ECLI:NL:RBLIM:2023:7398

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
C/03/322031 / HARK 23-156
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoekster, Stichting Platform Keelbos, op 6 september 2023 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. G.J. Krens, rechter bij de Rechtbank Limburg. Verzoekster heeft het vermoeden geuit dat de rechter de zaak buiten zitting wil afdoen, wat haar aanleiding gaf om de wraking aan te vragen. De wrakingskamer heeft op 7 december 2023 geoordeeld dat het wrakingsverzoek prematuur is, omdat de rechter nog geen beslissing had genomen over de behandeling van de zaak op zitting. De wrakingskamer benadrukte dat een procesbeslissing, zoals het al dan niet behandelen van een zaak op zitting, in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. Verzoekster had eerder een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, maar had geen uitnodiging voor een mondelinge behandeling ontvangen, wat haar vrees voor vooringenomenheid deed toenemen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het gebruikelijk is dat de stafjurist bij partijen nadere informatie opvraagt om een compleet dossier aan de rechter voor te leggen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om de zaak al dan niet mondeling te behandelen een gebruikelijke procesbeslissing is en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/322031/ HA RK 23-156
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 7 december 2023
op het verzoek van
STICHTING PLATFORM KEELBOS,
gevestigd te 6361 EL Nuth aan de Dorpstraat 16,
verzoekster,
gemachtigde [naam gemachtigde] ,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. G.J.Krens,
rechter in de rechtbank Limburg (hierna aangeduid als: de rechter).

1.De procedure

1.1.
Op 6 september 2023 is ingekomen het namens verzoekster ingediende verzoek tot wraking van de rechter.
1.2.
Op 2 oktober 2023 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berust en dat zij schriftelijk wenst te reageren. De rechter geeft aan niet ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen. Op 2 oktober 2023 heeft de rechter een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven. Verzoekster heeft daarop bij brief van 19 oktober 2023 gereageerd.
1.3.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 23 november 2023. Verzoekster is ter zitting verschenen, de rechter, zoals eerder aangekondigd, niet. Verzoekster heeft ter zitting het wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.4.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
Verzoekster legt het navolgende – kort samengevat – ten grondslag aan het wrakingsverzoek.
2.2.
Verzoekster heeft op 21 augustus 2023 een verzoek ingediend tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening. Vijftien dagen na het indienen van dit verzoek heeft verzoekster nog steeds geen uitnodiging voor een mondelinge behandeling van haar verzoek gekregen. Dit is in eerdere gevallen – bij andere rechtbanken – wel direct gebeurd. Bij brief van 30 augustus 2023 heeft de griffier verzoekster verzocht het spoedeisend belang in dezen nader toe te lichten. Uit de toon van deze brief is bij verzoekster het vermoeden ontstaan, dat de rechter de zaak buiten zitting wilde afdoen. Uit een eerdere ervaring met de rechtbank Limburg, locatie Roermond, heeft verzoekster afgeleid dat er ook buiten zitting wordt beslist. Bij verzoekster is de vrees ontstaan dat de rechter zich te veel laat leiden door de instructie van de stafjurist en dat daarmee de vooringenomenheid van de rechter gegeven is.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie het werkproces ten aanzien van voorlopige voorzieningen nader toegelicht. Daarbij heeft zij aangegeven dat het in de voorfase gebruikelijk is dat – indien nodig – de stafjurist bij partijen nadere informatie laat opvragen teneinde een zo compleet mogelijk dossier aan de behandelend rechter voor te leggen. Vanwege afwezigheid van de rechter is de zaak voorlopig gekoppeld aan het zogenoemde “vovo-blok” van de rechter van 3 oktober 2023. Nog voordat de rechter een procesbeslissing heeft kunnen nemen over de vraag of het verzoek wel of niet – en met welke snelheid – op een zitting zal worden behandeld, heeft verzoekster de rechter gewraakt. Voorts heeft de rechter aangegeven dat een procesbeslissing – het al dan niet behandelen van een zaak op zitting – geen grond voor wraking oplevert, tenzij die beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is in casu geen sprake en het wrakingsverzoek dient dan ook te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om een zaak al dan niet mondeling te behandelen moet worden gekwalificeerd als een procesbeslissing. In het onderhavige geval heeft de rechter die beslissing vooraf laten gaan door eerst verzoekster het spoedeisend belang nader toe te lichten. Blijkens de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek is dit een volstrekt gebruikelijke gang van zaken bij het in behandeling nemen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft dit als zodanig niet betwist.
4.6.
Daarnaast overweegt de wrakingskamer dat het aan de rechter is om procesbeslissingen te nemen; hiertoe behoort onder meer de beslissing om een zaak wel of niet op zitting te plaatsen. Uit artikel 8:83, derde en vierde lid, van de volgt dat de rechter niet verplicht is een verzoek om een voorlopige voorziening steeds op een zitting te behandelen.
De aangevoerde wrakingsgrond betreft een procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als verzoeker het niet eens is met die procesbeslissing dan wel bezwaar maakt tegen het uitblijven van een procesbeslissing. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring voor de beslissing te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan geen sprake.
4.7.
De wrakingskamer zal verzoekster evenmin volgen in haar standpunt dat de rechter teveel is afgegaan op de door de stafjurist gegeven instructie, waardoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Het is gebruikelijk dat een juridisch adviseur (stafjurist) – onder verantwoordelijkheid van een rechter – in de voorfase van de zaak de rechter zo uitvoerig mogelijk informeert omtrent de zaak. Een en ander ligt besloten in het functieprofiel van een juridisch adviseur. De rechter is vervolgens geheel vrij de door de juridisch medewerker gegeven instructie al dan niet te volgen.
4.7.
Daarnaast overweegt de wrakingskamer dat verzoekster het wrakingsverzoek heeft ingediend nog voordat de rechter heeft kunnen beslissen over de verdere voortgang van de zaak. Verzoekster heeft de beslissing van de rechter om de zaak te plaatsen in het vovo-blok van 3 oktober 2023 niet afgewacht en is overgegaan tot wraking van de rechter. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekster daarmee prematuur heeft gehandeld. Voorts is er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het verzoek tot wraking in ongegrond moet worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart het verzoek tot wraking van mr. G.J. Krens ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door, mr. M.M. Beije voorzitter, mr. R.M.M. Kleijkers en mr. M.T.A.C. Russel, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023.