ECLI:NL:RBLIM:2023:7216

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
C/03/324043 / KG ZA 23-411
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executiegeschil in kort geding met betrekking tot executoriaal beslag op woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, een huurder, vorderde om de executie van een vonnis te schorsen. Dit vonnis was eerder uitgesproken door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant op 2 september 2021, waarbij de huurovereenkomst tussen eiseres en haar verhuurders was ontbonden en eiseres was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 34.350,-. Eiseres betwistte in het kort geding haar rol als huurder en stelde dat de handtekening op de huurovereenkomst niet van haar was. De verhuurders hadden executoriaal beslag gelegd op haar woning en eiseres vorderde schorsing van deze beslaglegging. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de verhuurders recht hadden op de executie. Eiseres kon niet aantonen dat er nieuwe feiten waren die een noodtoestand zouden rechtvaardigen. De vorderingen van eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/324043 / KG ZA 23-411
Vonnis in kort geding van 8 december 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.A.L.H. Robijns te Heerlen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.M. Lamers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en verhuurders genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding
 de brief van [eiseres] d.d. 27 november 2023 met aanvullende producties
 de brief van verhuurders d.d. 27 november 2023 met producties
 de mondelinge behandeling van 28 september 2023
 de ter mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van verhuurders.
1.2.
Ter mondelinge behandeling zijn namens eiseres verschenen mevrouw [eiseres] , bijgestaan door mr. Robijns. Namens gedaagden zijn verschenen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , bijgestaan door mr. Lamers. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 september 2021 (zaaknummer 8710419 CV EXPL / 20-5233) heeft de kantonrechter een tussen verhuurders enerzijds en [eiseres] , haar [kind] , [naam 1] en [naam 2] als huurders anderzijds, gesloten huurovereenkomst ontbonden en [eiseres] en haar drie medehuurders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 34.350,- te vermeerderen met rente en kosten (het Vonnis). Het Vonnis is in kracht van gewijsde, nu daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer open staat.
2.2.
In het kader van de tenuitvoerlegging van dit Vonnis hebben verhuurders op 5 augustus 2022 executoriaal loonbeslag gelegd ten laste van [eiseres] en op 14 juli 2023 executoriaal beslag op haar woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (de Beslagen).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert thans in kort geding schorsing van de Beslagen met een dwangsomveroordeling voor zover verhuurders daaraan niet voldoen alsmede veroordeling in de werkelijke kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing voert [eiseres] aan dat zij ten onrechte als (mede)huurder in de huurovereenkomst is opgenomen, nu zij slechts heeft toegezegd garant te willen staan voor de (onder meer) door haar zoon aangegane huurovereenkomst. Er is geen sprake van een rechtsgeldige huurovereenkomst nu de handtekening die onder haar naam op de huurovereenkomst staat niet van haar hand is. Nu haar veroordeling daarop is gebaseerd, is sprake is van een kennelijke juridische en feitelijke misslag. De tenuitvoerlegging van de Beslagen zal bovendien aan haar zijde een noodtoestand doen ontstaan. [eiseres] is een herroepingsprocedure gestart en vordert schorsing van de Beslagen.
3.3.
De verhuurders voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor een voorlopige voorziening is een spoedeisend belang vereist.
4.2.
Verhuurders beschikken op grond van het Vonnis over een titel om, wanneer [eiseres] hen niet het bedrag van in hoofdsom € 34.350,00 betaalt, executiemaatregelen te treffen. In dit kort geding is aan de orde of de tenuitvoerlegging van dit Vonnis op grond van artikel 438 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet worden geschorst in afwachting van het oordeel in de herroepingsprocedure. Het spoedeisend belang volgt in onderhavig geval dan ook reeds uit de aard van de vordering.
4.3.
Naar vaste jurisprudentie [1] geldt dat als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel meer open staat (zoals in dit geval) de rechterlijke beslissing in beginsel steeds ten uitvoer kan worden gelegd. Schorsing van de tenuitvoerlegging is dan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in die gevallen slechts beëindigen of schorsen, indien hij van oordeel is dat sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek). Daarvan kan sprake zijn als verhuurders, mede gelet op de belangen van [eiseres] die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij gebruikmaking van hun bevoegdheid om tot executie over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Kennelijke misslag?
4.4.
Een kennelijke juridische of feitelijke misslag in een gewezen vonnis wordt niet lichtvaardig aangenomen. Dat geldt des te meer als het, zoals in dit geval, een op tegenspraak gewezen vonnis betreft. Van een dergelijke misslag kan slechts sprake zijn als de vergissing in het recht of de feiten zó in het oog springt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan of in het geval dat de motivering van de bewijsbeslissing onbegrijpelijk en/of inhoudelijk tegenstrijdig is. Daarvan is hier geen sprake. Hieronder wordt toegelicht waarom niet.
4.5.
Het enkele feit dat [eiseres] (eerst) in onderhavige kort geding de authenticiteit van de handtekening betwist maakt niet dat er in de bodemprocedure sprake is van een kennelijke misslag. In de bodemprocedure is de geldigheid van de huurovereenkomst niet betwist en evenmin is betoogd dat er sprake is van een vervalste handtekening. Anders dan [eiseres] stelt is ook geen sprake van een verstekvonnis. Hoewel zij niet in het geding is verschenen, is tussen verhuurders en de in de bodemprocedure wel verschenen medegedaagde [naam 1] verder geprocedeerd zodat ingevolge artikel 140 lid 3 Rv op
2 september 2021 tussen alle partijen (verhuurders enerzijds en de vier gedaagde huurders
– waaronder [eiseres] – anderzijds) één vonnis is gewezen dat geldt als een vonnis op tegenspraak. Van een oproepingsgebrek in de bodemprocedure is niet gebleken en dat is door [eiseres] ook niet gesteld. In de bodemprocedure is de huurovereenkomst overgelegd en de rechtsgeldigheid daarvan bovendien door medegedaagde [naam 1] erkend. Van een kennelijke misslag is dan ook geen sprake.
Noodtoestand?
4.6.
[eiseres] stelt dat er een noodtoestand zal ontstaan als verhuurders het Vonnis mogen executeren. Nu het Vonnis in kracht van gewijsde is dient [eiseres] aan haar vordering nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. De voorzieningenrechter stelt vast dat dergelijke feiten of omstandigheden niet door [eiseres] zijn gesteld. De huurovereenkomst waarop [eiseres] nu haar pijlen richt was immers nadrukkelijk onderwerp in die bodemprocedure en tegen de rechtsgeldigheid daarvan zijn in de bodemprocedure geen verweren gericht. Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat zij, na openbare verkoop van de woning, op straat komt te staan is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij haar financiële situatie bovendien onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft gesteld noch onderbouwd dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikt om in de particuliere sector een woning te huren en evenmin dat zij niet in aanmerking komt voor een woning in de sociale sector en/of huurtoeslag. Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij na een openbare verkoop van de woning niet in staat is om elders onderdak te verkrijgen. Van een noodtoestand is dan ook niet gebleken.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook anderszins door [eiseres] geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid door verhuurders. Als uitgangspunt geldt dat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis ten uitvoer kan worden gelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat op de openstaande hoofdsom nog niet is afgelost. Door verhuurders is onbetwist gesteld dat de woning een overwaarde kent die voldoende is voor verhaal van hun vordering terwijl [eiseres] desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat zij geen lening kan sluiten om daarmee de vordering te voldoen. Hierin is dus het belang van verhuurders gelegen terwijl hetgeen door [eiseres] is aangevoerd onvoldoende is om van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken. Verhuurders maken dan ook geen misbruik van recht wanneer zij de executie voorzetten.
Overweging ten overvloede
4.8.
Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er nog op dat een herroepingsprocedure ex artikel 383 Rv dient te worden ingesteld binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en eiser daarmee bekend is geworden (terwijl het vonnis reeds in kracht van gewijsde is gegaan). Door verhuurders is als productie 14 een brief van de deurwaarder aan [eiseres] d.d. 7 juli 2022 overgelegd, met betrekking tot een betalingsregeling. Die brief is verstuurd naar het woonadres van [eiseres] en zij heeft hier bij e-mail van 20 juli 2022 op geantwoord (productie 8 verhuurders). Ter zitting is door [eiseres] erkend dat dit haar e-mailadres is en dat zij de betreffende antwoordmail heeft verstuurd. Vervolgens heeft de deurwaarder op 21 juli 2022 (vide productie 11 verhuurders) naar datzelfde e-mailadres een saldo-overzicht alsmede een afschrift van het Vonnis gestuurd. [eiseres] heeft voorts gesteld dat zij de herroepingsprocedure eerst op 13 november 2023 heeft aangebracht. De voorzieningenrechter overweegt op basis van het voorgaande dan ook dat, voor zover [eiseres] op 21 juli 2022 kennis heeft kunnen nemen van het Vonnis, het aanbrengen van de herroepingsprocedure – wat daar verder ook van zij – in dat geval tardief lijkt.
4.9.
Op grond van al het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
De proceskosten
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verhuurders worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
697,00 (1 punt(en) x € 697,00)
Totaal € 1.373,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van verhuurders tot op heden begroot op € 1.373,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
8 december 2023. [2]

Voetnoten

1.Zie o.m. ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.7.1. e.v.
2.type: MS