ECLI:NL:RBLIM:2023:7583

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
C/03/324136 / KG ZA 23-414
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot medewerking verkoop woningen met dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die op 29 december 2023 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiseres [eiseres] dat gedaagde [gedaagde] zou worden veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van onroerende zaken, zoals eerder bepaald in een vonnis van 12 april 2023. Eiseres stelde dat gedaagde geen medewerking verleende aan de uitvoering van dit vonnis, wat leidde tot de noodzaak van een kort geding. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de onverdeeldheid tussen partijen al sinds eind 2018 bestond. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiseres misbruik van recht maakte door een kort geding aan te spannen terwijl hij in hoger beroep was gegaan tegen het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen misbruik van recht was en dat de vordering van eiseres gerechtvaardigd was. De rechtbank veroordeelde gedaagde tot medewerking aan het verkooptraject en legde een dwangsom op van € 500 per dag voor het geval hij niet aan de veroordeling voldeed, met een maximum van € 50.000. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien het belang van eiseres bij een snelle afhandeling van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/324136 / KG ZA 23-414
Vonnis in kort geding van 29 december 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M.D.N. van Duyl te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. C.C.J. Van Pol te Echt, gemeente Echt-Susteren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 november 2023 met de producties 1 en 2,
  • de op 30 november 2023 ontvangen akte houdende producties 1 tot en met 4 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de op 3 december 2023 ontvangen akte houdende producties 3 en 4 van de zijde van [eiseres] ;
  • de op 4 december 2023 ontvangen akte houdende producties 5 en 6 van de zijde van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 5 december 2023,
  • het bericht van 19 december 2023 van [eiseres] , waarbij zij de rechtbank verzoekt om na aanhouding van de zaak vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 12 april 2023 heeft deze rechtbank de wijze van verdeling vastgesteld van de aan beide partijen gezamenlijk toebehorende onroerende zaken gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 2] , en de verzekeringspolissen bij Reaal Levensverzekeringen en Allianz.
2.2.
[gedaagde] heeft op 10 juli 2023 hoger beroep ingesteld tegen het in rov. 2.1. genoemde vonnis. De memorie van grieven is op 31 oktober 2023 ingediend door [gedaagde] , waarbij tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is gedaan.
2.3.
Tot op heden is de verdeling van de onroerende zaken en polissen niet uitgevoerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
1. te handelen overeenkomstig het door deze rechtbank gewezen vonnis d.d. 12 april 2023 met zaak-/rolnummer C/03/302150 / HA ZA 22-82 en om ter zake op eerste verzoek van de makelaar en/of [eiseres] medewerking te verlenen aan het verkooptraject, zoals bepaald in het dictum van het vonnis d.d. 12 april 2023:
sub 5.1.3. ‘
Variant II: verkoop aan een derde’ vanaf IIc. tot en met IIh.;
en sub 5.2.;
2. tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan (een van de) veroordelingen onder 1 (a en/of b) van dit dictum, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
3. in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, alsmede te vermeerderen met de nakosten, forfaitair begroot op € 157,-, te verhogen met de kosten van de betekening, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis in der minne aan het alsdan gewezen vonnis heeft voldaan.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering – samengevat en naar de voorzieningenrechter begrijpt – het volgende ten grondslag. Aangezien [gedaagde] geen medewerking verleent aan de uitvoering van het vonnis van 12 april 2023, is het nodig om hem een prikkel tot nakoming door middel van een dwangsom op te leggen. Op die manier kan het verkooptraject spoedig worden voortgezet zodat partijen niet langer in de onverdeeldheid blijven zitten, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang4.1. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar vordering spoedeisend is. [eiseres] heeft er belang bij dat zo snel mogelijk een einde komt aan de onverdeeldheid tussen partijen, die al sinds eind 2018 bestaat.
Geen misbruik van recht
4.2.
[gedaagde] stelt primair dat sprake is van misbruik van recht, omdat [eiseres] een kort geding procedure is gestart, nadat [gedaagde] in hoger beroep reeds een schorsingsverzoek had ingediend. Daar komt bij dat het vonnis van 12 april 2023 niet aan hem betekend is. Om die reden zou [eiseres] volledig in de proceskosten veroordeeld moeten worden, aldus [gedaagde] . [eiseres] betwist op haar beurt dat sprake zou zijn van misbruik van recht en zij acht het niet onredelijk dat zij een kort geding procedure is gestart, gelet op de gang van zaken sinds 12 april 2023. Die gang van zaken is dat [gedaagde] de verdeling van de onroerende zaken traineert. Volgens haar berust het louter op toeval dat de kort geding procedure is opgestart vlak nadat [gedaagde] in hoger beroep een schorsingsverzoek had ingediend.
4.3.
Bij de beoordeling van het gestelde misbruik van recht wordt het volgende voorop gesteld. Artikel 3:13 BW bepaalt dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt haar niet kan inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Het tweede lid bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Misbruik van bevoegdheid kan ook bestaan in het misbruik van processuele bevoegdheden. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het vonnis van 12 april 2023 niet is bepaald dat de daarin genoemde termijnen pas aanvangen na betekening van het vonnis. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] niet tijdig met de inhoud van het vonnis bekend is geworden. Het starten van een kort geding procedure, nadat in hoger beroep een schorsingsverzoek is ingesteld, is ook niet in strijd met enige wettelijke regel en in dit geval is zij evenmin evident ongegrond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt [eiseres] , door het entameren van een kort geding procedure op dit moment, dan ook van misbruik van (proces)recht.
Geen toedeling aan [gedaagde]
4.5.
De voorzieningenrechter neemt als vaststaand feit aan dat de termijnen zoals deze zijn genoemd in rov. 5.1.2. onder Ia. van het vonnis van 12 april 2023 zijn verstreken en dat [gedaagde] daarmee niet heeft voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarden. Dit heeft [gedaagde] ter zitting ook zelf bevestigd. De vraag of de woningen toegedeeld kunnen worden aan [gedaagde] is op dit moment dan ook niet meer aan de orde.
Verkoop aan een derde
4.6.
Partijen twisten in dit kort geding, in de kern begrepen, over het antwoord op de vraag of aan de veroordelingen in het vonnis van 12 april 2023, meer specifiek onder rov. 5.1.3 vanaf IIc tot en met IIh en onder 5.2., een dwangsom moet worden gekoppeld.
4.7.
[eiseres] stelt in dat kader dat [gedaagde] niet meewerkt aan het verkooptraject, waartoe hij op grond van het vonnis van 12 april 2023 is veroordeeld. [gedaagde] werkt volgens haar niet mee aan het inplannen van een afspraak voor het fotograferen van de woningen. Zolang dit niet is gebeurd, kunnen de woningen ook niet te koop worden gezet. [eiseres] vreest dat deze houding van [gedaagde] zal zorgen voor meer problemen tijdens het verdere verkooptraject, bijvoorbeeld bij het inplannen van bezichtigingen. Het verbinden van een dwangsom aan de veroordelingen uit het vonnis van 12 april 2023 acht zij daarom op zijn plaats. [gedaagde] betwist dat hij niet mee zou werken aan de verkoop en voert aan dat hij en ook zijn advocate geen enkel verzoek van de makelaar hebben gekregen voor het inplannen van een afspraak voor het maken van foto’s. Volgens [gedaagde] was het niet duidelijk wat er van hem verwacht werd, maar werkt hij, zij het met tegenzin, wel gewoon mee als hem dat gevraagd wordt.
4.8.
Uit de e-mailberichten van [eiseres] aan [gedaagde] van 5 juni 2023, 17 augustus 2023 en 10 september 2023, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk wat van [gedaagde] verwacht werd in het kader van het verkooptraject (productie 2 van de zijde van [eiseres] ). Ook blijkt uit die e-mailberichten dat de makelaar moeilijk in contact kon komen met [gedaagde] . Dit wordt ook bevestigd door de makelaar in zijn e-mailbericht van 4 december 2023 (productie 5 van de zijde van [eiseres] ). Een dergelijke houding is strijdig met hetgeen [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Indien [gedaagde] daadwerkelijk had willen meewerken, dan had hij, dan wel zijn advocate, naar aanleiding van die e-mailberichten concrete actie moeten ondernemen. Het is onvoldoende gebleken dat dat in dit geval is gebeurd. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] onvoldoende meewerkt aan de verkoop van de woningen. Een prikkel tot nakoming, in de vorm van een dwangsom, is, gelet op de houding van [gedaagde] sinds 12 april 2023, daarom gerechtvaardigd. De slotsom is dan ook dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] onder 1. en 2. zal toewijzen. Aan de gevorderde dwangsom zal wel een maximum worden verbonden van € 50.000,00.
Proceskosten
4.9.
Aangezien partijen voormalige partners zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.10.
[eiseres] heeft ook gevorderd dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Gelet op het belang van [eiseres] dat de verdeling zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden, zal de voorzieningenrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] te handelen overeenkomstig het door deze rechtbank gewezen vonnis van 12 april 2023 met zaak-/rolnummer C/03/302150 / HA ZA 22-82 en om ter zake op eerste verzoek van de makelaar en/of [eiseres] medewerking te verlenen aan het verkooptraject, zoals bepaald in het dictum van het vonnis van 12 april 2023:
sub 5.1.3. ‘Variant II: verkoop aan een derde’ vanaf IIc. Tot en met IIh.,
en sub 5.2.,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan de in rov. 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2023. [1]

Voetnoten

1.type: DS