbank heeft bij (incidenteel) tussenvonnis van 15 februari 2023 op grond van artikel 22 Rv aan beide partijen de instructie gegeven om stukken in het geding te brengen. [eiser] heeft onder andere de instructie gekregen de stukken die bij zijn boekhouder liggen over 2018 en 2019 over te leggen. Dit heeft [eiser] niet gedaan. Hij heeft gesteld dat er geen jaarstukken zijn opgemaakt en dat hij tussen 2014 en 2018 geen aangifte IB heeft gedaan waardoor aan hem ambtshalve aanslagen zijn opgelegd. Volgens [eiser] is de boekhouder doende een reconstructie te maken zodat de ambtshalve aanslagen zullen worden vernietigd. [eiser] heeft weliswaar deze stukken bij de boekhouder opgevraagd, maar ze niet ontvangen en stelt de stukken daarom niet te hebben overgelegd.
4.18.
Hoewel de rechtbank uit het niet verstrekken van de stukken de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht, ook als dat in het nadeel is van [eiser] , zal zij dit niet doen.
De rechtbank is namelijk van oordeel dat uit de stukken die wél zijn overgelegd blijkt dat er nauwelijks geld in de onderneming omging en er nagenoeg niets werd verdiend waardoor de schulden van partijen zich alsmaar opstapelden. Zo was het verzamelinkomen in 2019 maar € 11.805,- en blijkt uit de overgelegde bankmutaties van de bankrekening van de eenmanszaak dat er in 2019 slechts in totaal € 4.068,11 is bijgeschreven. Daaruit volgt dat er nauwelijks geld in de onderneming zat, laat staan dat er voor tienduizenden euro’s aan activa aanwezig waren, zoals [gedaagde] ongefundeerd stelt. Verder blijkt uit de overgelegde advertenties dat de verkochte auto-onderdelen “bijna gratis” of voor “€ 1,-” werden aangeboden (productie 6 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord en aanvullende productie 11 van [eiser] ). Dat sluit aan bij de stelling van [eiser] dat de verkoopopbrengst slechts tientjeswerk betrof.
4.19.
Bovendien heeft Het is [gedaagde] zelf ter zitting erkend dat zij en [eiser] met de kinderen in het verleden wegens een betalingsachterstand uit hun woning zijn gezet, dat zij meermaals zijn afgesloten van energie, dat zij werden benaderd door deurwaarders en dat zij met elkaar hebben gesproken over toetreding tot de WSNP. De financiële toestand van partijen moet daarom wanhopig zijn geweest en dit is niet te rijmen met een bedrijf dat voor tienduizenden euro’s aan activa zou bezitten. Deze erkenning door [gedaagde] staat haaks op haar bewering in de conclusie van antwoord (randnummer 28) dat zij niets van de slechte financiële situatie en de schulden afwist. Dit maakt de door [gedaagde] ingenomen stellingen minder betrouwbaar.
4.20.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat er op de peildatum nog activa in de eenmanszaak zaten die een zekere waarde vertegenwoordigen en tussen partijen verdeeld dienen te worden. De vordering van [eiser] om de activa aan hem toe te delen is daarom niet toewijsbaar. Ook het beroep van [gedaagde] op artikel 3:194 lid 2 BW om de gehele (waarde van de) activa aan haar toe te delen dan wel subsidiair de helft van die waarde wordt daarom verworpen.
De vordering in het incident
4.21.
De vordering van [gedaagde] in het incident op grond van artikel 843a Rv zal eveneens worden afgewezen. Voor zover die vordering ziet op een overzicht van de voorraad van goederen van de eenmanszaak (a) en van de activa die ‘normaal gesproken aanwezig zijn’ (b) heeft [gedaagde] geen rechtmatig belang bij het opvragen daarvan. Ook zonder de gevorderde bescheiden is duidelijk dat er geen activa van enigerlei waarde in de eenmanszaak te verdelen zijn en dat de auto-onderdelen die te gelde zijn gemaakt een verwaarloosbare waarde hebben. Bovendien geeft artikel 843a Rv een partij de mogelijkheid om kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan slechts wordt vermoedt dat zij bestaan en wel eens steun kunnen geven aan bepaalde stellingen. Dit artikel biedt evenmin grondslag om bescheiden die er niet zijn te (laten) fabriceren. Het artikel kan dus niet worden ingezet als middel om erachter te komen of en zo ja op welke schaal activa van de eenmanszaak zijn verkocht waarvan de opbrengst is verzwegen.
De jaarstukken over 2019 (d) zijn niet opgemaakt en kunnen dus niet worden overlegd. De aanslag Inkomstenbelasting 2019 (e) is al overgelegd (aanvullende productie 14 van [eiser] ) en [gedaagde] heeft er geen rechtmatig belang bij ook de voorlopige aanslag te ontvangen. Het overzicht van alle bankrekeningen (c) is voldoende gegeven om over alle bankrekeningen te kunnen beslissen, zoals hierna nog aan de orde komt, zodat [gedaagde] geen rechtmatig belang meer heeft.
De schulden van de huwelijksgoederengemeenschap
4.22.
[eiser] stelt dat partijen op grond van artikel 1:100 lid 2 BW ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
4.23.
[gedaagde] voert aan dat een aantal schulden aan [eiser] verknocht zijn. Ook stelt zij dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere draagplicht voortvloeit. Ter zitting heeft zij verder nog aangevoerd dat een deel van de schulden door derden zijn voldaan en dat [eiser] voor dat deel geen regresvordering op haar heeft. Ook heeft zij ter zitting gesteld dat het beginsaldo van de schulden op de peildatum lager was.
1.
Verknochtheid
4.24.
Op [gedaagde] rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast van de stelling dat schulden verknocht zijn én dat die verknochtheid zich ertegen verzet dat deze schulden in de gemeenschap vallen.
4.25.
[gedaagde] stelt dat de meeste zakelijke schulden ruim voor de peildatum door [eiser] zijn aangegaan, zodat deze aan hem zijn verknocht en daarom uitsluitend voor zijn rekening dienen te komen. [eiser] heeft volgens [gedaagde] verder bewust schulden laten ontstaan, zoals schulden door vele boetes wegens onverzekerd rijden, schulden door het op andere naam zetten van auto’s en schulden door het niet (tijdig) indienen van de aangiftes Inkomstenbelasting. De hierdoor ontstane schulden, de schuld ter zake de terugbetaling van de WW- uitkering en de schuld aan VGZ zijn ook verknocht, omdat de schulden zijn ontstaan doordat [eiser] in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen.
4.26.
[eiser] betwist dat dit verknochte schulden zijn.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van verknochte schulden die niet in de gemeenschap dienen te vallen, zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 5 BW. Dat schulden verknocht zijn wordt slechts bij hoge uitzondering aangenomen, bijvoorbeeld voor een schuld tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad. Wat [gedaagde] heeft aangevoerd, is onvoldoende onderbouwd om verknochtheid aan te nemen.
4.28.
Voor de zakelijke schulden heeft te gelden dat er juist alle reden is om beide partijen de schulden van de eenmanszaak te laten dragen. Partijen hadden een traditionele rolverdeling waarbij [gedaagde] thuis was bij de kinderen en [eiser] het inkomen uit de eenmanszaak inbracht als het enige gezinsinkomen van partijen. [gedaagde] heeft er bewust voor gekozen te leven van het inkomen wat [eiser] met de eenmanszaak verdiende. Het zou onredelijk zijn als zij wel de lusten maar niet de lasten van de eenmanszaak zou hoeven dragen. Van verknochtheid van de zakelijke schulden is dus geen sprake.
4.29.
Ook de belastingschulden die zijn ontstaan doordat [eiser] tussen 2014 en 2018 geen belastingaangiftes voor de eenmanszaak heeft gedaan wat tot ambtshalve aanslagen heeft geleid, zijn zakelijke schulden. Deze belastingschulden zijn vermoedelijk hoger uitgevallen dan wanneer [eiser] wel netjes aangifte had gedaan: ambtshalve aanslagen vallen doorgaans hoger uit dan een reguliere aanslag. In zoverre is de rechtbank het met [gedaagde] eens dat door toedoen van [eiser] deze schulden vermoedelijk onnodig hoog zijn uitgevallen. Dit is echter onvoldoende om de drempel van verknochte schuld te halen; er is hier sprake van laks gedrag, vermoedelijk ontstaan doordat de situatie [eiser] boven het hoofd groeide, maar niet van een onrechtmatige daad.
4.30.
Ook voor de overige door [gedaagde] aangevoerde schulden die volgens haar verknocht zijn, is onvoldoende gesteld om de drempel van verknochtheid te halen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat vele boetes zijn ontstaan wegens onverzekerd rijden en het op andere naam zetten van auto’s. Bij de boetes is niet komen vast te staan wanneer en door wie deze zijn ontstaan. Op de VGZ-schuld en de schuld voor terugbetaling van ten onrechte ontvangen WW-uitkering gaat de rechtbank hieronder nog nader in. Ook daar zal blijken dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat dit verknochte schulden zijn.
2.
Afwijkende draagplichtverdeling op grond van redelijkheid en billijkheid
4.31.
Ook hier rust op [gedaagde] op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast van haar stelling dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere draagplichtverdeling van de schulden voortvloeit.
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, omdat zij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om een andere verdeling van de draagplicht in afwijking van de hoofdregel in artikel 1:100 lid 2 BW te rechtvaardigen. Dat wat zij al ter zake het beroep op verknochtheid heeft aangevoerd, kan niet tot een andere draagplichtverdeling leiden. Aangezien partijen hun (zorg)taken traditioneel hadden verdeeld en van het inkomen van de eenmanszaak hebben geleefd, is een gelijke verdeling van de draagplicht van de (zakelijke) schulden juist gerechtvaardigd. Het niet tijdig doen van belastingaangifte is evenmin ernstig genoeg om tot een andere verdeling te leiden. [gedaagde] heeft het aan [eiser] overgelaten om inkomsten te genereren via zijn eenmanszaak en moet nu ook de zure gevolgen dragen van verplichtingen die [eiser] daarbij niet correct is nagekomen. [gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat [eiser] de schulden heeft verzwegen en haar geen inzage wilde geven in de financiële administratie zodat zij niet van de schuldenproblematiek op de hoogte was. Zoals reeds is overwogen in r.o. 4.19., was [gedaagde] er wel degelijk van op de hoogte dat de eenmanszaak niet rendeerde en dat de schulden zich opstapelden.
3.
Betalingen door derden en de hoogte van de schulden
4.33.
[eiser] heeft op 13 juli 2023 een geactualiseerd overzicht overgelegd waaruit de totale schuldenlast blijkt (aanvullende productie 13 van [eiser] ). Uit het overzicht blijkt dat [eiser] in totaal € 64.480,42 heeft afbetaald en dat er nog € 22.340,44 openstaat. De rechtbank concludeert daaruit dat de totale schuldenlast € 86.820,93 bedraagt.
4.34.
[eiser] stelt dat hij op grond van artikel 6:10 BW een regresvordering heeft op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald. Ter zitting heeft hij verklaard financieel te zijn bijgestaan door zijn moeder en partner.
4.35.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] geen regres kan nemen voor betalingen die door derden zijn verricht en dat het beginsaldo van de schulden op de peildatum lager was en als uitgangspunt dient te gelden.
4.36.
Vooropgesteld wordt dat artikel 6:10 BW ziet op regresvorderingen bij hoofdelijke schuldenaren. Het gaat hier om de wettelijke (interne) draagplicht in artikel 1:100 lid 2 BW op grond waarvan de partijen de schulden van de gemeenschap voor gelijke delen dienen te dragen. Indien de één meer dan zijn aandeel, hier 50%, heeft voldaan, kan diegene voor dat meerdere regres nemen op de ander.
4.37.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zich heeft ingespannen om de schulden van de gemeenschap zo veel als mogelijk af te betalen. Uit de stukken blijkt dat er constant loonbeslag is gelegd op het inkomen van [eiser] en dat maakt dat het niet onbegrijpelijk is dat zijn moeder of partner hem financieel wilden helpen. Strikt genomen kunnen derden regres nemen op [eiser] , waarna [eiser] regres kan nemen op [gedaagde] . Daarom beschouwt de rechtbank de betalingen die de moeder of partner namens [eiser] hebben verricht als betalingen die door hemzelf zijn verricht zodat dit niet aan het verkrijgen van een vordering uit hoofde van regres in de weg staat.
4.38.
Dat het beginsaldo van de schulden op de peildatum lager was, snijdt geen hout. Het is algemeen bekend dat schulden oplopen door rente en kosten als deze niet (tijdig) worden afbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] ook debet aan het niet (tijdig) betalen van de schulden zodat er geen grond is om de hierdoor ontstane kosten enkel voor rekening van [eiser] te laten komen.
Schulden opgevoerd door [eiser]
4.39.
De rechtbank zal de door [eiser] opgevoerde schulden (aanvullende productie 13 van [eiser] ) afzonderlijk en in het licht van de verweren van [gedaagde] bespreken.
A.
BSGW
4.40.
[eiser] stelt dat deze schuld, groot € 789,45, ziet op de gemeentelijke belastingen in de huwelijkse periode en dat hij die na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap volledig heeft afgelost.
4.41.
[gedaagde] voert aan dat de schuld niet in de huwelijkse periode valt. Verder voert zij aan dat uit de betalingsbewijzen blijkt dat [eiser] slechts € 639,45 heeft betaald.
4.42.
Daartegen voert [eiser] aan dat de schuld is afbetaald en er geen aanmaningen meer zijn ontvangen.
4.43.
De rechtbank concludeert uit de stukken dat de schuld ziet op de huwelijkse periode. Niet gebleken is dat er nog een deel openstaat dat moet worden betaald. Omdat partijen de schuld ieder voor de helft moeten dragen en [eiser] de schuld helemaal heeft voldaan,, heeft [eiser] voor het meerdere dan de helft een regresvordering op [gedaagde] , te weten voor € 394,73.
B.
GGN
4.44.
[eiser] stelt dat de schuld ziet op een openstaande factuur uit 2015 van Bol.com, groot € 120,29 die [eiser] na de peildatum heeft voldaan.
4.45.
[gedaagde] voert aan dat de schuld niet in de huwelijkse periode valt, dat er een beginsaldo is van € 69,00 en dat niet [eiser] maar een derde de betaling heeft verricht.
4.46.
De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode. Zoals reeds hiervoor onder r.o. 4.37. en 4.38. van dit vonnis is overwogen, is het beginsaldo op de peildatum niet relevant en staat een betaling door derden niet aan een regresvordering in de weg. Uit het bericht van de deurwaarder van 28 juni 2023 blijkt dat de schuld op € 0,04 na is afbetaald. De rechtbank vindt € 0,04 verwaarloosbaar. [eiser] heeft voor het meerdere dan zijn aandeel dat hij heeft betaald een regresvordering op [gedaagde] , te weten voor
€ 60,15.
C.
UWV
4.47.
[eiser] stelt dat deze schuld, groot € 7.140,41, ziet op een ten onrechte verkregen WW-uitkering tijdens de huwelijkse periode en dat de schuld via loonbeslagen is afgelost.
4.48.
[gedaagde] voert aan dat het een voorhuwelijkse schuld betreft uit 2012 ten aanzien van een WW-uitkering van [eiser] . Op grond van het oude huwelijksvermogensrecht valt dit in de gemeenschap, maar volgens [gedaagde] is die schuld verknocht dan wel dient er een andere draagplichtverdeling te gelden.
4.49.
De rechtbank overweegt dat het hier om een voorhuwelijkse schuld van [eiser] gaat die in de huwelijksgoederengemeenschap valt omdat partijen in algehele gemeenschap zijn gehuwd ex artikel 1:94 lid 5 (oud) BW. Er is geen sprake van verknochtheid omdat partijen voorafgaand aan hun huwelijk beiden van de ten onrechte verkregen WW-uitkering hebben geleefd, naar [eiser] heeft gesteld en [gedaagde] niet heeft weersproken. Ook is het daardoor redelijk en billijk om de schuld te delen. Uit de stukken blijkt dat de schuld geheel middels loonbeslag op het inkomen van [eiser] is voldaan. Daarom heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor het meerdere dan zijn aandeel, te weten voor € 3.570,21.
D.
Expert Business Center
4.50.
[eiser] stelt dat deze schuld, groot € 249,88, te maken heeft met het verkrijgen van een zakelijk postadres waarbij de post eerst centraal door derden werd voorgesorteerd. De schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode en door [eiser] geheel afgelost.
4.51.
[gedaagde] voert aan dat het een zakelijke schuld betreft, dat niet is gebleken dat de schuld er al was op de peildatum en dat de aflossing van de schuld door een de nieuwe partner van [eiser] is verricht.
4.52.
De rechtbank overweegt dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan, omdat [eiser] nadat partijen uit elkaar zijn gegaan geen werkzaamheden meer namens de eenmanszaak heeft verricht. Ook de zakelijke schulden moeten, zoals al overwogen, door de helft door beide partijen worden gedragen. Ook is al overwogen dat betalingen door derden voor het regresrecht van [eiser] worden beschouwd als betalingen van [eiser] zelf. Dat betekent dat [eiser] een regresvordering heeft op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 124,94.
E.
Incassopartners
4.53.
[eiser] stelt dat deze schuld, groot € 504,90, ziet op de koop van auto-onderdelen in 2018 met uitgestelde betaling via Klarna. De schuld is in 2020 door [eiser] betaald.
4.54.
[gedaagde] voert aan dat het saldo van de schuld op de peildatum niet bekend is en dat een derde een aanzienlijk deel van de schuld heeft afbetaald.
4.55.
De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode. Zoals hiervoor al is overwogen, is het beginsaldo van de schuld op de peildatum niet van belang omdat schulden oplopen door rente en kosten als deze niet (tijdig) worden betaald en staat een betaling door derden niet aan het ontstaan van een regresvordering op [gedaagde] in de weg. Daarom heeft [eiser] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald een regresvordering op [gedaagde] , te weten voor € 252,45.
F.
Centraal Beheer Achmea
4.56.
[eiser] stelt dat deze schuld, groot € 131,75, ziet op een verzekeringspremie uit 2018 bij Centraal Beheer Achmea die [eiser] in 2020 heeft afbetaald.
4.57.
[gedaagde] voert aan dat het beginsaldo op de peildatum lager was.
4.58.
De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode. Het beginsaldo op de peildatum is niet relevant omdat, zoals al overwogen, schulden die niet (tijdig) worden betaald, kunnen oplopen door rente en kosten. Dat brengt met zich dat [eiser] een regresvordering heeft op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 65,88.
G.
ING
4.59.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 1.323,96, ziet op een roodstand op 7 juni 2016 op zijn privérekening bij ING Bank. De schuld is na de peildatum door [eiser] voldaan.
4.60.
[gedaagde] voert aan dat niet blijkt wat het saldo was op de peildatum en dat de schuld niet door [eiser] zelf is afbetaald.
4.61.
De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode. Zoals al overwogen is het beginsaldo op de peildatum niet relevant en staat een betaling door derden niet aan een vordering uit hoofde van regres op [gedaagde] in de weg. Dat betekent dat [eiser] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald een regresvordering heeft op [gedaagde] , te weten voor € 661,98.
H.
Billink
4.62.
[eiser] stelt dat deze zakelijke schuld, groot € 582,67, ziet op de koop van auto-onderdelen bij Voordeeltrends.nl die hij na de peildatum heeft afbetaald.
4.63.
[gedaagde] voert aan dat de schuld deels door een derde is voldaan.
4.64.
De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode. Zoals reeds overwogen staan betalingen door derden niet aan een vordering uit hoofde van regres op [gedaagde] in de weg. Daarom heeft [eiser] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan een regresvordering op [gedaagde] , te weten voor € 291,34.
I.
CZ
4.65.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 2.153,00, ziet op een onbetaalde zorgpremie van CZ tijdens de huwelijkse periode. Middels loonbeslag en een betalingsregeling heeft [eiser] de schuld volledig afgelost.
4.66.
[gedaagde] voert aan dat uit de stukken niet blijkt de schuld is afbetaald.
4.67.
De rechtbank stelt vast dat de schuld tijdens de huwelijkse periode is ontstaan. Niet gebleken is dat de schuld nog niet volledig is afgelost. [eiser] heeft een betalingsregeling gesloten en er zijn geen betalingsherinneringen of -aanmaningen overgelegd waaruit volgt dat deze niet wordt nagekomen. De blote stelling van [gedaagde] dat de schuld niet zou zijn afbetaald, is onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. [eiser] heeft een regresvordering op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald, te weten voor € 1.076,50.
J.
Innova Energie B.V.
4.68.
[eiser] stelt dat deze schuld, groot € 2.629,11, ziet op onbetaalde energiekosten. De schuld is deels via loonbeslag op het inkomen van [eiser] en deels via betalingen door [eiser] voldaan.
4.69.
[gedaagde] voert aan dat uit de door [eiser] overgelegde bankafschriften niet blijkt dat de volledige schuld is afgelost.
4.70.
De rechtbank stelt vast dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan, omdat de laatste aanmaning die is overgelegd is gedateerd 6 juni 2019, aldus vóór de peildatum. Bij de stukken zit ook een brief van de deurwaarder van 23 februari 2022 waarin is vermeld dat het verschuldigde is voldaan. Dat betekent dat [eiser] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald een regresvordering heeft op [gedaagde] , te weten voor € 1.314,56.
K.
Nedveiling
4.71.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 2.582,32, ziet op de koop van producten via een online veiling tijdens de huwelijkse periode. De schuld is deels via loonbeslag op het inkomen van [eiser] en deels via betalingen door [eiser] voldaan.
4.72.
[gedaagde] voert aan dat het een zakelijke schuld betreft en dat niet blijkt dat de schuld via loonbeslag geheel is afgelost.
4.73.
De rechtbank overweegt dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan. Uit de stukken blijkt dat er executoriaal beslag is gelegd op het inkomen van [eiser] onder Adecco Personeelsdiensten Logistiek B.V. en dat de schuld volledig is afbetaald. Ook als de stelling van [gedaagde] dat het hier een zakelijke schuld betreft juist is, moet zij zoals eerder overwogen de helft van de schuld dragen. Daarom heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft afgelost, te weten voor € 1.291,16.
L.
[particuliere verhuurder]
4.74.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 7.998,44, ziet op onbetaalde huurtermijnen in de huwelijkse periode die [eiser] na de peildatum heeft afgelost.
4.75.
[gedaagde] erkent dat partijen wegens een huurachterstand uit huis zijn gezet. Zij voert aan dat de schuld onvoldoende is onderbouwd en dat er geen bewijs van betaling is.
4.76.
Niet in geschil is dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat de schuld middels executoriaal beslag op het inkomen van [eiser] bij Volta Limburg B.V. volledig is afbetaald. Bij brief van 17 augustus 2022 is namelijk aan de derde beslagene medegedeeld dat het beslag wordt opgeheven en dat een verdere afdracht niet meer nodig is. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van opheffing van loonbeslag indien de schuld nog niet is voldaan. Dat betekent dat [eiser] een regresvordering heeft op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 3.999,22.
M.
Essent
4.77.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 2.587,86, ziet op onbetaalde energiekosten die [eiser] na de peildatum heeft afgelost.
4.78.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] na de echtscheiding is overgestapt naar een andere energieleverancier, zodat zij niet aan deze schuld hoeft bij te dragen en dat uit de betalingsbewijzen niet blijkt dat de schuld volledig is afbetaald.
4.79.
Tussen partijen is niet in geschil dat het om onbetaalde energiekosten gaat. Uit de stukken blijkt dat de oorspronkelijke facturatiedatum 27 januari 2015 betreft en ziet op het perceel [adres X] . Ter zitting heeft [gedaagde] erkent dat partijen samen in [adres X] hebben gewoond. Daaruit volgt dat de schuld is ontstaan tijdens de huwelijkse periode en dat partijen ieder voor gelijke delen draagplichtig zijn. Uit de brief van 9 juni 2022 volgt dat de schuld is betaald en dat het dossier is gesloten. [eiser] heeft de schuld voldaan, zodat hij een regresvordering heeft op [gedaagde] voor het deel wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten € 1.293,93.
N.
DM productions
4.80.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 2.675,48, ziet op openstaande facturen van DM Productions h.o.d.n. MyParcel.nl die [eiser] na de peildatum heeft betaald.
4.81.
[gedaagde] voert aan dat uit de betalingsbewijzen niet volgt dat de schuld is afgelost en dat uit het door [eiser] overgelegde overzicht blijkt dat er meerdere schuldendossiers waren bij De Best en Partners Gerechtsdeurwaarders (productie 4 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord). Niet duidelijk is welke schuld het hier betreft.
4.82.
De rechtbank stelt vast dat het dossiernummer [X] ziet op de schuld bij DM Productions handelend onder de naam MyParcel.nl, groot € 2.672,38 + P.M. De schuld die bekend is onder dossiernummer [Y] met het kenmerk “
[kenmerk]” staat daar los van, omdat die facturen dateren van ná de peildatum (productie 4 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord). Omdat de onderliggende facturen van dossiernummer [X] dateren van vóór de peildatum en [eiser] die schuld heeft voldaan zoals blijkt uit de e-mail van de deurwaarder van 31 oktober 2022 waarin is bericht dat het dossier is gesloten, heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 1.337,74.
O.
CJIB
4.83.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 4.832,60, ziet op boetes wegens te hard rijden, door rood rijden, ontbreken APK en onverzekerd rijden met verhogingen. Volgens [eiser] zijn de boetes door beide partijen veroorzaakt. De schuld is middels een betalingsregeling na de peildatum geheel afgelost.
4.84.
[gedaagde] voert aan dat de schulden verknocht zijn aan [eiser] dan wel dat zij niet draagplichtig is voor die schulden, omdat [eiser] de overtredingen heeft begaan. Zij voert verder aan dat uit de betalingsbewijzen niet blijkt dat de gehele schuld is voldaan.
4.85.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode dan wel de voorhuwelijkse periode. Zoals al overwogen, staat niet vast wanneer en door wie de boetes zijn ontstaan zodat van verknochtheid of een reden om een andere draagplichtverdeling aan te nemen geen sprake is. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de betalingsregeling niet wordt nagekomen. De blote stelling van [gedaagde] dat niet de gehele schuld is voldaan, is dan ook onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. [eiser] heeft een regresvordering op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald, te weten voor € 2.416,30.
P.
Belastingschuld
4.86.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 22.684,00, ziet op de ambtshalve aanslagen die de Belastingdienst heeft opgelegd omdat [eiser] vanaf 2014 t/m 2018 geen aangifte Inkomstenbelasting heeft gedaan. Momenteel is [eiser] doende om de aanslagen met zijn boekhouder te vernietigen, maar volgens de boekhouder is de kans dat dit lukt klein. [eiser] heeft al € 10.092,00 afgelost.
4.87.
[gedaagde] voert aan dat de schuld niet is ontstaan in de huwelijkse periode en dat een deel is afgelost door verrekening met belastingteruggaven, maar dat niet bekend is voor welk bedrag er is verrekend.
4.88.
De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode, omdat de aanslagen zien op de belastingjaren tijdens het huwelijk van partijen (aanvullende productie 13 van [eiser] ). Voor zover er sprake zou zijn van verrekening met belastingteruggaven is de schuld verminderd zodat beide partijen daar profijt van hebben gehad. Daarom heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 5.046,00.
Q.
[verhuurder X]
4.89.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 9.208,56, ziet op de huurachterstand voor de woning aan [adres Y] waar partijen samen hebben gewoond. Er is een ontruimingsprocedure geweest waarna partijen uit de woning zijn gezet. [eiser] stelt dat hij in totaal € 900,00 heeft afgelost.
4.90.
[gedaagde] erkent dat partijen samen in voornoemde woning hebben gewoond, maar betwist dat er een huurschuld was. Zij was hier niet van op de hoogte omdat zij de financiële administratie niet mocht inzien.
4.91.
De rechtbank stelt vast dat het gaat om een huwelijkse schuld. Dat [gedaagde] stelt dat zij niet van de huurachterstand op de hoogte was, kan haar niet baten. Voor zover juist volgt daaruit geen andere draagplichtverdeling, omdat het gaat om schulden die zien op kosten van het normale levensonderhoud zoals woonlasten van een gezin. Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat [gedaagde] niet van deze schuld op de hoogte was, omdat zij op enig moment uit de woning zijn gezet. Daarom heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor hetgeen hij meer dan zijn aandeel heeft afgelost, namelijk € 450,00.
R.
Van Lier Installatietechniek
4.92.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 1.383,83, ziet op reparatiekosten van de Cv-ketel in de woning in [adres X] en dat [eiser] die schuld na de peildatum heeft voldaan.
4.93.
[gedaagde] voert aan dat uit de stukken niet blijkt wat het beginsaldo was op de peildatum en evenmin dat de gehele schuld is afgelost.
4.94.
De rechtbank stelt vast dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan, omdat er een vonnis van 22 februari 2017 aan ten grondslag ligt. Zoals al overwogen, is het beginsaldo op de peildatum niet relevant omdat niet-betaalde schulden kunnen oplopen door rente en kosten. Uit de brief van de deurwaarder van 26 juni 2023 blijkt dat de schuld is afgelost. Daarom heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald, te weten € 691,92.
S.
Engie Nederland Retail B.V.
4.95.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 3.061,16, ziet op onbetaalde energiekosten die na de peildatum middels loonbeslag zijn afgelost.
4.96.
[gedaagde] voert aan dat het beginsaldo op de peildatum niet bekend is en dat uit de betalingsbewijzen niet blijkt dat de gehele schuld is afgelost of door wie.
4.97.
De rechtbank stelt vast dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan, omdat het schuldenoverzicht van de deurwaarder dateert van 27 maart 2019. Zoals hiervoor overwogen, is het beginsaldo op de peildatum niet relevant en staat een betaling door derden niet aan een regresvordering op [gedaagde] in de weg. Ter zitting heeft [eiser] een e-mail voorgehouden waaruit volgt dat de schuld is afbetaald. Dat is onvoldoende onderbouwd weersproken. [eiser] heeft een regresvordering heeft op [gedaagde] voor dat wat hij meer dan zijn aandeel heeft betaald, te weten voor € 1.530,58.
T.
[deurwaarder]
4.98.
[eiser] stelt dat de schuld, groot € 2.300,45, ziet op openstaande facturen voor de aankoop van producten die [eiser] na de peildatum heeft voldaan.
4.99.
[gedaagde] voert aan dat het om zakelijke schulden gaat zodat zij daar niet aan hoeft bij te dragen en dat niet blijkt dat de schuld volledig is afgelost.
4.100. De rechtbank stelt vast dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan, omdat de facturen op naam van de eenmanszaak staan die gedreven werd ten tijde dat partijen waren gehuwd. Ook als de stelling dat het een zakelijke schuld betreft juist is, dienen partijen voor gelijke delen de schulden van de eenmanszaak te dragen. Uit de e-mail van de deurwaarder van 31 oktober 2022 blijkt dat de gehele schuld is voldaan. Dat betekent dat [eiser] een regresvordering heeft op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 1.150,23.
DAS Rechtsbijstand
4.101. [eiser] stelt dat de schuld, groot € 2.845,42, ziet op een openstaande factuur van de rechtsbijstandsverzekering die [eiser] na de peildatum heeft voldaan.
4.102. [gedaagde] voert aan dat niet gebleken is dat de schuld is afbetaald of door wie.
4.103. De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode, omdat er een vonnis van 20 september 2017 aan ten grondslag ligt. Uit de brief van 6 maart 2023 van de deurwaarder blijkt dat de schuld volledig is voldaan. Zoals overwogen, staat een betaling door derden niet aan een regresvordering op [gedaagde] in de weg. [eiser] heeft een regresvordering op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten, voor € 1.422,71.
V.
LBIO kinderalimentatie
4.104. Nadat de rechtbank aan partijen ter zitting heeft voorgehouden dat deze vordering ziet op kinderalimentatie en niet een gemeenschapsschuld is, heeft [eiser] deze vordering ingetrokken. Daarom behoeft dit geen beoordeling meer.
[logopedist]
4.105. [eiser] stelt dat de schuld, groot € 30,70, ziet op een openstaande factuur van de logopedie afspraak die niet tijdig is geannuleerd, welke schuld na de peildatum is afgelost.
4.106. [gedaagde] voert aan dat niet gebleken is dat de schuld is afbetaald of door wie.
4.107. De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode, namelijk op 24 september 2018. Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] een bericht voorgelezen waaruit volgt dat de schuld op 6 april 2020 is voldaan. Zoals overwogen, staat een betaling door derden niet aan een regresvordering op [gedaagde] in de weg. [eiser] heeft een regresvordering op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten, voor € 15,35.
X.
Sendcloud
4.108. [eiser] stelt dat de schuld, groot € 1.305,49, ziet op een openstaande factuur om verzendlabels aan te maken die [eiser] na de peildatum heeft voldaan.
4.109. [gedaagde] voert aan dat het een zakelijke schuld betreft, zodat zij daar niet aan bij hoeft te dragen en dat niet blijkt dat de schuld geheel is voldaan.
4.110. De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode. Ook als de stelling dat het een zakelijke schuld betreft juist is, dienen partijen voor gelijke delen de schulden van de eenmanszaak te dragen. Uit de brief van de deurwaarder van 22 februari 2023 blijkt dat de schuld is voldaan, zodat het niet noodzakelijk is dat de onderliggende bankafschriften worden overgelegd. Dat betekent dat [eiser] een regresvordering heeft op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 652,75.
Intrum
4.111. [eiser] stelt dat de schuld, groot € 637,35, ziet op onbetaalde energiekosten in 2019 die [eiser] na de peildatum heeft voldaan.
4.112. [gedaagde] erkent ter zitting dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan.
4.113. Nu niet is weersproken dat het een huwelijkse schuld betreft, heeft [eiser] een regresvordering op [gedaagde] voor wat hij meer dan zijn aandeel heeft voldaan, te weten voor € 318,68.
Tussenconclusie
4.114. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] een regresvordering heeft op [gedaagde] van in totaal € 29.429,31.
Schulden opgevoerd door [gedaagde]
4.115. De rechtbank zal de door [gedaagde] opgevoerde schulden (randnummer 83 t/m 87 en productie 7 t/m 9 incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord) afzonderlijk en in het licht van de verweren van [eiser] bespreken.
A.
Incassier
4.116. [gedaagde] stelt dat de schuld, groot € 4.471,09, ziet op openstaande facturen van VGZ en dat zij de schuld heeft afgelost.
4.117. [eiser] betwist dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode.
4.118. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de schuld is ontstaan. [gedaagde] heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat de schuld in de huwelijkse periode is ontstaan door de betalingsbewijzen van de inmiddels opgeheven ING Bank over te leggen, waarvan zij nog in afwachting is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank tardief en bovendien is niet aannemelijk dat de betalingsbewijzen aantonen wanneer de onderhavige schuld is ontstaan. Daarom zal de rechtbank aan het bewijsaanbod van [gedaagde] voorbijgaan. Nu niet is gebleken dat de schuld in de gemeenschap valt, kan [gedaagde] geen regres nemen op [eiser] .
B.
CJIB
4.119. [gedaagde] stelt dat de schuld, groot tussen de € 2.000,00 en € 3.000,00, ziet op boetes met betrekking tot verzekeringen en de auto’s die op een andere naam zijn gezet.
4.120. [eiser] betwist dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode.
4.121. Aangezien iedere onderbouwing door [gedaagde] ontbreekt, is niet vast te stellen wat de omvang is van de schuld, waar de schuld op ziet en of deze in de huwelijkse periode is ontstaan. Dat leidt ertoe dat er ook onvoldoende is gesteld om een regresvordering op [eiser] te kunnen toewijzen.
C.
VGZ
4.122. [gedaagde] stelt dat de schuld, groot ongeveer € 1.400,00, ziet op openstaande facturen van VGZ die aan [eiser] verknocht zijn.
4.123. [eiser] betwist dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode en voert aan dat een betalingsbewijs ontbreekt.
4.124. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt ieder begin van onderbouwing door [gedaagde] . Niet kan worden vastgesteld wat de omvang is van de schuld, waar de schuld concreet op ziet en of deze in de huwelijkse periode is ontstaan. Dat leidt ertoe dat er ook voor dit onderdeel onvoldoende is gesteld om een regresvordering op [eiser] te kunnen toewijzen.
D.
Oxxio
4.125. [gedaagde] stelt dat de schuld, groot € 932,55, ziet op niet-betaalde energiekosten.
4.126. [eiser] betwist dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode.
4.127. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt niet op welke periode de schuld betrekking heeft (productie 8 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord). De (verval)data in het bericht van de deurwaarder zijn van bijna drie jaren ná de peildatum. Dat betekent dat niet vast staat dat het om een huwelijkse schuld gaat, zodat [gedaagde] geen regres kan nemen op [eiser] .
E.
Ziggo
4.128. [gedaagde] stelt dat de schuld, groot € 899,94, ziet op openstaande facturen.
4.129. [eiser] betwist dat de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode.
4.130. Ook hier is uit de door [gedaagde] overgelegde stukken niet af te leiden of de schuld is ontstaan in de huwelijkse periode (productie 9 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord) zodat [gedaagde] geen regres kan nemen op [eiser] .
Tussenconclusie
4.131. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] geen regresvordering heeft op [eiser] .
Bankrekeningen
4.132. [gedaagde] stelt dat partijen samen in totaal vijf bankrekeningen hadden die in de verdeling moeten worden betrokken. Daarvan zijn er drie in gebruik bij [eiser] , te weten de bankrekeningen bij de ING Bank eindigend op [eindcijfers C] , [eindcijfers B] en [eindcijfers A] . De twee bankrekeningen bij de ING Bank eindigend op [eindcijfers X] en [eindcijfers Y] staan op haar naam.
4.133. [gedaagde] vordert in het incident dat [eiser] een overzicht inbrengt van alle bankafschriften.
1.
Bankrekening eindigend op [eindcijfers C] van [eiser]
4.134. [eiser] heeft een bankafschrift van de mutaties in 2019 overgelegd (productie 6 bij incidentele conclusie van antwoord) en een e-mail van ING Bank van 8 april 2021 dat de bankrekening inmiddels is opgeheven (productie 8 bij incidentele conclusie van antwoord).
4.135. Bij (incidenteel) tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft de rechtbank op grond van artikel 22 Rv bevolen dat [eiser] bankafschriften inbrengt waaruit duidelijk het saldo op de peildatum blijkt.
4.136. [eiser] heeft niet aan deze instructie voldaan. Het bankafschrift dat hij al eerder had overgelegd, betreft slechts één pagina van in totaal 47 pagina’s en laat niet het saldo op de peildatum zien (productie 6 bij incidentele conclusie van antwoord). Na het tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft [eiser] geen nadere stukken overgelegd waaruit het saldo op de peildatum blijkt. De rechtbank maakt daaruit de gevolgtrekking die zij geraden acht, ook als dat in het nadeel is van [eiser] . In 2019 is in totaal € 4.068,11 op deze bankrekening bijgeschreven. De rechtbank zal dit bedrag als uitgangspunt nemen. [eiser] dient daarom aan [gedaagde] de helft van dit bedrag te betalen, te weten € 2.034,06.
2.
Bankrekening eindigend op [eindcijfers B] van [eiser]
4.137. [eiser] heeft een printscreen overgelegd van zijn bankierapp waaruit blijkt dat het rekeningnummer niet in gebruik is (productie 7 bij incidentele conclusie van antwoord).
4.138. Bij (incidenteel) tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft de rechtbank op grond van artikel 22 Rv bevolen dat [gedaagde] aantoont dat de bankrekening (mede) op naam van [eiser] staat. Zij heeft een printscreen ingebracht waarop de bankrekening als zakelijke rekening van de eenmanszaak is vermeld (aanvullende productie 10 van [gedaagde] ).
4.139. Ter zitting heeft [eiser] verklaard niet bekend te zijn met deze rekening.
4.140. De rechtbank overweegt dat aan de hand van de overgelegde printscreen niet kan worden vastgesteld dat het een bestaande bankrekening betreft die (mede) op naam van [eiser] staat. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de bankrekening in de gemeenschap valt zodat op grond daarvan niets tussen partijen te verdelen is.
3.
Bankrekening eindigend op [eindcijfers A] van [eiser]
4.141. [eiser] heeft een bankafschrift overgelegd waaruit het saldo op de peildatum blijkt, te weten € 36,04 (productie 11 bij incidentele conclusie van antwoord).
4.142. [eiser] dient de helft van het saldo op de peildatum aan [gedaagde] te betalen, te weten € 18,02.
4.
Bankrekening eindigend op [eindcijfers X] van [gedaagde]
4.143. [gedaagde] stelt dat de bankrekening eindigend op [eindcijfers X] op haar naam stond, dat het saldo op de peildatum nihil was en dat de bankrekening inmiddels gesloten.
4.144. De rechtbank stelt vast dat [eiser] het voorgaande niet heeft weersproken, zodat er van uit wordt gegaan dat het saldo op de peildatum nihil was. Dat brengt met zich dat ter zake niets meer tussen partijen te verdelen is.
5.
Bankrekening eindigend op [eindcijfers Y] van [gedaagde]
4.145. [gedaagde] heeft een bankafschrift overgelegd met het saldo op de peildatum, te weten € 93,40 (productie 3 bij incidentele conclusie tevens conclusie van antwoord)
4.146. Aangezien [eiser] het voorgaande niet heeft weersproken, dient [gedaagde] de helft van € 93,40 aan [eiser] te betalen, te weten € 46,70.
Tussenconclusie
4.147. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] in totaal € 2.052,08 aan [gedaagde] dient te betalen en [gedaagde] in totaal € 46,70 aan [eiser] . Na verrekening dient [eiser] nog € 2.005,38 aan [gedaagde] te betalen.
Pensioenrechten
4.148. [gedaagde] stelt dat eventuele pensioenrechten van [eiser] op de peildatum tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren (randnummer 22 bij incidentele conclusie).
4.149. [gedaagde] heeft geen rechtsgevolg aan deze stelling verbonden. Evenmin heeft zij daartoe een eis in reconventie heeft ingesteld. De rechtbank zal hieraan voorbijgaan.
Slotsom
4.150. De rechtbank concludeert dat de ontbonden gemeenschap geen goederen meer bevat die nog tussen partijen moeten worden verdeeld.
4.151. Partijen dienen ieder voor de helft de schulden van de ontbonden gemeenschap te dragen. Dit heeft als gevolg dat [eiser] een vordering uit hoofde van regres heeft op [gedaagde] van € 29.429,31. Daarop strekt in mindering hetgeen [eiser] volgens dit vonnis ter verdeling van de bankrekeningen van partijen aan [gedaagde] dient te betalen. Dat leidt ertoe dat na verrekening een regresvordering van [eiser] op [gedaagde] resteert van in totaal € 27.423,93 (€ 29.429,31 minus € 2.005,38).
4.152. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om € 27.423,93 aan [eiser] te betalen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] al eerder in verzuim was ter zake de voldoening van hetgeen zij uit hoofde van regres is verschuldigd aan [eiser] .
4.153. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in de hoofdzaak als in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast:
5.2.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft de schulden van de ontbonden gemeenschap dienen te dragen en veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 27.423,93 uit hoofde van regres, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der volledige betaling,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident
5.6.
wijst de vordering af,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
JC