3.3.1Inleiding
Bij voormeld vonnis van 12 december 2023 is [verdachte] onder meer veroordeeld wegens oplichting van [naam slachtoffer bedrijf 1] en/of [naam slachtoffer bedrijf 2] (hierna: [naam slachtoffer bedrijf 1] ) gepleegd in de periode van 13 december 2014 tot en met 27 juli 2015 en verduistering in dienstbetrekking bij [naam slachtoffer bedrijf 1] , gepleegd in de periode van 15 januari 2014 tot en met 31 augustus 2015. [verdachte] is tevens veroordeeld wegens oplichting van [naam slachtoffer 5] (hierna: [naam slachtoffer 5] ) in de periode van 1 september 2018 tot en met 15 juli 2019, oplichting van [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 6] (hierna: [naam slachtoffer 6] ), gepleegd in de periode van 27 juni 2018 tot en met 17 juni 2019, oplichting van [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 7] (hierna: [naam slachtoffer 7] ), gepleegd in de periode van 1 november 2018 tot en met 31 mei 2019 en oplichting van [naam slachtoffer 8] , gepleegd in de periode van 18 december 2018 tot en met 27 juni 2019.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
3.3.2Het bewijs
De rechtbank verwijst naar de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het vonnis van deze rechtbank van 12 december 2023 in de onderliggende strafzaak (met het parketnummer 03/316185-20). Die bewijsmiddelen worden hieronder aangevuld met de bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat [verdachte] hieruit voordeel heeft genoten.
[naam slachtoffer bedrijf 1]
In het kader van de nacalculatie van het project ‘Doc Morris’ heeft [verdachte] samen met
[naam 1] [naam slachtoffer bedrijf 1] bewogen tot de afgifte van € 54.713,- door het opmaken van valse facturen ter hoogte van € 26.915,- en € 27.798,-. [verdachte] heeft namelijk via [naam 1] ‘advieskosten’ naar [naam slachtoffer bedrijf 1] doorbelast en deze in de facturen vermelde fictieve geldbedragen als directeur van [naam slachtoffer bedrijf 1] geaccordeerd, waardoor [naam slachtoffer bedrijf 1] de bedragen van € 26.915,- en
€ 27.798,- heeft betaald aan [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] , de bedrijven van [naam 1] .
Het door [verdachte] wederrechtelijk genoten voordeel betreft echter maar € 53.213,-, omdat het bedrag dat door [verdachte] (middels een factuur op naam van HP Project Realisatie) aan de bedrijven van [naam 1] is gefactureerd, lager was. Dit betreffen namelijk bedragen van
€ 27.798,-en € 25.415,-.[naam bedrijf 1] heeft op 17 december 2014 een bedrag van
€ 27.798,- onder de omschrijving ‘HJ Project Realisatie’ overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] .Op 14 en 27 juli 2015 heeft [naam bedrijf 2] onder dezelfde omschrijving geldbedragen van respectievelijk € 15.249,- en € 10.166,-naar hetzelfde Belgische rekeningnummer overgemaakt. Dit betrof een rekening op naam van [naam 3] , de ex-partner van [verdachte] . Deze rekening gebruikte [verdachte] zonder medeweten van [naam 3] .
[naam slachtoffer 1]
[verdachte] is vrijgesproken van verduistering in dienstbetrekking van de in relatie tot [naam slachtoffer 1] ten laste gelegde geldbedragen van € 5.989,50, € 7.986,00 en € 5.989,50.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 14 november 2023 echter verklaard dat [naam slachtoffer bedrijf 1] ten onrechte de factuur van [naam 4] ter hoogte van € 13.310,-heeft betaald, waardoor dit geldbedrag door [verdachte] wederrechtelijk genoten voordeel betreft.
[naam slachtoffer 2]
[naam slachtoffer bedrijf 1] heeft een CV-ketel bij [naam slachtoffer 2] geleverd. Hij heeft op 31 augustus 2015 € 1.000,- contant betaald aan [verdachte] en hiervan is een handgeschreven kwitantieopgemaakt. Dit geldbedrag is niet aan [naam slachtoffer bedrijf 1] gegeven.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 14 november 2023 verklaard dat dit geldbedrag aan [naam slachtoffer bedrijf 1] toekwam en dat hij dit ten onrechte heeft ontvangen en gehouden.
[naam slachtoffer 3]
[naam slachtoffer bedrijf 1] heeft acht jetroosters geleverd en geïnstalleerd bij [naam slachtoffer 3] in Amsterdam en hiervoor een bedrag van € 5.095,55 gefactureerd.Uit berichtenverkeertussen [verdachte] en een contactpersoon van [naam slachtoffer 3] , is gebleken dat [verdachte] zelf een geldbedrag van € 7.045,- in rekening heeft gebracht en dit bedrag contant heeft ontvangen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 14 november 2023 verklaard dat dit ‘nakosten’ betroffen voor een installatie die hij bij [naam slachtoffer 3] had gemaakt voordat hij bij [naam slachtoffer bedrijf 1] in dienst was, maar dat hij het door [naam slachtoffer bedrijf 1] gefactureerde bedrag van € 5.095,55 aan [naam slachtoffer bedrijf 1] door had moeten betalen. Dit bedrag heeft hij ten onrechte ontvangen en behouden.
[naam slachtoffer 4]
[verdachte] is vrijgesproken van de verduistering in dienstbetrekking van het in relatie tot [naam slachtoffer 4] ten laste gelegde geldbedrag. Met betrekking tot dit geldbedrag van € 1.353,- kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [verdachte] dit bedrag heeft geïnd en het zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
[naam slachtoffer 5]
[verdachte] heeft voor [naam slachtoffer 5] werkzaamheden verricht en gefactureerd voor een totaalbedrag van € 8.923,75. Uit een transactieoverzicht van de Rabobankblijkt dat geldbedragen van
€ 4.500,-, € 945,- en € 3.478,75 aan [verdachte] zijn betaald. De werkzaamheden die [verdachte] had verricht, waren niet voltooid en niet deugdelijk waardoor hij ten onrechte betaling heeft genoten. De rechtbank ziet geen reden om het ontnemingsbedrag op dit punt te matigen.
[naam slachtoffer 6]
[verdachte] heeft voor [naam slachtoffer 6] werkzaamheden verricht en hiervoor per bank een bedrag van
€ 890,25ontvangen en contant een bedrag van € 3.000,-.Ook hier waren de werkzaamheden die [verdachte] heeft verricht niet voltooid en niet deugdelijk, waardoor hij ten onrechte betaling van het bedrag van in totaal € 3.890,25 heeft genoten.
[naam slachtoffer 7]
Hetzelfde geldt voor [naam slachtoffer 7] . [verdachte] heeft aanbetalingen ontvangen van € 10.000,- en
€ 8.222,50 (exclusief BTW), maar de door hem verrichte werkzaamheden bleven onvoltooid en waren ondeugdelijk. Ook deze betalingen (van in totaal € 18.222,50) heeft [verdachte] ten onrechte ontvangen. De rechtbank ziet geen reden om het ontnemingsbedrag op dit punt te matigen.
[naam slachtoffer 8]
heeft op 24 december 2018 op verzoek van [verdachte] een airco geïnstalleerd bij de klant [naam 5] in Maastricht. Hij heeft met [verdachte] afgesproken dat hij voor het verrichten van deze werkzaamheden een bedrag van € 907,- aan [verdachte] zou factureren. [verdachte] heeft verzuimd om [naam slachtoffer 8] zijn bedrijfsgegevens te verstrekken, waardoor deze niet in de gelegenheid is gesteld om het voornoemde bedrag te factureren.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 14 november 2023 verklaard dat het bedrag van € 907,- toekomt aan [naam slachtoffer 8] en dat hij dit nooit heeft betaald.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.