ECLI:NL:RBLIM:2023:7380

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
03.214679.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging zware mishandeling met mes in Venlo

Op 15 december 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2021 in Venlo betrokken was bij een steekincident. De verdachte heeft meerdere keren met een mes gestoken in het gezicht, hoofd en de linkerhand van [slachtoffer 1], wat resulteerde in ernstige verwondingen. Daarnaast heeft hij geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem in de (linker)bil en/of (onder)rug te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.214679.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij zijn niet verschenen. Namens de benadeelde partijen is op de zitting gehoord mr. L.P.H. Hameleers. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden
(primair)dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 1]
(subsidiair)dan wel aan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
(meer subsidiair)dan wel heeft geprobeerd om aan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(meest subsidiair);
feit 2:heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(primair)dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 2]
(subsidiair)dan wel die [slachtoffer 2] heeft mishandeld
(meer subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 primair.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair. Voor wat betreft feit 1 meest subsidiair en feit 2 meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De standpunten van de verdediging zullen bij de beoordeling van het bewijs, voor zover van belang, nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2]relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [2]
Op 21 augustus 2021 ontvingen wij, verbalisanten [naam 1] en [naam 2] , een melding over een vechtpartij op de Parade in Venlo. Ter hoogte van café [naam 3] zagen wij een man staan. Ik zag dat de man bloed over zijn gezicht had lopen en dat zijn arm onder het bloed zat. Ik vroeg aan de man waar hij verwondingen had. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat hij aan zijn hoofd en pols gewond was. Ik zag dat er een diepe snij- dan wel steekwond ter hoogte van zijn pols zat. Wij verbalisanten zagen dat er een diepe snede en twee oppervlakkige sneeën in het achterhoofd van de man zaten. Ook
hier bleef bloed uit druppelen. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat hij [slachtoffer 1] heette. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat zijn broertje voor hem stond en dat hij het belangrijkste was.
[slachtoffer 1]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [3]
Op een gegeven moment kwamen er vier Marokkaanse mannen aan. Zij gingen op het terras zitten. Ik kende één van hen van gezicht. Die man doet altijd uitdagend. Hij riep dit keer iets naar mij en mijn broer. Ik stond op om aan hem te vragen wat hij
riep. Voor ik het wist vloog ik achteruit. Ik weet nog dat ik op een gegeven moment een man van mijn broer aftrok. Toen ik de persoon van mijn broer aftrok stond ik gebogen en heb ik op mijn hoofd iets gevoeld. Daarna liep er bloed over mijn neus. Ik ben zeven keer geraakt door het mes. Ik heb een ontsierend litteken in mijn gezicht. Ik ben links en mijn hele linkerhand lag open. Mijn linker pink kan ik niet helemaal meer gebruiken en ik heb er een doof gevoel in.
Uit de
letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Limburg-Noordnaar aanleiding van het
letselonderzoekbij
[slachtoffer 1]volgt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: [4]
Hoofd.
1. Midden op het achterhoofd ter hoogte van en tussen beide oren is diagonaal een rode streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging te zien met een geschatte lengte van 5-8 cm.
2. Boven op het hoofd, op de behaarde hoofdhuid, dwars op de schedel, is een streepvormige scherpbegrensde huidonderbreking te zien, gehecht met drie huidhechtingen, met een lengte van circa 4-5cm.
3. Op de behaarde hoofdhuid, meer op het achterhoofd gelegen, is een streepvormige scherpbegrensde huidonderbreking te zien, gehecht met zes huidhechtingen, met een lengte van circa 6-7 cm.
Aangezicht:
6. Op de linkerwang, lopend van ongeveer het rechteroog tot ongeveer halverwege de bovenlip, loopt een gebogen scherp begrensde huidonderbreking gesloten met een zestal huidhechtingen, er is enige korstvorming in de wond, met een lengte van circa 6 cm, diffuus over de wang is geronnen bloed zichtbaar. Op het jukbeen is enige zwelling zichtbaar.
Hals:
7. Aan de rechterzijde van de hals, vlak boven de rechterschouder, is een wat gebogen, met de bolling naar boven gelegen, oppervlakkige huidbeschadiging met omliggende roodheid en beginnende korstvorming te zien met een lengte van circa 5-6 cm.
Bovenlichaam boven rechter oksel:
10. Op de borstkas boven de rechter oksel is een streepvormige scherpbegrensde huidbeschadiging te zien, met centraal een huiddoorklieving met scherpe wijkende wondranden, met een lengte van circa 4 cm, in de onderpool is wat geronnen bloed aanwezig.
Linkerhand:
11. Aan de handpalm/binnenzijde van de linkerhand is vanaf de basis van de duimmuis net boven de pols, lopend over de pinkmuis tot aan de zijkant van het eerste kootje van de pink een huidbeschadiging met scherpe wondranden te zien, gesloten met een vijftiental hechtingen, met een lengte van circa 7-10 cm.
De letsels beschreven onder 1 en 7 zijn krasletsels met oppervlakkige roodheid. Krasletsel ontstaat door het schuren met een (matig) scherp puntig voorwerp over de huid of vice versa. De oppervlakkige roodheid is een huidreactie als teken van beginnende genezing.
De letsels beschreven onder 2, 3, 6, 10 en 11 betreffen huiddoorklievingen. Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherprandige of puntige voorwerpen. Bij een snijwond is de lengte groter dan de wonddiepte en zijn de wondranden scherp zonder kneuzing of schaving. Bij een steekwond is de diepte groter dan de lengte.
Het letsel aan de linkerhand kan gezien worden als afweerletsel. Afweerletsel ontstaat doorgaans aan handen, onderarmen en/of bovenarmen bij het (vaak instinctief) beschermen van kwetsbare delen zoals bijvoorbeeld het hoofd.
Wanneer de verwonding dichter bij de vingers was aangebracht zouden pezen die nodig zijn om de vingers te buigen geraakt kunnen worden, indien de verwonding bij de pols was geweest zouden pezen die de pols buigen, bloedvaten zoals slagaders van de hand en handzenuwen die de hand enerveren geraakt kunnen worden.
Bij het letsel aan het gelaat had de aangezichtszenuw die de motoriek van het gelaat verzorgt kunnen worden geraakt. Bij uitval van de aangezichtszenuw zal het oog wijd open staan (het niet sluiten van het oog vormt een bedreiging voor het oog door uitdroging van het hoornvlies), het onderooglid staat af van de oogbol, de mondhoek hangt lager dan bij de gezonde zijde en de persoon hoort geluiden veel luider aan de aangedane zijde. Daarnaast kan het uitspreken van medeklinkers waarbij de lippen nodig zijn bemoeilijkt worden.
Conclusie: Er is hier sprake van toegebracht letsel. Er zal blijvend letsel zijn in de vorm van littekens, waarbij die in het gelaat en de linkerhand het meest in het oog springen. Indien zoals besproken zenuwen of pezen geraakt waren, zou dit de functionaliteit van gelaat en hand fors kunnen beperken.
Op 29 augustus 2022 heeft een verbalisant contact gehad met [slachtoffer 1] . Hij heeft verklaard dat na twee weken de hechtingen uit zijn hand waren gehaald. Voor het herstel van zijn hand heeft hij fysiotherapie gehad. [5]
[slachtoffer 2]verklaarde bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [6]
Mijn broer en ik zaten op het terras. Op een gegeven moment kwamen er
Marokkaanse mannen aan. Eén van die Marokkaanse mannen kende ik van gezicht. Op 21 augustus
(de rechtbank begrijpt: 21 augustus 2021)hoorde ik hem iets zeggen. Mijn broer stond op, liep in zijn richting en vroeg wat hij zei. Ik zag dat de
Marokkaanse mannen richting mijn broer gingen. Ik ben toen opgestaan en ben mijn broer gevolgd. Toen is de vechtpartij begonnen. Op enig moment voelde ik aan
de achterzijde een prik/steek.
De
geneeskundige verklaringover [slachtoffer 2] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer de volgende bevindingen van het onderzoek op 2 september 2021: [7]
- een snijwond linkerbil.
Op 22 augustus 2021 heeft een verbalisant contact opgenomen met [slachtoffer 2] . Hij verklaarde dat hij in zijn rug was gestoken. [8]
Bijgevoegd is onder meer een
foto [9] van het letsel van [slachtoffer 2] . De rechtbank neemt op deze foto’s een wond op (linker)bil en/of (onder)rug waar, welke met twee hechtingen is gedicht.
Op 24 augustus 2022 heeft [slachtoffer 2] ten overstaan van een verbalisant verklaard dat de snee na het steekincident in het ziekenhuis is gehecht. Twee weken daarna is hij teruggegaan naar het ziekenhuis en zijn de hechtingen eruit gehaald. Hij heeft er ongeveer een half jaar lang last van gehad. [10]
Getuige [naam 4]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [11]
Op 21 augustus 2021 zat ik met vrienden op het terras te Venlo. Ik zag uit het niets een vechtpartij ontstaan bij café [naam 3] . Ik zag één persoon uit de groep een steekwapen trekken. Ik zag dat de man met het steekvoorwerp stekende
bewegingen maakte. Ik zag dat hij dit 7 á 8 keer deed.
In het onderzoeksverslag beschrijving van de
camerabeeldenwordt door de camerabeeldenspecialist – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende gerelateerd: [12]
NN1:
Ik zag dat NN1 een zwart T-shirt droeg.
Beeld 1, bestand: [naam 3] binnen.mp4
Ik zag dat de camera gericht was op een bar. Ik zag linksboven in beeld een
in-/uitgang. Ik zag op de beelden de datum 21 augustus 2021.
23:38:15: Ik zag dat NN3 linksboven door de ingang in beeld kwam lopen.
23:38:18: Ik zag dat NN3 met zijn rechterhand een mes van de bar afpakte.
Beeld 5, bestand: BeeldengetuigeHasselman.mp4
Ik zag dat de camera gericht was op een café. Ik zag dat de beelden met een
telefoon gefilmd werden. Ik heb de beelden bekeken van 00:00 tot 00:28.
00:02: Ik zag dat NN3 links in beeld kwam lopen. Ik zag dat NN3 met een mes in zijn rechterhand omlaag richting de nek van NN1 sloeg. Ik zag dat NN3 met een mes in zijn rechterhand omlaag richting de rechter voorarm van NN1 sloeg.
00:12: Ik zag dat NN3 met het mes in zijn rechterhand een omlaag slaande beweging richting NN1 maakte. Ik zag dat NN3 met het mes richting NN1's nek stak.
00:14: Ik zag dat NN1 NN3 naar achter duwde. Ik zag dat NN3 met het mes in zijn rechterhand richting NN1 stak.
De verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik ben op 21 augustus 2021 naar Venlo gegaan. We kregen een woordenwisseling met twee personen. U, verbalisant, houdt mij voor dat op de camerabeelden te zien is dat de persoon in het zwarte t-shirt [slachtoffer 1] betreft. Ik heb een mes gepakt en steken gegeven. Ik heb de persoon in het zwarte t-shirt een paar messteken gegeven. Ik denk dat ik hem geraakt heb. [13]
Ik ben bij café [naam 3] in Venlo naar binnen gegaan en heb daar een mes van de balie gepakt. [14]
Overwegingen van de rechtbank: feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 21 augustus 2021 in Venlo meermalen met een mes in het gezicht, het hoofd, de linkerhand en de okselplooi van [slachtoffer 1] [15] heeft gestoken en/of gesneden met onder meer diepe wonden in het gezicht en zijn hand als gevolg.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en dat de wil van de verdachte daar ook niet op was gericht.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het door de verdachte toegepaste geweld is te kwalificeren als een poging tot doodslag. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat er geen aanwijzingen bestaan dat de verdachte van meet af aan uit is geweest op de dood van [slachtoffer 1] . Van vol opzet is dan ook geen sprake. De vraag die rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daartoe moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds of de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat het met een mes steken in de richting van het gezicht, hoofd en hals van een persoon en het steken in de hand (net boven de pols) van een persoon naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon oplevert. In het bovenlichaam van een mens bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen, en door de pols loopt een slagader. Een verwonding aan dergelijke kwetsbare en vitale delen van het lichaam of aan een slagader kan levensbedreigend zijn en gemakkelijk tot de dood leiden.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, te weten: het meermalen maken van slaande bewegingen met het mes in de richting van de hals van [slachtoffer 1] en door in het gezicht, het hoofd en de linkerhand (net boven de pols) van [slachtoffer 1] te steken, heeft naar het oordeel van de rechtbank de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer vitale delen van het lichaam zou raken en aldus [slachtoffer 1] van het leven zou beroven. Dat er gebruik zou zijn gemaakt van een mes dat niet al te scherp is en hier geen dodelijke verwondingen mee veroorzaakt kunnen worden is niet aannemelijk geworden. Integendeel: met het mes zijn immers ook diepe verwondingen (snijletsel) in het gezicht en de linkerhand (net boven de pols) van [slachtoffer 1] aangebracht.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] .
Overwegingen van de rechtbank: feit 2 primair
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 21 augustus 2021 in Venlo met een mes in de (linker)bil en/of (onder)rug van [slachtoffer 2] [16] heeft gestoken en/of gesneden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – geen sprake was van een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu de handelingen die de verdachte heeft verricht met het mes niet zouden kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte echter wel kan worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de medische verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat hij een snijwond in zijn (linker)bil en/of (onder)rug heeft opgelopen. Er waren hechtingen nodig en [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij hier gedurende een half jaar last van heeft gehad. Het voorgaande duidt erop dat het mes de nodige schade aan de (linker)bil en/of (onder)rug heeft aangericht. In de bil en/of de onderrug bevinden zich slagaderen en in de nabijheid daarvan ook bloedvaten en zenuwen, vitale structuren en organen. Door in een dynamische situatie op een dusdanige manier in de (linker)bil en/of (onder)rug van [slachtoffer 2] te steken is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat uit het handelen van de verdachte kan worden afgeleid dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 21 augustus 2021 te Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes meermalen in het gezicht en hoofd en de linkerhand en okselplooi (rechts) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, en
- met een mes, meermalen stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd en gezicht en nek, althans richting het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair
op 21 augustus 2021 te Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in de (linker)bil en/of de (onder)rug van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer?
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair een beroep gedaan op noodweer omdat de handelingen van de verdachte zijn gerechtvaardigd bij wijze van zelfverdediging. De verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en dat van zijn vrienden, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de verdachte voorafgaand aan het steekincident is beland in een enorme vechtpartij waarbij de verdachte en zijn vrienden klappen kregen. De verdachte is vervolgens bedreigd door een van de gebroeders [slachtoffers] die daarbij heeft gewezen naar zijn broekzak waarin een wapen zou zitten. De verdachte is daarop bij café [naam 3] naar binnen gelopen en heeft gezocht naar iets om zich te kunnen verdedigen. De verdachte heeft een mes gepakt en is vervolgens weer naar buiten gegaan om zichzelf en zijn vrienden hier mee te verdedigen. Onder deze omstandigheden zag de verdachte zich genoodzaakt zich te verdedigen op de wijze zoals hij dit heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer faalt, nu de feiten en omstandigheden die de verdachte aan zijn beroep op zelfverdediging ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk zijn geworden.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, of dat van zijn vrienden, dan wel een onmiddellijke dreiging daartoe, waarbij het noodzakelijk was dat verdachte zich en zijn vrienden verdedigde en waarbij de manier waarop hij zich verdedigde ook geboden was.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zo is de verklaring van de verdachte dat hij zou zijn bedreigd en er sprake zou zijn van een vuurwapen op basis van het dossier niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft weliswaar naar zijn vrienden ‘ijzer’ geroepen waarmee hij een vuur- of steekwapen zou hebben bedoeld, maar deze verklaring wordt verder niet ondersteund in het dossier. Bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is naderhand door de politie ook geen vuurwapen aangetroffen. Uit de camerabeelden valt af te leiden dat zowel de verdachte en zijn vrienden alsmede [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over en weer geweldshandelingen hebben verricht. De verdachte was onderdeel van een groep van vier personen die in gevecht waren met twee personen: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Op de camerabeelden van café [naam 3] is te zien dat de verdachte tijdens de vechtpartij op een rustige manier café [naam 3] binnenloopt (de verdachte rookt zelfs een sigaret). Hij heeft vervolgens aldaar een mes gepakt en is met dat mes rustig naar buiten gelopen. De verdachte is vervolgens op [slachtoffer 2] , afgelopen en heeft met het mes op [slachtoffer 2] in gestoken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf (zijn vrienden) tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Ook had de verdachte zich eenvoudig aan de vechtpartij kunnen onttrekken door bijvoorbeeld binnen in het café te blijven en de politie te bellen of weg te lopen. Onder de gegeven omstandigheden bestond daartoe voor de verdachte ook een reële en redelijke mogelijkheid. Het verweer van verdachte dat hij geen kant meer op kom en zo moest handelen vindt geen enkele ondersteuning in het dossier en blijkt ook niet uit de hiervoor al door de rechtbank beschreven camerabeelden.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De kwalificatie
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:poging tot doodslag;
feit 2 primair:poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij de oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) inhoudende een contactverbod met de slachtoffers voor de duur van 2 jaar, waarbij per keer dat dit contactverbod wordt overtreden de verdachte één week hechtenis dient te ondergaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het gegeven dat hij een blanco strafblad heeft, dat hij veel belang heeft bij behoud van zijn baan en dat hij voor zijn zieke moeder zorgt. Ten aanzien van de gevorderde 38v Sr maatregel heeft de raadsman verzocht deze maatregel niet op te leggen omdat de noodzaak daartoe ontbreekt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Hoewel uit het dossier valt af te leiden dat de verdachte niet diegene is geweest die de vechtpartij is begonnen en dat er flink over en weer werd geslagen is de situatie door toedoen van de verdachte volledig uit de hand gelopen. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] op een moment dat deze voorovergebogen stond met een mes gestoken. Ook heeft de verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met het mes gestoken, waarbij hij ernstige verwondingen heeft opgelopen. Door zo te handelen als hierboven omschreven heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Zo ondervindt het slachtoffer [slachtoffer 1] daar nog steeds last van omdat hij dagelijks aan het voorval wordt herinnerd door het blijvende litteken in zijn gezicht. Voorts draagt de verdachte door zijn handelen bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Temeer nu de feiten zijn gepleegd op de openbare weg, voor een café in de aanwezigheid van veel omstanders.
De verdachte heeft tijdens de vechtpartij buiten proportioneel geweld gebruikt. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Met de raadsman is de rechtbank wel van oordeel dat de omstandigheden waaronder de verdachte heeft gehandeld in de strafmaat moeten worden meegewogen. De rechtbank houdt er – in beperkte mate – rekening mee dat de slachtoffers ook een aandeel hebben gehad tijdens de vechtpartij en zij zich in de aanloop naar de steekincidenten ook niet onbetuigd hebben gelaten. Anderzijds hoefden de slachtoffers er niet op bedacht te zijn dat verdachte een mes zou gebruiken.
Blijkens het rapport van de reclassering van 13 oktober 2022 heeft de verdachte zijn leven goed op orde en zijn er door de reclassering geen risicofactoren gesignaleerd. Het recidiverisico dat van de verdachte uitgaat wordt ingeschat als laag en de reclassering adviseert aan de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen meerwaarde of noodzaak om met interventies of toezicht het gedrag van verdachte te proberen te veranderen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie, gelet op de ernst van de feiten, in haar eis de enig passende strafmodaliteit heeft gekozen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Wel zal de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gerekwireerd, omdat zij de gevorderde straf te hoog vindt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die voor dit feit doorgaans worden opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38v Sr. Uit het dossier en ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat er sprake is van een omstandigheid als omschreven in artikel 38v vierde lid Sr.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
7.1.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 26.539,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, als gevolg van de poging doodslag, zoals bewezen is verklaard onder 1 primair. De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
reiskosten: € 1,14;
ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 31,-;
huishoudelijke hulp: € 392,-;
mantelzorg; € 140,-;
eigen risico: € 364,18;
fysiotherapie: € 145,79;
de kleding: € 80,-;
toekomstige medische kosten: € 385,-;
immateriële schade: € 25.000,-
7.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot materiële schade tot een bedrag van € 1.539,11. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag moet worden gematigd tot € 10.000,-. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Voor het overige dient de benadeelde in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de posten a., e. en g. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de posten b., c., d., f. en h. heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het toe te wijzen gevorderde bedrag aan immateriële schade dient worden gematigd tot € 2.500,-.
7.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit schade is toegebracht en dat (een deel van) de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbare feit.
Materiële schade
De materiële schade met betrekking tot de posten a., e. en g. zijn door de verdediging niet weersproken. De vordering komt de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze als onbetwist voor toewijzing gereed ligt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de posten b., c., d., en f. voldoende zijn onderbouwd en deze posten betreffen rechtstreekse schade. Deze posten zullen dan ook geheel worden toegewezen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat post h., te weten de toekomstige medische kosten, onvoldoende onderbouwd is, omdat moeilijk valt in te schatten hoe hoog die kosten in de toekomst zullen zijn en nog onduidelijk is of en wanneer deze kosten worden gemaakt. De rechtbank acht zich niet in staat de hoogte van deze toekomstige kosten te schatten. Een juiste beoordeling vergt daarom een nadere onderbouwing en aldus aanhouding van de behandeling van de strafzaak, hetgeen de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding acht. Daarom zal de rechtbank de benadeelde ten aanzien van deze post in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare materiële schade vast op € 1.154,11.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding dat het recht daarop slechts bestaat voor zover artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hierop een aanspraak geeft. Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder de aard en de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Er is evident sprake van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW.
Of deze immateriële schade zo groot is als gevorderd, kan de rechtbank op basis van de huidige stukken niet vaststellen. De rechtbank acht een vergoeding van de immateriële schade tot € 7.500,- billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van de immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 8.654,11, bestaande uit € 1.154,11 materiële schade en € 7.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2021. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, welke kosten zij tot op heden begroot op nihil.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
7.2.1
De vordering van de benadeelde partijDe benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 6.076,06, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, als gevolg van de poging tot zware mishandeling, zoals bewezen verklaard onder 2 primair. De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 31,-;
huishoudelijke hulp: € 294,-;
mantelzorg; € 140,-;
medische kosten: € 1.531,06;
de kleding: € 80,-;
immateriële schade: € 4.000,-.
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot materiële schade tot een bedrag van € 2.076,06. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag moet worden gematigd. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Voor het overige dient de benadeelde in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van post e. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het gevorderde bedrag van post d. dient te worden gematigd, nu dit eveneens kosten betreffen die zien op het letsel aan de schouder, maar dat letsel staat niet in verband met het letsel dat door de verdachte is toegebracht. Met betrekking tot de posten a., b. en c. heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het toe te wijzen gevorderde bedrag aan immateriële schade dient worden gematigd tot € 250,-.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit schade is toegebracht en dat (een deel van) de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbare feit.
Materiele schade
De materiële schade met betrekking tot post e. is door de verdediging niet weersproken. De vordering komt de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze als onbetwist voor toewijzing gereed ligt.
De rechtbank is van oordeel dat de posten a., b., c., d. en f. onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen welk deel van de gevorderde posten rechtstreekse schade betreft als gevolg van het bewezenverklaarde feit waarbij [slachtoffer 2] een steekwond aan zijn linker(bil) en/of onderrug heeft opgelopen, gelet op het feit dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] ook door andere personen is geslagen met onder andere een stoel en dat hij in de vechtpartij ook letsel aan zijn schouder heeft opgelopen. Aanvulling en nadere onderbouwing van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de behandeling van de zaak in dat geval zal moeten worden aangehouden, reden waarom de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk in zijn vordering zal verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare materiële schade vast op € 80,-.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding dat het recht daarop slechts bestaat voor zover artikel 6:106 BW hierop een aanspraak geeft. Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feit, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Er is evident sprake van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW.
De rechtbank acht een vergoeding van de immateriële schade tot € 750,- billijk gelet op de onderbouwing van de vordering, het bewezen verklaarde feit en de hoogte van de immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van €
830,-bestaande uit € 80,- materiële schade en € 750,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2021. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, welke kosten zij tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [slachtoffer 1]ten aanzien van feit 1
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 8.654,11, bestaande uit € 1.154,11 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 augustus 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 1]voor de meergevorderde schade
    niet-ontvankelijkin zijn vordering en bepaalt dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 1] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [slachtoffer 2]ten aanzien van feit 2 primair
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 830,-, bestaande uit € 80,- materiële schade en € 750,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 augustus 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 2]voor de meergevorderde schade
    niet-ontvankelijkin zijn vordering en bepaalt dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 2] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. L. Bastiaans en mr. D.W.H.M. Wolters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2023.
Buiten staat
Mr. Peters en mr. Wolters zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I:De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht en/of hoofd en/of de linkerhand en/of okselplooi (rechts) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt richting het hoofd en/of gezicht en/of nek, althans (elders) op/richting het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo openlijk, te weten op/aan de [adres 2] te Venlo (terras Lunchcafe [naam 3] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] ,
door:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht en/of hoofd en/of de linkerhand en/of okselplooi (rechts) van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden en/of
- met een of meer stoel(en) en/of glazen op/tegen/in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 1] te gooien en/of slaan terwijl het door hem gepleegde geweld, bestaande uit
- het met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht en/of hoofd en/of de linkerhand en/of okselplooi (rechts) van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden
zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten:
- een blijvend litteken op de linkerwang en linkerhand en/of
- meerdere snij/steek verwondingen op het hoofd en de rechter oksel en/of
- een of meer kneus en/of schaaf en/of scheur en/of kras verwondingen elders op het lichaam
- voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken op de linkerwang en/of een blijvend litteken op de linkerhand, heeft toegebracht door:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht en/of hoofd en/of de linkerhand en/of okselplooi (rechts) van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden;
meest subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het
gezicht en/of hoofd en/of de linkerhand en/of okselplooi (rechts) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt richting het hoofd en/of gezicht en/of nek, althans (elders) op/richting het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker)bil en/of de
(onder)rug, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo openlijk, te weten op/aan de [adres 2] te Venlo (terras Lunchcafe [naam 3] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (linker)bil en/of de (onder)rug, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of snijden en/of
- met een of meer stoel(en) en/of glazen op/tegen/in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 2] te gooien en/of slaan en/of
- die [slachtoffer 2] op de grond te gooien en/of
- tegen de benen, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] schoppen/trappen terwijl het door hem gepleegde geweld, bestaande uit:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (linker)bil en/of de (onder)rug, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of snijden enig lichamelijk letsel, te weten:
- een bloeduitstorting/zwelling op het behaarde hoofd beiderzijds en/of een standsafwijking van de linker schouder (uit de kom) en/of
- een snijverwonding in/aan de linker bil, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Venlo [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker)bil en/of de (onder)rug, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R021084-32, gesloten d.d. 29 september 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 274.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 augustus 2021, pg. 22-23.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 16 maart 2023.
4.Een geschrift, inhoudende de geneeskundige verklaring van GGD Limburg-Noord van Y. van der Vijgh, forensisch arts, met de daarbij als bijlage gevoegde foto’s d.d. 11 augustus 2021, pg. 40-63.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2022, pg. 37.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 16 maart 2023.
7.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 13 september 2021, pg. 35.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 22 augustus 2021, pg. 25-26.
9.Een geschrift, te weten een foto, pg. 29, bijgevoegd bij het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 22 augustus 2021, pg. 25-26.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 24 augustus 2022, pg. 151-153.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 22 augustus 2021, pg. 176-177.
12.Proces-verbaal van onderzoeksverslag beschrijving camerabeelden d.d. 23 augustus 2021, pg. 135-150.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 augustus 2022, pg. 256-263 en proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 28 maart 2023.
14.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2023.
15.Voor de leesbaarheid hierna te noemen: [slachtoffer 1] .
16.Voor de leesbaarheid hierna te noemen: [slachtoffer 2] .