ECLI:NL:RBLIM:2023:7596

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/03/321787 KGRK 23-531
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van arbiters in arbitrageprocedure

In deze zaak is de vraag aan de orde of er grond bestaat voor wraking van de arbiters in een lopende arbitrageprocedure. De voorzieningenrechter heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De wrakingsgronden, zoals genoemd in een e-mail van 7 augustus 2023, zijn door de voorzieningenrechter niet voldoende geacht om te concluderen dat er gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de arbiters. De verzoekers, aangeduid als [verzoekers gezamenlijk], hebben een geschil met de wederpartij in de arbitrageprocedure, en hebben verzocht om de arbiters te wraken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wrakingsgronden niet voldoen aan de eisen van artikel 1033 en 1035 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verzoeken van [verzoekers gezamenlijk] zijn afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.472,00. De beschikking is gewezen op 20 oktober 2023 en openbaar uitgesproken door de rechters R. Kluin en T. Dohmen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/321787 / KG RK 23-531
Beschikking van 20 oktober 2023
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] B.V.,

gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonend te [plaatsnaam] ,
verzoekers,
advocaat: mr. J.A. Beekers te Lettele,
tegen

1.[arbiter 1] ,

gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[arbiter 2],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
3.
[arbiter 3],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
verweerders,
Verzoekers worden afzonderlijk aangeduid als [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] . Gezamenlijk zullen zij [verzoekers gezamenlijk] worden genoemd. Verweerders 1/m 3 worden gezamenlijk de arbiters genoemd.

1.Inleiding

1.1.
[verzoekers gezamenlijk] enerzijds en [wederpartij arbitrageprocedure] en [wederpartij arbitrageprocedure] (hierna gezamenlijk te noemen: [wederpartij arbitrageprocedure] ) anderzijds zijn verwikkeld in een juridisch conflict. Tussen hen is een arbitrageprocedure aanhangig. In deze procedure gaat het om de vraag of er grond bestaat tot wraking van de arbiters in de arbitrageprocedure.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex artikel 1035 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
- het verweerschrift van de arbiters,
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde nadere producties door
[verzoekers gezamenlijk] ,
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2023, waarbij [verzoekers gezamenlijk]
spreekaantekeningen en een notitie over de kosten heeft overgelegd.
2.2.
Ten slotte is de datum van de uitspraak bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
[verzoekers gezamenlijk] en [wederpartij arbitrageprocedure] zijn gezamenlijk aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam] Op enig moment is er tussen hen een geschil ontstaan omtrent de wijze waarop [bedrijfsnaam] moet worden bestuurd.
3.2.
Zij zijn in de aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen dat beslechting van geschillen via arbitrage zal plaatsvinden. Tussen hen is sinds oktober 2022 een arbitraal geding aanhangig. In die procedure zijn de arbiters als de leden van het scheidsgerecht benoemd.
3.3.
Bij e-mailbericht van 7 augustus 2023 heeft [verzoekers gezamenlijk] de arbiters gewraakt.
3.4.
Op 17 augustus 2023 hebben de arbiters kenbaar gemaakt dat zij niet in de wraking berusten.

4.Het geschil

4.1.
[verzoekers gezamenlijk] verzoekt om bij beschikking:
I. te verklaren, dat het verzoek tot wraking gegrond is;
II. te beslissen, dat de leden van het scheidsgerecht worden veroordeeld om zich terug te trekken uit het arbitraal geding;
III. te beslissen, dat de leden van het scheidsgerecht hoofdelijk, met dien verstande dat als de één mocht overgaan tot betaling, de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, worden veroordeeld in de proceskosten en gebruikelijke nakosten; en
IV. te beslissen dat de beschikking ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad is, niettegenstaande daartegen door de leden van het scheidsgerecht aan te wenden rechtsmiddelen.
4.2.
[verzoekers gezamenlijk] legt daaraan ten grondslag dat gerechtvaardigde twijfel is gerezen over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de arbiters als bedoeld in artikel 1033 Rv.
4.3.
De arbiters hebben zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken ten aanzien van [arbiter 1] en [arbiter 2] moeten worden afgewezen. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om in bekwame justitie te oordelen of [arbiter 3] kan aanblijven als arbiter. De overige verzoeken moeten worden afgewezen, aldus de arbiters.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

5.De beoordeling

Het verzoek tot wraking
5.1.
In artikel 1035 Rv is, samengevat weergegeven, bepaald dat de partij die een arbiter wraakt, de wraking meedeelt aan de betrokken arbiter, de wederpartij(en) en, indien het scheidsgerecht uit meerdere arbiters bestaat, de mede-arbiters. Deze mededeling geschiedt schriftelijk onder opgave van redenen. Vervolgens kan de gewraakte arbiter zich (vrijwillig) terugtrekken. Indien de arbiter zich niet binnen twee weken na de dag van ontvangst van de kennisgeving van de wraking terugtrekt, wordt over de gegrondheid van de wraking, op verzoek van de meest gerede partij, door de voorzieningenrechter van de rechtbank beslist.
5.2.
Uit artikel 1033 Rv volgt dat een arbiter kan worden gewraakt als er gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid of onafhankelijkheid van een arbiter in de zin van dat artikel dient uitgangspunt te zijn dat een arbiter kan worden gewraakt indien er objectief – dat wil zeggen door de feiten en omstandigheden – gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt verder voorop dat het wrakingsverzoek moet worden beoordeeld op basis van de wrakingsgronden zoals kenbaar gemaakt in de e-mail van 7 augustus 2023. Hetgeen nadien in deze procedure meer of anders door [verzoekers gezamenlijk] aan het verzoek tot wraking ten grondslag is gelegd, dient bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing te blijven (artikel 1035 Rv).
De gronden van het wrakingsverzoek
5.4.
[verzoekers gezamenlijk] heeft het verzoek tot wraking gegrond op een drietal afzonderlijke gebeurtenissen c.q. gedragingen van de arbiters:
de arbiters hebben [verzoekers gezamenlijk] een uitstel van maar drie weken verleend voor het indienen van de memorie van antwoord, terwijl (gemotiveerd) om uitstel voor de duur van twee maanden was verzocht. [wederpartij arbitrageprocedure] is daardoor in een voordeligere procespositie gebracht;
de arbiters hebben na ontvangst van de door [verzoekers gezamenlijk] ingediende incidentele memorie houdende exceptie van onbevoegdheid bij e-mail van 31 juli 2023 een voorlopig oordeel geveld over de rechtsperso(o)n(en) die de arbitrage betaalt c.q. betalen. In die e-mail heeft arbiter [arbiter 1] (als penvoerder namens de arbiters) onder meer het volgende opgenomen:
De gedragingen van [verzoekers gezamenlijk] na het Eerste telefoontje hebben [wederpartij arbitrageprocedure] (en arbiters) redelijkerwijs mogen opvatten als een verklaring dat [verzoekers gezamenlijk] instemden met de afspraken, althans die met betrekking tot betaling, en er kan dan ook ter zake geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Arbiters factureren dan ook aan de Holding, in ieder geval tot aan de beslissing over het Gevorderde.
Daarmee hebben zij de feiten aangevuld en de schijn gewekt van partijdigheid;
3. de arbiters hebben een tweede voorschotfactuur opgesteld en verzonden, waarmee zij de indruk hebben gewekt het door [verzoekers gezamenlijk] in het incident gevorderde af te zullen wijzen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5.5.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de door [verzoekers gezamenlijk] aangevoerde argumenten onvoldoende zijn om tot het bestaan van ‘gerechtvaardigde twijfel’ te kunnen concluderen.
Hij zal hierna puntsgewijs ingaan op de door [verzoekers gezamenlijk] aangevoerde gronden voor de wraking.
1.
De behandeling van het uitstelverzoek
5.6.
De arbiters stellen zich primair op het standpunt dat deze handeling geen grond kan zijn voor wraking. Op het uitstelverzoek is bij e-mail van 3 juli 2023 beslist. Dit terwijl de kennisgeving van wraking dateert van 7 augustus 2023. De kennisgeving als bedoeld in artikel 1035 lid 1 Rv is daarom niet binnen de (verval)termijn van vier weken gegeven, aldus de arbiters. Dit verweer slaagt.
5.7.
Artikel 1035 lid 8 Rv bepaalt dat een partij die redenen heeft om een arbiter te wraken, deze redenen aan een verzoek tot wraking overeenkomstig de bepalingen van dat artikel ten grondslag legt op straffe van verval van recht zich daarop later in het arbitraal geding of bij de rechter te beroepen. Lid 1 van dat artikel bepaalt dat de kennisgeving tot wraking wordt gedaan binnen 4 weken nadat de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden. Bij e-mail van 3 juli 2023 hebben de arbiters beslist op het verzoek tot uitstel. De kennisgeving van wraking dateert van 7 augustus 2023. Dit betekent dat tussen het moment van versturen van de e-mail en het versturen van de kennisgeving een periode van meer dan vier weken is gelegen. Dat brengt mee dat het recht om zich vanwege deze reden op wraking te beroepen, is vervallen.
Het aangevoerde argument met betrekking tot de behandeling van het uitstelverzoek kan daarom geen reden vormen tot wraking van (een van) de arbiters.
2.
Het voorlopig oordeel
5.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook op het punt van het door arbiters gegeven voorlopig oordeel geen sprake is van gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid en/of onafhankelijkheid van de arbiters.
5.8.1.
Allereerst geldt dat zij hun oordeel van 31 juli 2023 evident hebben gegeven in de vorm van een
voorlopigoordeel. Daarbij hebben zij uitdrukkelijk opgenomen dat zij zich het recht voorbehouden om hierover anders te oordelen in het vonnis in het incident. Bovendien hebben zij erop gewezen dat er nog een mondelinge behandeling zou volgen in het incident.
Verder geldt dat het gegeven voorlopig oordeel zich beperkt tot een oordeel over de kwestie wie van de bij de arbitragezaak betrokken partijen de kosten van de arbiters moet voldoen.
Het voorlopig oordeel ziet daarmee niet op een inhoudelijk geschilpunt tussen de partijen in de arbitragezaak.
5.8.2.
Daarbij komt dat het voorlopig oordeel van de arbiters op dit punt naar het oordeel van de voorzieningenrechter logisch volgt op hetgeen zich daaraan vooraf in de arbitragezaak heeft voorgedaan. In die procedure hadden de arbiters namelijk geruime periode daarvoor (op 31 maart 2023) per e-mail aan partijen het voorstel gedaan dat de arbiters “ [bedrijfsnaam] , de holding” zouden aanmerken als hun opdrachtgeefster (en daarmee als degene bij wie de kosten in rekening zouden worden gebracht). Daaraan is vervolgens ook uitvoering gegeven, in die zin dat de eerste voorschotfactuur d.d. 31 maart 2023 ook daadwerkelijk is betaald door [bedrijfsnaam] Dit terwijl [verzoekers gezamenlijk] niet kenbaar heeft gemaakt dat die betaling niet als een betaling (mede) namens hem zou kunnen kwalificeren (ofschoon hij wel tegen de gang van zaken heeft geprotesteerd, heeft hij zich niet jegens arbiters op het standpunt gesteld dat de betaling niet zou kwalificeren als betaling mede namens [verzoeker sub 1] ).
Vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, maken dat het gegeven voorlopig oordeel niet kan worden opgevat als een blijk van vooringenomenheid. Ook deze wrakingsrond slaagt daarom niet.
3.
De tweede voorschotfactuur
5.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet valt in te zien dat uit het bestaan of de omvang van een
voorschotfactuur (waarbij slechts vooraf een inschatting wordt gemaakt van de te mogelijk verwachten kosten) vooringenomenheid kan worden afgeleid, al was het maar omdat de voorschotfactuur zich tot beide partijen richt.
Conclusie
5.10.
De conclusie hiervan luidt dat de in de e-mail van 7 augustus 2023 genoemde gronden voor wraking niet kunnen leiden tot de conclusie dat er gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de arbiters. Dit betekent dat de verzoeken van [verzoekers gezamenlijk] moeten worden afgewezen.
De proceskosten
5.11.
[verzoekers gezamenlijk] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de arbiters worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris 2 punten x tarief € 1.079,-
2.158,00
totaal € 2.472,00.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [verzoekers gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van de arbiters tot op heden begroot op € 2.472,00.
Deze beschikking is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023 door mr. T. Dohmen.
type: KB