ECLI:NL:RBLIM:2023:7458

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
ROE 22/116
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk bij een monument

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk bij een monument. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W. Koster, had eerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een hekwerk op een perceel dat deel uitmaakt van een beschermd monument. De gemeente Roermond, als verweerder, had aanvankelijk de vergunning verleend, maar later het besluit herroepen na bezwaar van een derde-partij. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het herstelbesluit van de gemeente de eerdere vergunning onder voorwaarden opnieuw verleende. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, aangezien het herstelbesluit de situatie had gewijzigd. Echter, de rechtbank heeft het herstelbesluit gedeeltelijk vernietigd, omdat de motivering voor de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften niet voldoende was. De rechtbank heeft bepaald dat de omgevingsvergunning onder één enkel voorschrift kan worden verleend, namelijk dat het hekwerk moet worden voorzien van groene beplanting. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Koster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam derde-partij 1]en
[naam derde-partij 2]uit [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een hekwerk op het adres [adres 1] in [plaats] .
Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De derde-partij is verschenen. Namens verweerder is
mr. R. Gillissen verschenen.
Hangende het beroep heeft verweerder op 26 april 2023 een herstelbesluit (het herstelbesluit) genomen.
Eiseres heeft op 9 juni 2023 gereageerd op dit herstelbesluit.
Bij brief van 14 juli 2023 is verweerder deels terug gekomen op het herstelbesluit. Eiseres heeft op 27 juli 2023 daarop gereageerd en de derde-partij heeft op 4 augustus 2023 een reactie aan de rechtbank gezonden.
De rechtbank heeft alle partijen op 4 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 14 november 2023.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft op
11 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder voor het plaatsen van een hekwerk op het perceel, gelegen aan [adres 1] in [plaats] , onderdeel van het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk monument [naam monument] . Eiseres heeft de aanvraag ingediend naar aanleiding van een eerdere aanvraag voor vooroverleg van 2 april 2020 en het daarop volgende positieve advies van de Commissie Beeldkwaliteit van 14 december 2020. Eiseres heeft de omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.1.
Verweerder heeft de vergunningaanvraag van eiseres mede aangemerkt als aanvraag voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ en de activiteit ‘wijzigen beschermd monument’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en f, van de Wabo. Bij het primaire besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning voor deze activiteiten aan eiseres verleend.
1.2.
De derde-partij woont op het naastgelegen adres [adres 2] en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op het bezwaar van de derde-partij beslist en het bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de Commissie behandeling bezwaarschriften (bezwaarcommissie). Daarbij heeft verweerder het primaire besluit herroepen, waardoor de bij het primaire besluit aan eiseres verleende omgevingsvergunning alsnog is geweigerd.
2.1.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ten aanzien van de activiteit ‘wijzigen beschermd monument’ ten onrechte niet de voorwaarde aan de verleende omgevingsvergunning is verbonden dat het hekwerk wordt bedekt met beplanting. Verweerder heeft in dat kader verwezen naar het uitgebrachte advies van de Commissie Beeldkwaliteit van 14 december 2020, waaruit volgt dat deze commissie positief heeft geadviseerd over het plaatsen van het hekwerk, mits het hekwerk wordt bedekt met beplanting waardoor het hekwerk een andere uitstraling krijgt. Ook heeft de Commissie Beeldkwaliteit op 8 februari 2021 een positief advies uitgebracht over het aangepaste plan, dat bestaat uit een stalen hekwerk en poort in de kleur groen met nieuwe beplanting conform het advies van 14 december 2020. Omdat volgens verweerder onvoldoende vast staat dat uitvoering kan worden gegeven aan de voorwaarde om het hekwerk groen aan te planten, heeft verweerder het verbinden van een dergelijk voorschrift onvoldoende geacht om de verleende vergunning in stand te laten. Verweerder heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheid dat de aanvraag onvoldoende toelichting bevat over de beplanting die wordt aangebracht, de groeiplaats ervan en de maatregelen die nodig zijn om het volledig groene hekwerk te realiseren. Ook heeft verweerder van belang geacht dat het hekwerk op sommige plaatsen een stenen ondergrond heeft.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. Eiseres stelt zich (primair) op het standpunt dat verweerder het bezwaar van de derde-partij ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat het bezwaarschrift van de derde-partij na afloop van de bezwaartermijn is ingediend. Voor zover het bezwaar wel ontvankelijk zou zijn, voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot herroeping van de verleende omgevingsvergunning, omdat volgens eiseres geen sprake is van een ontbrekende toelichting over de te realiseren beplanting. Zij verwijst in dat kader naar compositiefoto’s die zijn ingediend bij de aanvraag. Indien verweerder van mening is dat de aanvraag onvolledig zou zijn geweest, dan had hij haar de gelegenheid moeten bieden om de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder voert eiseres aan dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste beeldvorming in bezwaar vanwege de overgelegde foto’s van de derde-partij en is zij van mening dat het verslag van de hoorzitting van de bezwaarcommissie geen blijk geeft van een volledige heroverweging.
Het herstelbesluit
4. Na de behandeling ter zitting is de zaak aangehouden vanwege door verweerder te verrichten nader onderzoek. Verweerder heeft ter zitting erkend dat bij het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de Commissie Beeldkwaliteit en dat de tijdigheid van het door de derde-partij ingediende bezwaarschrift onvoldoende is onderzocht. Verweerder heeft daarna het herstelbesluit genomen, dat het bestreden besluit vervangt. Hij heeft daarbij het bezwaarschrift van de derde-partij ontvankelijk verklaard en de bezwaren gegrond en het bestreden besluit herroepen door de aangevraagde omgevingsvergunning alsnog onder voorschriften te verlenen.
4.1.
Aan het herstelbesluit heeft verweerder de voorschriften verbonden dat:
- de groene plastic schotten blijvend uit het bestaande hekwerk en de metalen poort
worden verwijderd;
- in het bestaande hekwerk en de metalen poort geen ander materiaal mag worden
aangebracht;
  • het hekwerk over de volledige lengte wordt voorzien van groene beplanting, namelijk “prunus lusitanica/angustifolia” (een laurierhaag);
  • tussen de oude stenen poort en de metalen toegangspoort onder het hekwerk enkel
stenen mogen worden verwijderd voor zover evenredig en noodzakelijk voor het
aanplanten van de laurierhaag;
- de laurierhaag door of namens vergunninghouder periodiek dient te worden
onderhouden; en
- de laurierhaag zodanig dient te worden onderhouden dat het hekwerk blijvend aan
het zicht wordt onttrokken.
4.2.
Bij het herstelbesluit is verweerder bij het standpunt gebleven dat het bezwaar van de derde-partij ontvankelijk moet worden geacht, zonder dat nader toe te lichten. Verweerder heeft dit standpunt (alsnog) nader onderbouwd bij brief van 14 juli 2023.
Beoordeling
Het bestreden besluit
5. Voor zover het beroep van eiseres is gericht tegen het bestreden besluit, ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen dat besluit. Gelet op het (vervangende) herstelbesluit is de rechtbank van oordeel dat dat procesbelang er niet meer is meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en het door eiseres betaalde griffierecht, nu verweerder het bestreden besluit heeft herroepen als gevolg van het door eiseres ingestelde beroep. Zie onder 9.2 en 9.3.
Het herstelbesluit
6. De rechtbank stelt voorop dat eisers met het beroep (ook) op komt tegen het herstelbesluit, nu dat als een besluit in de zin van artikel 6:19 Awb heeft te gelden en in beroep (mede) ter beoordeling voorligt. De rechtbank beoordeelt daarom of verweerder tot dat herstelbesluit mocht komen in het licht van de beroepsgronden die eiseres daartegen heeft aangevoerd.
Is het bezwaarschrift tijdig ingediend?
7. De rechtbank ziet zich naar aanleiding van de beroepsgrond van eiseres voor de vraag gesteld of verweerder in het (vervangende) herstelbesluit het bezwaar van de derde-partij terecht ontvankelijk heeft verklaard vanwege de datum van indiening van het bezwaarschrift.
7.1.
Eiseres voert aan dat het bezwaarschrift van de derde-partij na afloop van de bezwaartermijn is ingediend, waardoor onvoldoende vaststaat dat aan de tijdigheid van het ingediende bezwaar is voldaan. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende onderzoek verricht naar de tijdigheid van het ingediende bezwaarschrift, nu over de datum van indiening en ontvangst van het bezwaarschrift tegenstrijdigheden bestaan. Zo is het bezwaarschrift gedateerd op 25 april 2021 en is tijdens de hoorzitting van de bezwaarcommissie gebleken dat het bezwaarschrift op 28 april 2021 is ontvangen, terwijl verweerder in het bestreden besluit uitgaat van een ontvangstdatum van 23 april 2021. Eiseres vindt het bestreden besluit daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
7.2.
Verweerder heeft zich blijkens het herstelbesluit en de nadere toelichting bij brief van 14 juli 2023 op het standpunt gesteld dat het bezwaar van de derde-partij ontvankelijk is en tijdig is ingediend. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het besluit is bekendgemaakt op 15 maart 2021 door middel van verzending aan eiseres en dat daartegen tot en met 26 april 2021 bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, omdat de op het bezwaarschrift gestempelde ontvangstdatum van 23 april 2021 als uitgangspunt kan worden genomen en duidelijk leesbaar is. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift eveneens tijdig zou zijn ingediend als het bezwaarschrift zou zijn ontvangen op 25 april 2021, omdat tot 26 april 2021 bezwaar kon worden gemaakt.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat tot 26 april 2021 bezwaar kon worden gemaakt. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of het bezwaarschrift van de derde-partij binnen deze termijn is ingediend.
7.4.
De rechtbank overweegt dat een bezwaarschrift op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb moet worden ingediend binnen zes weken, na de dag waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Verder is in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
7.5.
De enkele stelling van eiseres dat niet van de gestempelde ontvangstdatum van
23 april 2021 kan worden uitgegaan vanwege de dagtekening van het bezwaarschrift van
25 april 2021, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het bezwaarschrift vanwege te late indiening niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de uiterlijke datum van indiening 26 april 2021 is en dat, uitgaande van de dagtekening van het bezwaarschrift, aan die termijn is voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat uit het verslag van de hoorzitting van de bezwaarcommissie blijkt dat de derde-partij op 25 april 2021 een bevestiging van ontvangst van verweerder heeft ontvangen en dat verweerder het bezwaarschrift op 28 april 2021 heeft geregistreerd. De stelling van eiseres dat tijdens de hoorzitting is gebleken dat het bezwaarschrift op
28 april 2021 bij verweerder is
ontvangen, volgt de rechtbank dan ook niet.
7.6.
De enkele twijfel bij eiseres over de tijdigheid van het ingediende bezwaar en de stelling dat verweerder dit onvoldoende heeft onderzocht, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het bezwaar van de derde-partij ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in beginsel mocht uitgaan van de op het bezwaarschrift gestempelde ontvangstdatum van 23 april 2021 [1] en dat ook wanneer zou worden uitgegaan van de datering en indiening van het bezwaarschrift op 25 april 2021, aan de bezwaartermijn zou zijn voldaan. De derde-partij heeft bovendien ter zitting verklaard het bezwaarschrift zelf in de brievenbus bij verweerder te hebben gedaan om er zeker van te zijn dat het bezwaar tijdig was ingediend. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. De enkele verwijzing naar de
registratievan het bezwaarschrift door verweerder op 28 april 2021, acht de rechtbank daartoe onvoldoende, nu dit in beginsel niets zegt over de datum van
ontvangst. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de gestempelde ontvangstdatum (23 april 2021) een vrijdag betrof en dat dinsdag 27 april 2021 een nationale feestdag betrof, waardoor het niet onwaarschijnlijk is dat verweerder het bezwaarschrift pas de daarop volgende werkdag, op woensdag 28 april 2021, heeft geregistreerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaar van de derde-partij terecht ontvankelijk heeft verklaard. Voor zover het beroep van eiseres daartegen is gericht, slaagt het niet.
Welke voorschriften mogen worden gesteld?
8. De rechtbank stelt vast dat door het herstelbesluit tussen eiseres en verweerder niet (langer) in geschil is dat de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk onder voorschriften mag worden verleend. Naar aanleiding van de reactie van eiseres op het herstelbesluit en de daarin opgenomen voorschriften, heeft verweerder bij brief van 14 juli 2023 aan de rechtbank verzocht om het beroep op dit punt gegrond te verklaren, het herstelbesluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door de voorschriften van de omgevingsvergunning alsnog te wijzigen. Volgens verweerder kan worden volstaan met het voorschrift ‘dat het hekwerk over de volledige lengte dient te worden voorzien van op zichzelf staande groene beplanting conform de gewaarmerkte compositietekening en dat deze groene beplanting in stand dient te worden gehouden’. Eiseres heeft in haar reactie van 27 juli 2023 aan de rechtbank kenbaar gemaakt hiermee in te kunnen stemmen. Tussen eiseres en verweerder is daardoor niet (langer) in geschil dat de omgevingsvergunning met dat ene voorschrift mag worden verleend.
8.1.
De derde-partij heeft in de reactie 4 augustus 2023 gesteld dat zij zich niet kan verenigen met de verleende omgevingsvergunning voor het hekwerk en deze wijziging van de voorschriften. De derde-partij blijft bij het standpunt dat het hekwerk op de locatie ongepast en onwenselijk is en dat de poort van het hekwerk, dat is voorzien van plastic stroken, onvoldoende aan het zicht wordt onttrokken door het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift, zoals door verweerder en eiseres voorgesteld. De derde-partij is het niet eens met de plastic stroken die aanwezig zijn in de poort en stelt dat dit aspect onvoldoende in de afweging is betrokken.
8.2.
Het herstelbesluit kan, ten aanzien ten aanzien van de daarin opgenomen vergunningvoorschriften, naar het oordeel van de rechtbank niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Uit de nadere reactie van verweerder van 14 juli 2023 blijkt immers dat verweerder erkent dat niet alle voorschriften nodig zijn. Eiseres en verweerder zijn het erover eens dat met het ene voorschrift wordt volstaan ‘dat het hekwerk over de volledige lengte dient te worden voorzien van op zichzelf staande groene beplanting conform de gewaarmerkte compositietekening en dat deze groene beplanting in stand dient te worden gehouden’. De rechtbank volgt de derde-partij, die overigens geen beroep heeft ingesteld tegen het herstelbesluit, niet in haar standpunt dat de aanwezigheid van de plastic stroken in de poort onvoldoende in de afweging van verweerder is betrokken of dat dit aanleiding had moeten zijn nadere voorschriften te stellen. Verweerder heeft zich immers bij brief van 14 juli 2023 gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de plastic stroken in de poort geen onderdeel uitmaken van de gewaarmerkte compositietekening en zodoende niet zijn vergund met het herstelbesluit. Bovendien sluit volgens de rechtbank dit ene voorschrift - dit voorschrift en de bijbehorende compositietekening zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk - aan bij het desbetreffende advies van de Commissie Beeldkwaliteit. Indien blijkt dat de feitelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie, is dit een aspect dat in het kader van handhaving aan de orde kan komen.
8.3.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank mogen volstaan met het voorschrift ‘dat het hekwerk over de volledige lengte dient te worden voorzien van op zichzelf staande groene beplanting en dat deze groene beplanting in stand dient te worden gehouden, onder verwijzing naar de gewaarmerkte compositietekening’. Nu echter de overige aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften (zoals opgenomen onder 4.1) niet blijven gelden, slaagt deze beroepsgrond.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep tegen het (door het herstelbesluit vervangen) bestreden besluit, is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond, voor zover dat ziet op de ontvankelijkheid van de derde-partij in bezwaar. Het beroep tegen het herstelbesluit is gegrond ten aanzien van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, omdat het niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
9.1.
De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen, voor zover dat ziet op de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften met uitzondering van het voorschrift ‘dat het hekwerk over de volledige lengte dient te worden voorzien van op zichzelf staande groene beplanting conform de gewaarmerkte compositietekening en dat deze groene beplanting in stand dient te worden gehouden’. Dit heeft tot gevolg dat eiseres beschikt over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van het hekwerk met voormeld voorschrift.
9.2.
Zoals aangegeven onder 5, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder, zie onder 5, in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het herstelbesluit (deels) gegrond;
- vernietigt het herstelbesluit, voor zover dat ziet op de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften met uitzondering van het voorschrift ‘dat het hekwerk over de volledige lengte dient te worden voorzien van op zichzelf staande groene beplanting conform de gewaarmerkte compositietekening en dat deze groene beplanting in stand dient te worden gehouden’;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.A.M. Bergmans, griffier, en openbaar gemaakt op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 december 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van