ECLI:NL:RBLIM:2023:7460

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
ROE 23 / 1931
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom en invorderingsbeschikking

Op 19 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening had gevraagd tegen lasten onder dwangsom en een invorderingsbeschikking. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, waarbij aan verzoekster vier lasten onder dwangsom zijn opgelegd wegens overtredingen op haar perceel. De verzoekster had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster geen spoedeisend belang kon aantonen. De begunstigingstermijnen voor de lasten waren reeds verstreken op het moment van indienen van het verzoek, waardoor de dwangsommen van rechtswege verbeurd waren. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert, ondanks de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen met verweerder. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 1931

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

19 december 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Stultiens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R.P. Lamers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
- [naam derde-partij] uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
- [naam derde-partij] en [naam derde-partij] uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
- [naam derde-partij] en [naam derde-partij] uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. L. Gijsen).
Hierna tezamen te noemen: de derde-partijen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan verzoekster vier lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen op het perceel aan de [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 4 mei 2023 (het primaire besluit II) is verweerder overgegaan tot invordering van de door verzoekster verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van verzoekster voor zover gericht tegen de lasten onder dwangsom en de invorderingsbeschikking ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
De derde-partijen hebben een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder, de derde-partijen en de gemachtigden van de derde-partijen. Verzoekster was niet aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Spoedeisend belang?
1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
De lasten onder dwangsom
3. Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan verzoekster vier lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen met betrekking tot een erfafscheiding, een opslagloods, een oppervlakteverharding en buitenopslag op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaats] .
4. Het gaat om de volgende lasten:
Terreinafscheiding (poort/hekwerk)
U dient de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo te beëindigen, ongedaan te maken en beëindigd te houden (last).
Dit kunt u bijvoorbeeld doen door de terreinafscheiding (poort/hekwerk) te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel te verlagen naar een vergunningvrije hoogte van 1 meter (herstelmaatregel).
U dient dit te doen uiterlijk vóór 12 april 2023 (begunstigingstermijn).
Indien door onze toezichthouder wordt geconstateerd dat aan de last niet, niet volledig of niet tijdig wordt voldaan, dan bent u aan ons een dwangsom van € 7.500,00 verschuldigd.
Opslagloods
U dient de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo te beëindigen, ongedaan te maken en beëindigd te houden (last).
Dit kunt u bijvoorbeeld doen door de opslagloods te verwijderen en verwijderd te houden, of terug te brengen naar de vergunde situatie (overkapping) van 4 oktober 2018 (herstelmaatregel).
U dient dit te doen uiterlijk vóór 3 mei 2023 (begunstigingstermijn).
Indien door onze toezichthouder wordt geconstateerd dat aan de last niet, niet volledig of niet tijdig wordt voldaan, dan bent u aan ons een dwangsom van € 20.000,00 ineens verschuldigd.
Oppervlakteverharding
U dient de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo ongedaan te maken (last).
Dit kunt u bijvoorbeeld doen door de gerealiseerde oppervlakteverharding (waaronder de klinkers en roostervloeren) op uw perceel met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ te verwijderen en verwijderd te houden (herstelmaatregel).
U dient dit te doen uiterlijk vóór 12 april 2023 (begunstigingstermijn).
Indien door onze toezichthouder wordt geconstateerd dat aan de last niet, niet volledig of niet tijdig wordt voldaan, dan bent u aan ons een dwangsom van € 10.000,00 ineens verschuldigd.
Opslag van diverse zaken
U dient de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden (last).
Dit kunt u bijvoorbeeld doen door alle buitenopslag op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, maar in ieder geval de (plastic)hooibalen, de bouwmaterialen en de voertuigen, te verwijderen en verwijderd te houden (herstelmaatregel).
U dient dit te doen uiterlijk vóór 12 april 2023 (begunstigingstermijn).
Indien door onze toezichthouder wordt geconstateerd dat aan de last niet, niet volledig of niet tijdig wordt voldaan, dan bent u aan ons een dwangsom van € 5000,00 per constatering, met een maximum van € 30.000,00 verschuldigd.
5. Bij brief van 30 oktober 2023 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter laten weten dat hij op 27 oktober 2023 heeft besloten om de last onder dwangsom met betrekking tot de opslagloods in te trekken (last onder dwangsom II) omdat deze opslagloods is gelegaliseerd met een omgevingsvergunning waardoor er geen sprake meer is van een overtreding.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij schorsing van de overige lasten onder dwangsom (lasten onder dwangsom I, III en IV). Vaststaat dat de begunstigingstermijn voor de lasten onder dwangsom I, III en IV is verlopen op 12 april 2023. Verzoekster heeft het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ingediend op 17 augustus 2023. Dit betekent dat de begunstigingstermijn voor de resterende lasten onder dwangsom op het moment van indiending van het verzoek al ruim was verstreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voorgaande met zich dat geen sprake kan zijn van een spoedeisend belang, aangezien het verlopen van de begunstigingstermijn zonder dat de overtredingen ongedaan zijn gemaakt betekent dat de opgelegde dwangsommen al van rechtswege zijn verbeurd. Er kan dus niets meer geschorst worden.
De invorderingsbeschikking
7. Als het gaat om de invorderingsbeschikking overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een acute financiële noodsituatie dreigt
.Verzoekster kan immers financiële compensatie vorderen indien het aangevochten invorderingsbesluit in de bodemprocedure niet in stand blijft. Een spoedeisend belang kan wel worden aangenomen als verzoekster aannemelijk maakt dat zij in een acute financiële noodsituatie zal komen te verkeren indien zij de beweerdelijk verbeurde dwangsommen voldoet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster echter niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat ter zitting door de gemachtigde van verzoekster is toegelicht dat verzoekster, al dan niet via familie, een lening kan afsluiten om de verbeurde dwangsommen te betalen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat hij niet onwelwillend staat tegenover het treffen van een betalingsregeling met verzoekster. Verzoekster heeft echter, ondanks dat verweerder ook schriftelijk heeft aangegeven hiervoor open te staan, geen contact opgenomen met verweerder om een betalingsregeling te treffen. Dat had wel op haar weg gelegen omdat een betalingsregeling de gestelde financiële gevolgen voor verzoekster sterk verminderen. Tenslotte betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat bij de financiële stukken die verzoekster heeft overgelegd een verklaring van een accountant ontbreekt waaruit kan worden opgemaakt dat de onderneming van verzoekster in financiële nood terechtkomt als de dwangsommen moeten worden betaald. Verzoekster heeft bovendien desgevraagd niet inzichtelijk kunnen maken dat uit de wél overgelegde stukken zou volgen dat sprake is van acute financiële nood en daarmee van spoed.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Mededeling rechtsmiddel

11. Bij de uitspraak heeft de voorzieningenrechter partijen erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2023 door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 21 december 2023.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.