ECLI:NL:RBLIM:2023:7468

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
ROE 23/2242, ROE 23/2251 en ROE 23/2252
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom opgelegd door gemeente Heerlen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt beslist op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Deze besluiten, genomen op 11 juli 2023, hielden in dat aan verzoeksters 27 lasten onder dwangsom zijn opgelegd wegens strijd met de geldende wet- en regelgeving op hun percelen. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen deze lasten en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 12 december 2023 is gebleken dat partijen voor een groot deel overeenstemming hebben bereikt over de verlenging van de begunstigingstermijn, met uitzondering van de lasten 4, 17 en 24. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor de lasten 4 en 17 geen aanleiding is om de primaire besluiten te schorsen, en heeft het verzoek om voorlopige voorzieningen op deze punten afgewezen. Voor last 24 heeft de voorzieningenrechter echter besloten de primaire besluiten te schorsen en het verzoek toe te wijzen, omdat de belangen van verzoeksters zwaarder wegen dan die van verweerder. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.674,- en het griffierecht van € 365,- aan verzoeksters toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/2242, ROE 23/2251 en ROE 23/2252

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2023 in de zaken tussen

[verzoeksters]

,
allen gevestigd te [vestigingsplaats] , gezamenlijk te noemen: verzoeksters
(gemachtigden: mrs. Ph.W.A.M. van Roy en R.J.J.M.M. Metsemakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigden
:mr. K. Ubags en D. Vrösch)
.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de (afzonderlijke) besluiten van 11 juli 2023 tot het opleggen van 27 lasten onder dwangsom wegens strijd met de geldende wet- en regelgeving op de percelen, kadastraal bekend als de gemeente Heerlen, [nummers percelen] . De hiervoor genoemde lasten zijn aan elk van de drie rechtspersonen afzonderlijk opgelegd.
1.1.
[verzoekster 1] exploiteert sinds de jaren negentig van de vorige eeuw een tuincentrum aan de [adres] te [vestigingsplaats] . [verzoekster 2] is de bestuurder van deze onderneming. [verzoekster 3] is de eigenaar van de hiervoor genoemde percelen. Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is “ [naam bestemmingsplan] ”. [1] De gedeeltes van de locatie die worden gebruikt ten behoeve van [verzoekster 1] hebben de bestemming “ [namen bestemmingsplannen] ”.
1.2.
Op 3 november 2022 en 7 november 2022 hebben toezichthouders van de gemeente Heerlen en de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Zuid-Limburg een groot aantal strijdigheden met de geldende wet- en regelgeving geconstateerd op deze locatie en deze strijdigheden neergelegd in verschillende rapporten. Naar aanleiding van de bevindingen in deze rapporten heeft verweerder verzoeksters bericht voornemens te zijn een drietal lasten onder dwangsom op te leggen, indien de geconstateerde strijdigheden niet worden beëindigd.
1.3.
Verzoeksters hebben tegen deze voornemens een zienswijze ingediend.
1.4.
Op 29 juni 2023 heeft op de locatie een hercontrole plaatsgevonden door toezichthouders van de gemeente Heerlen en de RUD Zuid-Limburg. Naar aanleiding van de bevindingen van deze hercontrole, is verweerder op 11 juli 2023 overgegaan tot het nemen van drie primaire besluiten inhoudende dat verweerder verzoeksters gelast binnen twaalf weken de geconstateerde strijdigheden volledig en blijvend op te heffen op straffe van een dwangsom van € 1.500,- voor elke kalenderweek dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 15.000,-. Het betreft de navolgende lasten:
1. Het perceel is nog steeds ingericht als parkeerplaats, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in verbinding met artikel 3.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
2. Het ontvangstgebouw en kantoor is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
3. Het tuinhuis met opslag is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
4. Het toiletgebouw is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid,
aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
5. Het tuinhuis, ingericht als kantoor, is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
6. Het opslaggebouw is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
7. Het gebouw, ingericht als werkplaats, is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.1.1. en 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
8. Het bouwwerk, bestaande uit twee zeecontainers die worden verbonden door een overkapping, is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
9. De overkapping/hondenren is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1,
eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
10. Het perceel is nog steeds verhard en ingericht ten behoeve van opslag en parkeren, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 en 9.1.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
11. Het perceel is nog altijd ingericht ten behoeve van opslag van bestrating, in strijd met
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 en 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
12. De portacabin, ingericht als kantoor, is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 en 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
13. De portacabin, ingericht als kantine, is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 en 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
14. Het opslagbouwwerk is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 en 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
15. De tent is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
16. De tent is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 14.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
17. Het tuinhuis is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid,
aanhef en onder a en c van de Wabo jo. artikel 9.1.1 van het bestemmingsplan ' [naam bestemmingsplan] ';
18. De tuinkas is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
19. De tent is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
20. Het perceel is nog steeds ingericht ten behoeve van opslag van hout, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
21. Het tuinhuis met opslag is nog steeds op de locatie aanwezig, in strijd met artikel 2.1,
eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
22. Het gemetseld gebouw is nog steeds aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
23. Het tuinhuis, ingericht als kantine en kantoor, is nog steeds op de locatie aanwezig, in
strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 6.2.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
24. Het perceel is nog steeds verhard ten behoeve van een weg, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 en 9.1.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”;
25. De nadelige gevolgen voor de bodem door het gebruik als stookplaats zijn niet in beeld gebracht en opgeheven. Er is nog altijd sprake van strijd met de zorgplicht uit artikel 13 Wet bodembescherming.
26. De aanvullaag is onveranderd aanwezig, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in verbinding met artikel 9.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” en artikel 10.1 en 10.2 lid 1 Wet milieubeheer, artikelen 32 en 42 Besluit bodemkwaliteit en artikel 13 Wet bodembescherming;
27. De opslag van gasflessen/drukhouders is nog altijd in strijd met artikel 4.1, lid 1 van het Activiteitenbesluit in verbinding met artikel 4.4.a, lid 1, aanhef en onder b en 3 van de Activiteitenregeling in verbinding met de voorschriften 3.2.2. en 6.2.6 van de PGS 15.
1.5.
Verzoeksters hebben tegen de afzonderlijke primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.6.
Verweerder heeft op 8 november 2023 in reactie op de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening een verweerschrift ingediend.
1.7.
Op 9 november 2023 hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om de geplande behandeling ter zitting op 10 november 2023 aan te houden.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek gehonoreerd.
1.8.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken vervolgens op 28 november 2023 op zitting behandeld. Ter zitting hebben partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter zal allereerst op de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarna zal hij ingaan op de (overgebleven) lasten onder dwangsom en de daartegen gerichte gronden.
2.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb?
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeksters een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
3.2.
Ten aanzien van het vereiste spoedeisend belang, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters niet ten aanzien van alle opgelegde lasten onder dwangsom een spoedeisend belang hebben. Met betrekking tot de hieronder genoemde lasten hebben verzoeksters geen spoedeisend belang, nu hierover ter zitting concrete afspraken zijn gemaakt.
- Met betrekking tot de lasten 1 tot en met 3, 6, 7, 21 en 22 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
- Ten aanzien van de lasten 5, 10, 11, 13 tot en met 16, 18 tot en met 20, 23 en 27 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na toezending van het rapport in het kader van de hercontrole na het verstrijken van de begunstigingstermijn.
3.3.
Verder is komen vast te staan dat de overtredingen in de lasten 8 en 9 al zijn opgeheven, zodat ook hierin geen spoed kan zijn gelegen. Ook is de in last 12 genoemde overtreding inmiddels gelegaliseerd door middel van een verleende omgevingsvergunning. De lasten 25 en 26 liggen tot slot ter beoordeling voor aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zodat ten aanzien hiervan in deze procedure geen spoedeisend belang kan worden aangenomen.
3.4.
Gelet op het voorgaande resteren de lasten onder 4, 17 en 24. De in de primaire besluiten genoemde begunstigingstermijn is inmiddels verstreken en partijen hebben op zitting geen overeenstemming kunnen bereiken over de duur van een nieuwe begunstigingstermijn. Hierdoor lopen verzoeksters het risico hoge dwangsommen te verbeuren voordat op het bezwaar is beslist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoeksters daarom een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3.5.
De voorzieningenrechter zal hieronder inhoudelijk ingaan op deze lasten.
Last 4 (toiletgebouw) en last 17 (tuinhuis met opslag)
4. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters de in last 4 en 17 genoemde overtredingen niet hebben betwist. Sterker nog, zij hebben getracht deze overtredingen te legaliseren door middel van het aanvragen van een (tijdelijke) omgevingsvergunning. Bij afzonderlijke besluiten van 1 november 2023 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunningen geweigerd. Zoals hiervoor reeds omschreven heeft verweerder de mogelijkheid om van handhaving af te zien als er een concreet zicht op legalisatie bestaat. Gelet op de geweigerde omgevingsvergunningen is van een concreet zicht op legalisatie geen sprake. Verder zijn van de kant van verzoeksters geen argumenten naar voren gebracht die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de opgelegde lasten voor hen onredelijk bezwarend zijn en daardoor strijd opleveren met het evenredigheidsbeginsel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom niet hoeven afzien van het opleggen van last 4 en last 7. De besluiten zullen dan ook niet worden geschorst als het gaat om die lasten.
Last 24 (verharde weg)
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze verharde weg is aangebracht binnen de bestemming “ [naam bestemmingsplan] ” in het geldende bestemmingsplan. Verzoeksters geven aan dat de verharde weg het mogelijk maakt dat voertuigen er overheen kunnen rijden om onderhoud te verrichten aan de naastgelegen omvangrijke groenvoorzieningen. Verweerder geeft aan dat deze verharde weg in strijd is met de hiervoor genoemde bestemming, nu deze weg enkel is aangelegd ten behoeve van het verkeer naar de voormalige stookplaats en niet tevens voor het onderhoud aan de naastgelegen groenvoorzieningen. Verder heeft verweerder, daarnaar gevraagd, aangegeven dat de beslissingen op bezwaar in december 2023 dan wel begin januari 2024 zullen worden genomen.
5.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om na een afweging van belangen de voorlopige voorziening op dit punt toe te wijzen. Daarbij acht hij van belang dat de verharde weg zich al een behoorlijke periode op het perceel van verzoeksters bevindt en het verwijderen hiervan voor verzoeksters aanzienlijke inspanningen en kosten met zich zal brengen (zonder dat hierover een heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase), terwijl de beslissingen op bezwaar al op korte termijn worden genomen. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat de belangen van verzoeksters in dit geval dienen te prevaleren boven de belangen van verweerder die gemoeid zijn met een onverkorte uitvoering van de handhavingsbesluiten.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Dit houdt in dat de primaire besluiten, voor zover deze zien op last 24, worden geschorst tot de beslissing op bezwaar. Verder dient verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoeksters te vergoeden. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en
1. punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
6.1.
Met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van de lasten 4 en 17, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst de primaire besluiten, voor zover deze zien op last 24, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van
€ 1.674,- ter zake van verleende rechtsbijstand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoeksters te vergoeden;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 december 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 januari 2015 en is onherroepelijk.