ECLI:NL:RBLIM:2023:7219

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
C/03/322797 / HA ZA 23-440
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap en ontruiming van de woning na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres de verdeling van de gemeenschap van goederen na de beëindiging van een affectieve relatie met gedaagde. Partijen hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. De procedure is gestart na een eerder kort geding waarin eiseres gemachtigd is om de verkoop van de woning te bewerkstelligen, omdat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheek. Gedaagde heeft echter niet meegewerkt aan de verkoop en heeft de woning niet verlaten, ondanks eerdere veroordelingen. De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verkocht en dat gedaagde de woning binnen veertien dagen moet verlaten. De rechtbank stelt vast dat gedaagde nog bedragen aan eiseres verschuldigd is en dat partijen de eigenaarslasten gezamenlijk moeten dragen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief een gebruiksvergoeding voor de periode dat gedaagde de woning alleen gebruikt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/322797 / HA ZA 23-440
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: eiseres,
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen: gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, niet zijnde een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Partijen hebben een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten op 3 september 2014. Zij hebben de woning aan de [straat en huisnummer] te [woonplaats] (hierna de woning) gekocht en hebben aldaar samengewoond. De samenwoning van partijen is op 13 december 2022 geëindigd. Eiseres heeft de woning verlaten en gedaagde is daar blijven wonen. Het gemeenschappelijk vermogen van partijen is nog niet verdeeld, althans partijen hebben daarover nog geen afspraken gemaakt.
2.2.
Eiseres heeft in een eerder kort geding (onder meer) gevorderd dat zij wordt gemachtigd om op grond van artikel 3:174 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) alles te doen wat nodig is om de verkoop en levering van de woning te bewerkstelligen, omdat zij - zolang zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheek waarmee de woning is belast - geen andere woning kan kopen en daarnaast aan de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld de nodige risico’s kleven. Op 24 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter een verstekvonnis gewezen, waarin samengevat:
- eiseres is gemachtigd om al het nodige te doen om de verkoop en levering (waaronder begrepen het in de verkoop plaatsen) van de woning te bewerkstelligen en gedaagde is veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning (waaronder begrepen: bezichtigingen van de woning door de makelaar met potentiële kopers) en om zich te onthouden van gedragingen die de verkoop van de woning belemmeren of bemoeilijken, op straffe van een dwangsom van € 500,- per bezichtiging, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
- gedaagde is veroordeeld om uiterlijk vier weken voor de datum van levering van de woning aan een derde, de woning te verlaten en deze niet meer te betreden en de woning ontruimd, schoon en leeg te hebben en te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat gedaagde niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
- is bepaald dat de opbrengst van de verkoop van de woning in depot zal worden gehouden bij een door eiseres aan te wijzen notaris, die uit die verkoopopbrengst de openstaande hypotheekschuld aan ING Bank en de verkoopkosten zal voldoen en tot uitkering zal overgaan zodra in de bodemprocedure over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap is beslist, dan wel zodra partijen daarover overeenstemming hebben bereikt,
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard onder compensatie van de proceskosten.
2.3.
Gedaagde werkt niet mee aan de verkoop van de woning, laat staan aan de levering en heeft inmiddels dwangsommen verbeurd.
2.4.
In het tussen partijen geldende notariële samenlevingscontract van 3 september 2014 hebben partijen - voor zover relevant - het volgende afgesproken:
“GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING IN EIGENDOM
Artikel 6.b
(…)
Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (…)gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen, tenzij hierna anders is bepaald.Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de situatie dat één partij meer heeft bijgedragen dan de andere partij aan de aflossing van de geldlening waarvoor een hypotheekrecht op de woning is gevestigd, tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen.
De netto-kosten van de gezamenlijk bewoonde woning(en) worden aangemerkt als gebruikelijk kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 4 lid 1 en komen dus voor rekening van beide partijen naar evenredigheid van hun inkomens als bedoeld in artikel 3 lid 3.
Onder “netto-kosten” wordt in dit verband verstaan het belastingnadeel wegens de bijtelling van het eigenwoningforfait (“huurwaardeforfait”), vermeerderd met de zakelijke lasten en vermeerderd met de rente en kosten, verbonden aan de (hypothecaire) financiering van de aankoop, verbouwing of verbetering van de woning(en), en verminderd met het aan de (hypothecaire) financiering verbonden belastingvoordeel.
(…)
(TIJDELIJKE)VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 11
1.
(…)
(…)
5. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij die erniet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode eenredelijke vergoeding te betalen.

3.De vorderingen

3.1.
Eiseres vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde te veroordelen om de woning binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de woning te verlaten te ontruimen en ontruimd te houden met verbod aan gedaagde om de woning weer te betreden, met machtiging van eiseres om zo nodig dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, waarbij de kosten van de ontruiming voor rekening van gedaagde dienen te komen en in mindering dienen te strekken op haar aandeel in de overwaarde rustende op de woning van partijen;
II. gedaagde te bevelen de sleutels van de woning binnen 24 uur na het verlaten van de woning af te geven bij [makelaar] . Voor het geval gedaagde hieraan niet voldoet, verzoekt eiseres de rechtbank te bepalen dat alle kosten die samenhangen met het moeten openbreken van de woning alsmede het opruimen van de woning, dan wel het afvoeren van spullen uit de woning in mindering strekken op het aandeel van gedaagde in de overwaarde van de woning;
III. te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning wordt gebruikt om de daarop rustende hypothecaire geldlening af te lossen en dat hetgeen daarvan resteert na betaling van de makelaars- en overige verkoopkosten aan beide partijen voor de helft zal worden uitgekeerd;
IV. te bepalen dat gedaagde nog een bedrag ad € 27.690,48 aan eiseres verschuldigd is, een en ander conform artikel 6b lid 2 van de samenlevingsovereenkomst waarbij dit bedrag wordt verrekend met het aan gedaagde toekomende aandeel in de overwaarde van de woning bij het notarieel transport van de woning;
V. te bepalen dat partijen de eigenaarslasten van de woning gezamenlijk, bepaald op
€ 747,60 per maand, ieder bij helfte dienen te dragen, doch dat gedaagde op grond van de redelijke vergoeding voor het gebruiksgenot van de woning het deel van eiseres voor haar rekening dient te nemen en wel met ingang van 1 februari 2023 tot en met de datum dat de woning wordt geleverd aan een derde waarbij het te veel door eiseres betaalde aandeel wordt verrekend met het aan gedaagde toekomende aandeel in de overwaarde van de woning bij het notarieel transport van de woning;
VI. te bepalen dat gedaagde nog een bedrag aan eiseres verschuldigd is ad € 2.610,67 ter zake de aflossing van de hypotheekschuld, waarbij dit bedrag wordt verrekend met het aan gedaagde toekomende aandeel in de overwaarde van de woning bij het notarieel transport van de woning;
VII. dan wel de (wijze van) verdeling vast te stellen zoals uw Rechtbank in goede justitie mocht vermenen te behoren
VIII. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Gedaagde is niet in deze procedure verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

De (wijze van) verdeling
4.1.
Eiseres vordert in deze bodemzaak dat de rechtbank de (wijze van) verdeling van de in gemeenschappelijke eigendom aan partijen toebehorende woning vaststelt. Als onweersproken staat vast dat partijen, hoewel in artikel 13 van het samenlevingscontract afspraken hierover zijn gemaakt, tot nu toe geen uitvoering hieraan hebben gegeven. Het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat dit alsnog zal gebeuren.
4.1.1.
Uit de door eiseres overgelegde stukken leidt de rechtbank namelijk af dat gedaagde zich buiten rechte op het standpunt heeft gesteld dat de wetten en regels van de Nederlandse rechtstaat niet op haar van toepassing zijn, dat zij haar eigen soevereine staat is en dat de advocaat en de deurwaarder criminele organisaties zijn die haar rechten hierin schenden. Zij is niet bereid de woning te verlaten en zij heeft de woning voorzien van andere sloten.
4.1.2.
Aangezien niemand gehouden is in een onverdeelde gemeenschap te blijven, zal de rechtbank op grond van artikel 3:178 BW in samenhang met artikel 3:185 BW en in lijn met de vordering van eiseres de (wijze van) verdeling vaststellen van de in gemeenschappelijke eigendom aan partijen toebehorende woning. Daarnaast zullen, gelet op de daartoe strekkende vorderingen, beslissingen worden genomen over de daaraan verbonden hypotheek- en eigenaarslasten.
4.1.3.
Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat er zeer waarschijnlijk nog andere in gemeenschappelijke eigendom aan beide partijen toebehorende vermogensbestanddelen zijn. Kennelijk heeft eiseres heel bewust ervoor gekozen om daarvan geen verdeling te vorderen. Gedaagde is niet in de procedure verschenen en heeft dus geen gebruik heeft gemaakt van de op de voet van artikel 3:179 lid 1 toekomende bevoegdheid om verdeling van alle in gemeenschappelijke eigendom aan partijen toebehorende vermogensbestanddelen te vorderen. De rechtbank ontkomt er dus niet aan een partiële verdeling vast te stellen. Aangezien een partiële verdeling niet ongeldig is, zal zij hiertoe overgaan.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen ongehuwd hebben samengewoond en dat zij hun rechten en verplichtingen ten opzichte van elkaar hebben vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract. De wetsartikelen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn dus niet op hen van toepassing. Aangezien zij gezamenlijk eigenaar zijn van de woning (een eenvoudige gemeenschap) zal op grond van het algemeen vermogensrecht (boeken 3 en 6 BW moeten worden beoordeeld hoe die woning moet worden verdeeld en welke rechten en verplichtingen partijen over en weer hebben. In dat kader is van belang welke afspraken zij daarover in hun samenlevingscontract hebben gemaakt.
4.3.
De rechtbank zal allereerst als wijze van verdelen bepalen dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde. De voorzieningenrechter heeft dat in het eerder vonnis ook tot uitgangspunt genomen en de rechtbank ziet geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken, omdat niet gesteld of gebleken is dat een van partijen toedeling van de woning wenst.
De wijze van verkoop en levering
4.4.
Eiseres kan met gebruikmaking van de machtiging die de voorzieningenrechter haar bij vonnis van 24 juli 2023 heeft verleend, de verkoop en levering van de woning juridisch bewerkstelligen. Op grond van de in de dagvaarding opgenomen stellingen die vanwege het verstek van gedaagde niet zijn weersproken, neemt de rechtbank voor vaststaand aan dat de verkoop praktisch wordt belemmerd, omdat gedaagde niet meewerkt aan bezichtigingen door de makelaar en potentiële kopers. Gedaagde heeft de sloten van de woning vervangen en laat noch eiseres, noch de makelaar toe tot de woning. Hoewel gedaagde mede-eigenaar is van de woning en in beginsel dus nog een titel heeft om aldaar te wonen, ziet de rechtbank in het gedrag en de houding van gedaagde aanleiding om de vordering tot ontruiming toe te wijzen. Het belang van eiseres om uit de onverdeeldheid van de woning te raken weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het belang van gedaagde om in afwachting van de verkoop en levering van de woning aan een derde, in de woning te kunnen blijven wonen. Gedaagde krijgt veertien dagen de tijd om de woning vrijwillig te verlaten en te ontruimen voor zover zich daarin zaken bevinden die alleen in eigendom aan haar toebehoren. Als gedaagde daartoe niet vrijwillig overgaat, zal de woning toch worden ontruimd.
4.5.
Eiseres behoeft geen machtiging van de rechtbank om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Dit vonnis verschaft eiseres een titel daartoe. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat eisende partij bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft.
4.6.
De op voorhand gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen nu deze kosten niet vallen onder de kosten ex artikel 237 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en zij zich zonder nadere toelichting, niet lenen voor voorwaardelijke begroting. Eiseres zal daarom een afzonderlijke executoriale titel moeten verwerven voor het verhaal van de executiekosten, bestaande uit een veroordeling tot betaling van die kosten.
4.7.
Vervolgens kan na de ontruiming van de woning de door eiseres reeds ingeschakelde makelaar dan wel een andere door eiseres aan te wijzen makelaar in het geval de al ingeschakelde makelaar hiertoe niet (meer) bereid is, de verkoop van de woning verder in gang zetten. De rechtbank zal, gebruikmakend van de vrijheid die haar als verdelingsrechter toekomt, bepalen dat deze makelaar de vraag- en verkoopprijs voor partijen bindend zal vaststellen. Partijen zijn dus verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde tegen de vastgestelde laatprijs.
De verdeling van de (netto) verkoopopbrengst
4.8.
Uit de stellingen van eiseres over de huidige waarde van de woning (WOZ-waarde bedroeg in 2022 € 413.000,00) en de nog openstaande hypotheekschuld (per 20 januari 2023 € 173.778,66) ligt het in de lijn der verwachting dat sprake zal zijn van een overwaarde. Na verkoop van de woning aan een derde moet uit de verkoopopbrengst eerst de op de woning rustende hypothecaire schuld worden afgelost. Vervolgens moeten uit de opbrengst die daarna resteert de kosten van de makelaar, de notaris en eventuele andere verkoopkosten worden betaald. Tot het daarna resterende saldo zijn partijen in beginsel ieder voor de helft gerechtigd.
4.8.1.
Echter aangezien eiseres onweersproken heeft gesteld dat de aanschaf van de woning door partijen deels met “eigen geld” is gefinancierd, waarbij eiseres uit privé vermogen € 85.380,96 ter zake de aanschafprijs van de woning heeft voldaan en waarbij gedaagde uit privé vermogen € 30.000,00 ter zake de waarborgsom heeft voldaan, moet hiermee op de voet van artikel 6b lid 2 van het samenlevingscontract bij de verdeling van de verkoopopbrengst rekening worden gehouden. Per saldo, rekening houdende met ieders inbreng, komt na aflossing van de hypotheekschuld en na aftrek van de overige hiervoor genoemde kosten, van de alsdan resterende verkoopopbrengst eerst een bedrag van € 27.690,48 aan eiseres toe. De vordering die strekt tot betaling van dit bedrag door gedaagde aan eiseres is daarom in zoverre toewijsbaar. Dit ligt anders voor het beroep op verrekening, waarover hierna meer.
4.8.2.
Op de voet van artikel 6b lid 2 van het samenlevingscontract geldt hetzelfde als hiervoor onder 4.8.1. ter zake het in mindering op de verkoopopbrengst brengen van een bedrag van € 27.690,48 is overwogen, voor het hierna onder 4.9.1. te noemen bedrag van € 2.610,67 ter zake de aflossing van de hypotheek.
4.8.3.
Het daarna overblijvende bedrag dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
Woonlasten en de gebruiksvergoeding
4.9.
Uit de stellingen en vorderingen van eiseres maakt de rechtbank op dat de eigenaarslasten verbonden aan de woning € 747,60 per maand bedragen. In het samenlevingscontract (artikelen 6b leden 2 en 3) is afgesproken dat deze voor rekening van beide partijen komen naar evenredigheid van hun inkomen en de rechtbank neemt als (niet weersproken en daarmee) vaststaand aan dat dit betekent dat ieder de helft daarvan dient te dragen. Indien en voor zover in dit bedrag ook rentelasten (gebruikerslast) zitten, dan geldt ook voor die lasten dat als onweersproken als vaststaand wordt aangenomen dat ieder de helft dient te dragen op grond van artikel 6 lid 3 van het samenlevingscontract.
4.9.1.
Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij tot 20 januari 2023 meer dan haar aandeel ter zake de aflossing van de hypotheek heeft betaald en wel een bedrag van € 2.610,67. De vordering die strekt tot betaling van dit bedrag door gedaagde aan eiseres is daarom in zoverre toewijsbaar. Dit ligt anders voor het beroep op verrekening, waarover hierna meer.
4.10.
Verder staat ook vast dat gedaagde sinds december 2022, met uitsluiting van eiseres, gebruik maakt van de woning. Eiseres vordert daarvoor een gebruikersvergoeding en wil blijkens het in het petitum onder V geformuleerde kennelijk dat die vordering wordt verrekend met/weggestreept tegen haar aandeel in de eigenaarslasten vanaf 1 februari 2023.
4.10.1.
De eerste vraag is of eiseres recht heeft op een gebruiksvergoeding. Op grond van artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot, tenzij een regeling anders bepaalt, bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. De deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt moet die andere deelgenoot, die aldus verstoken is gebleven van het gebruik en genot, schadeloos stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en de billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen (artikel 3:166 lid 3 BW) tot maatstaf. Ook in artikel 11 lid 5 van het samenlevingscontract hebben partijen afgesproken dat indien een van partijen niet in de woning verblijft, de ander over die periode een redelijke vergoeding is verschuldigd. De rechtbank is op grond van de wettelijke regeling en deze afspraak tussen partijen van oordeel dat in dit geval uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de gedaagde eiseres een gebruiksvergoeding moet betalen. De rechtbank acht een vergoeding van € 373,80 (de helft van € 747,60) per maand met ingang van 1 februari 2023 tot aan de datum van ontruiming redelijk. Vanaf dat moment komt gedaagde het gebruik en genot van de woning niet meer toe, zodat vanaf dat moment geen aanleiding meer bestaat voor toekenning van een gebruiksvergoeding aan eiseres.
4.10.2.
De rechtbank ziet echter geen grond om de gebruikersvergoeding te “verrekenen” met of “weg te strepen” tegen het aandeel van eiseres in de eigenaarslasten, omdat niet is gesteld dat eiseres schuldenaar is van gedaagde. Zij verwijst naar hetgeen hierna onder het kopje “Beroep op verrekening” wordt geoordeeld.
Beroep op verrekening
4.11.
Eiseres vordert verrekening van een aantal vorderingen op gedaagde met het aandeel van gedaagde in de netto-verkoopopbrengst. Het gaat dan om het privégeld dat eiseres (meer dan gedaagde) heeft geïnvesteerd in de woning (artikel 6b lid 2 van de samenlevingsovereenkomst) en een deel van de aflossing van de hypotheekschuld (het bedrag dat eiseres tot en met 20 januari 2023 meer dan haar aandeel heeft afgelost). Op grond van artikel 6b leden 2 en 3 van het samenlevingscontract kan eiseres deze bedragen verhalen op het aandeel van gedaagde in de netto-verkoopopbrengst (reden waarom hiervoor is geoordeeld dat alvorens over te gaan tot verdeling van de verkoopopbrengst van de woning die bedragen uit de verkoopopbrengst aan eiseres dienen te worden voldaan), maar verrekenen kan zij deze bedragen niet. Van verrekening in de zin van artikel 6:127 BW is geen sprake, omdat eiseres niet als schuldenaar ten opzichte van gedaagde kan worden aangemerkt. De vorderingen zullen daarom voor zover ze strekken tot verrekening worden afgewezen.
De proceskosten
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de relatie die partijen hebben gehad, de proceskosten tussen hen moeten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In de omstandigheid dat beide partijen belang hebben bij vaststelling van de (wijze van) verdeling van de woning en gelet op het feit dat gedaagde haar aandeel in de woonlasten zal moeten voldoen en de woning krachtens dit vonnis zal moeten worden ontruimd, ziet de rechtbank in hetgeen eiseres ter onderbouwing van de door haar gewenste proceskostenveroordeling heeft gesteld, op dit moment nog onvoldoende aanleiding om - in afwijking van het in familierechtelijke zaken geldende uitgangspunt - een proceskostenveroordeling uit te sproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap van de woning als volgt vast:
de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde, waarbij het volgende heeft te gelden:
- als verkoopmakelaar zal, mits deze daartoe bereid is, optreden [makelaar] , gevestigd te [vestigingsplaats] , althans een door eiseres aan te wijzen andere makelaar,
- de verkoopmakelaar zal de vraag- en verkoopprijs door middel van een bindend advies voor partijen vaststellen. Partijen zijn gehouden aan
dat advies uitvoering te geven,
- partijen zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en de
levering van de woning en elke rechtshandeling te verrichten die daartoe
nodig is, waarbij eiseres zo nodig gebruik kan maken van de machtiging, zoals verleend bij vonnis van 24 juli 2023, teneinde de koopovereenkomst tot stand te laten komen en de akte van levering laten passeren,
- met de verkoopopbrengst zullen partijen op de dag van de levering de hypotheekschuld aflossen en de kosten van de makelaar, notaris en eventuele andere verkoopkosten betalen.
5.2.
bepaalt dat partijen in beginsel, ieder voor de helft gerechtigd zijn tot het bedrag dat na betaling van de hiervoor onder 5.1. laatste gedachtestreepje genoemde bedragen van de verkoopopbrengst resteert, met dien verstande dat uit die resterende verkoopopbrengst vervolgens de hierna onder 5.5. en 5.6. genoemde bedragen aan eiseres dienen te worden voldaan waarna het alsdan resterende bedrag bij helfte dient te worden verdeeld,
5.3.
veroordeelt gedaagde om de woning aan de [straat en huisnummer] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden met verbod aan gedaagde om de woning weer te betreden,
5.4.
beveelt gedaagde de sleutels van de woning aan de [straat en huisnummer] te [woonplaats] binnen 24 uur na het verlaten van de woning af te geven bij [makelaar] dan wel een andere door eiseres aan te wijzen makelaar,
5.5.
bepaalt dat gedaagde nog een bedrag ad € 27.690,48 aan eiseres verschuldigd is, een en ander conform artikel 6b lid 2 van de samenlevingsovereenkomst,
5.6.
bepaalt dat gedaagde nog een bedrag aan eiseres verschuldigd is ad € 2.610,67 (berekend tot en met 20 januari 2023) een en ander conform artikel 6b lid 2 van de samenlevingsovereenkomst,
5.7.
bepaalt dat partijen de eigenaarslasten van de woning gezamenlijk, bepaald op € 747,60 per maand, ieder bij helfte dienen te dragen,
5.8.
veroordeelt gedaagde tot betaling van een gebruiksvergoeding aan eiseres van € 373,80 per maand, ingaande per 1 februari 2023 tot aan de datum van ontruiming,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2023.
type: SS