Opslag van diverse zaken
U dient de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden (last).
Dit kunt u bijvoorbeeld doen door alle buitenopslag op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, maar in ieder geval de (plastic)hooibalen, de bouwmaterialen en de voertuigen, te verwijderen en verwijderd te houden (herstelmaatregel).
U dient dit te doen uiterlijk vóór 12 april 2023 (begunstigingstermijn).
Indien door onze toezichthouder wordt geconstateerd dat aan de last niet, niet volledig of niet tijdig wordt voldaan, dan bent u aan ons een dwangsom van € 5000,00 per constatering, met een maximum van € 30.000,00 verschuldigd.
5. Bij brief van 30 oktober 2023 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter laten weten dat hij op 27 oktober 2023 heeft besloten om de last onder dwangsom met betrekking tot de opslagloods in te trekken (last onder dwangsom II) omdat deze opslagloods is gelegaliseerd met een omgevingsvergunning waardoor er geen sprake meer is van een overtreding.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij schorsing van de overige lasten onder dwangsom (lasten onder dwangsom I, III en IV). Vaststaat dat de begunstigingstermijn voor de lasten onder dwangsom I, III en IV is verlopen op 12 april 2023. Verzoekster heeft het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ingediend op 17 augustus 2023. Dit betekent dat de begunstigingstermijn voor de resterende lasten onder dwangsom op het moment van indiending van het verzoek al ruim was verstreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voorgaande met zich dat geen sprake kan zijn van een spoedeisend belang, aangezien het verlopen van de begunstigingstermijn zonder dat de overtredingen ongedaan zijn gemaakt betekent dat de opgelegde dwangsommen al van rechtswege zijn verbeurd. Er kan dus niets meer geschorst worden.
De invorderingsbeschikking
7. Als het gaat om de invorderingsbeschikking overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een acute financiële noodsituatie dreigt
.Verzoekster kan immers financiële compensatie vorderen indien het aangevochten invorderingsbesluit in de bodemprocedure niet in stand blijft. Een spoedeisend belang kan wel worden aangenomen als verzoekster aannemelijk maakt dat zij in een acute financiële noodsituatie zal komen te verkeren indien zij de beweerdelijk verbeurde dwangsommen voldoet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster echter niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat ter zitting door de gemachtigde van verzoekster is toegelicht dat verzoekster, al dan niet via familie, een lening kan afsluiten om de verbeurde dwangsommen te betalen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat hij niet onwelwillend staat tegenover het treffen van een betalingsregeling met verzoekster. Verzoekster heeft echter, ondanks dat verweerder ook schriftelijk heeft aangegeven hiervoor open te staan, geen contact opgenomen met verweerder om een betalingsregeling te treffen. Dat had wel op haar weg gelegen omdat een betalingsregeling de gestelde financiële gevolgen voor verzoekster sterk verminderen. Tenslotte betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat bij de financiële stukken die verzoekster heeft overgelegd een verklaring van een accountant ontbreekt waaruit kan worden opgemaakt dat de onderneming van verzoekster in financiële nood terechtkomt als de dwangsommen moeten worden betaald. Verzoekster heeft bovendien desgevraagd niet inzichtelijk kunnen maken dat uit de wél overgelegde stukken zou volgen dat sprake is van acute financiële nood en daarmee van spoed.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.