ECLI:NL:RBLIM:2023:7213

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
ROE 22/1631
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek met betrekking tot vergunningvrije serre

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een perceel, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Het handhavingsverzoek betrof een serre die door de derde-partij, een buurman, was gebouwd. Eisers stelden dat de serre vergunningplichtig was en niet voldeed aan de welstandseisen. De rechtbank heeft op 30 november 2023 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de serre vergunningvrij was, omdat deze voldeed aan de eisen van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een overtreding en dat het uiterlijk van de serre geen welstandsexces vormde. De rechtbank heeft de proceskosten niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 1631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.J.M. Goltstein),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Jussen).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers ten aanzien van de serre van de derde-partij afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de derde-partij.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen een (nadere) meting uit te voeren. De andere partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd op de resultaten van deze meting en op elkaars standpunten.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift aan de rechtbank gezonden.
Eisers hebben vervolgens nog een adviesrapport aan de rechtbank gezonden. De derde-partij en verweerder hebben daarop nog gereageerd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op een nadere zitting te worden gehoord. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek op
1 september 2023 gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers wonen op het perceel aan de [adres 1] te [woonplaats] . De derde-partij woont op het perceel aan de [adres 2] te [woonplaats] . Beide percelen grenzen aan elkaar.
1.1.
De derde-partij heeft in 2021, nadat verweerder desgevraagd aan haar had laten weten dat dit vergunningvrij kon gebeuren, een serre gebouwd bij haar woning aan de kant van de tuin van eisers. Op 2 juni 2021 hebben eisers tegen dit bouwwerk bezwaar gemaakt. Gelet op de aard en de inhoud van dit bezwaar heeft verweerder dit aangemerkt als een verzoek om handhaving tegen de aanwezige bebouwing.
1.2.
Op 22 juni 2021 heeft een toezichthouder namens verweerder een controle uitgevoerd. Daarvan is een rapport opgesteld, gedateerd 6 juli 2021. In het rapport is opgenomen dat is geconstateerd dat de serre vergunningvrij is uitgevoerd. Tijdens de controle is tevens gebleken dat sprake is van een bijbehorend bouwwerk dat afwijkt van de eerder door de derde-partij ingediende tekening/schets, die door verweerder als geheel vergunningvrij is beoordeeld. De derde-partij heeft de serre namelijk feitelijk uitgebreid met een dakconstructie die niet past binnen de regels voor geheel vergunningvrij bouwen. Tijdens de controle is daarnaast gebleken dat de derde-partij tevens een overkapping voor containers heeft gerealiseerd met een oppervlakte van circa 2,3 vierkante meter. Ook deze overkapping past niet binnen de regels voor geheel vergunningvrije bouwwerken.
1.3.
Bij besluit van 27 september 2021 heeft verweerder het verzoek tot handhaving van eisers - dit zag op meerdere bouwwerken - toegewezen behalve voor de serre.
1.4.
Op 23 december 2021 hebben eisers (wederom) een handhavingsverzoek ingediend, omdat volgens hen ook voor de door de derde-partij gerealiseerde serre een omgevings-vergunning nodig is.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers tot handhaving van de serre afgewezen. Eisers hebben daartegen een bezwaarschrift ingediend. Op 10 juni 2022 heeft de commissie voor de bezwaarschriften advies uitgebracht. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft voor de motivering hiervan verwezen naar voormeld advies. Verweerder heeft zich - kort gezegd en voor zover hier van belang - op het standpunt gesteld dat de serre vergunningvrij is op grond van de relevante bepalingen van het Besluit omgevingsrecht (Bor). [1]
1.6.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Gronden van beroep en beoordeling
Herhaling bezwaarschriftenprocedure
2. Eisers hebben ten eerste aangevoerd dat zij verwijzen naar hetgeen zij in de bezwaarschriftenprocedure hebben aangevoerd, met het verzoek dat als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
3. Nu verweerder hier in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op in is gegaan en eisers deze gronden, anders dan besproken in de navolgende rechtsoverwegingen, in beroep niet nader hebben onderbouwd, kan deze enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eisers beoogde resultaat. De rechtbank gaat hieraan derhalve voorbij.
Handhavingsverzoek ten onrechte afgewezen
4. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat verweerder hun handhavingsverzoek ten aanzien van de door de derde-partij gerealiseerde serre ten onrechte heeft afgewezen. Eisers vinden - samengevat weergegeven - dat de achterzijde van de serre is gelegen op meer dan vier meter van het hoofdgebouw en niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen voor het vergunningvrij bouwen zoals opgenomen in artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor. Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat de serre niet voldoet aan de eisen van welstand en/of de excessenregeling.
Beginselplicht tot handhaving
5. Verweerder heeft een beginselplicht tot handhaving. Dit betekent dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
Is er sprake van een overtreding?
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een overtreding.
De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak alleen om de serre gaat. In dit verband en in het licht van de beroepsgronden - zie onder 4 - is de volgende regelgeving van belang.
5.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het - voor zover hier van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
5.2.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het - voor zover hier van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2.2.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor wordt in deze bijlage onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, dan al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
5.2.3.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor wordt in deze bijlage onder achtererfgebied verstaan: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
5.2.4.
Op grond van artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1º. 5 m,
2º. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met een tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3º. het hoofdgebouw,
b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1º. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55º, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: Maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
2º. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.
5.2.5.
Op grond van artikel 7 van Bijlage II van het Bor geldt dat indien een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen en zich geen inwendige scheidingsconstructie bevindt tussen beide delen, op het deel dat op minder dan
4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 2, onderdeel 3, onder b, onderdeel 2°, van overeenkomstige toepassing is.
Is de serre vergunningvrij?
6. Na de zitting heeft verweerder op het perceel van de derde-partij de serre gemeten (meetrapport van 3 mei 2023). De rechtbank ziet geen reden om niet van deze gegevens uit te gaan.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de serre aangemerkt kan worden als een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. De serre is functioneel verbonden met het hoofdgebouw, namelijk de woning gelegen op het perceel [adres 2] en deze is ook tegen het hoofdgebouw aangebouwd.
6.2.
De rechtbank volgt voorts het standpunt van verweerder dat deze serre is gelegen in het achtererfgebied van het perceel van de derde-partij. Het standpunt van eisers dat de in artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor genoemde lijn helemaal zou doorlopen tot aan de achterzijde van het perceel [adres 2] zou immers betekenen dat er helemaal geen achtererf(gebied) zou zijn: dat is onjuist.
6.3.
Nu de serre een lengte heeft van 4,4 meter is deze zowel op een afstand van niet meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw gelegen als op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het gedeelte van de serre dat is gelegen op een afstand van niet meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw, om als vergunningvrij te kunnen worden aangemerkt, moet voldoen aan artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, en aan artikel 7 van Bijlage II van het Bor. Verweerder heeft tijdens een meting geconstateerd dat de serre (op het hoogste punt) een hoogte heeft van 2,945 meter. De serre is dus niet hoger dan 5 meter, niet hoger dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en niet hoger dan het hoofdgebouw, de woning. Daarnaast is de serre functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Daarmee wordt voldaan aan alle eisen van artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, en aan artikel 7 van Bijlage II van het Bor en is dit gedeelte van de serre terecht door verweerder aangemerkt als vergunningvrij.
6.5.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het gedeelte van de serre dat is gelegen op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw, om als vergunningvrij te kunnen worden aangemerkt, moet voldoen artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage II van het Bor. Verweerder heeft tijdens de meting geconstateerd dat hier de hoogte van de dakvoet van de serre 2,290 meter is. Nu er sprake is van een aflopend/schuin dak is het gedeelte van de serre dat op meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen lager dan 3 meter. Daarnaast is ook dit gedeelte van de serre functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw en is ook dit gedeelte van de serre terecht door verweerder aangemerkt als vergunningvrij (daargelaten dat de rechtbank vindt dat de geleidingen van de zonwering niet meetellen voor het bepalen van de hoogte).
6.6.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de serre terecht heeft aangemerkt als een vergunningvrij bouwwerk. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een welstandsexces?
7. Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder de serre terecht heeft aangemerkt als vergunningvrij, heeft hij dit bouwwerk - dat is ook niet (meer) in geschil - terecht niet (vooraf) getoetst aan de weigeringsgronden voor vergunningplichtige bouwwerken van artikel 2.10 van de Wabo, waaronder een toets aan de redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo). [2] Voorts is niet (meer) in geschil dat voor het uiterlijk van de serre een zogenaamde repressieve welstandstoets geldt op grond van artikel 12a, eerste lid, onder b, van de Woningwet, die in de desbetreffende welstandsnota is geregeld.
7.1.
Zoals verweerder heeft aangegeven, is deze ‘excessenregeling’ van toepassing bij bouwwerken die ‘in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand en waarvan aanpassing nodig is omdat die ernstig uit de toon vallen’. Hiervoor gelden dus niet de (sneltoets)criteria voor welstand van de desbetreffende welstandsnota op basis van artikel 2.10 van de Wabo. [3] De rechtbank merkt in dit verband voorts op dat verweerder zich hier mocht beperken tot de serre en daarbij, anders dan eisers stellen, niet andere illegale andere bouwwerken hoefde te betrekken.
7.2.
De rechtbank vindt dat verweerder de stelling van eisers, dat er sprake is van een exces vanwege met name materiaalgebruik en kleur - in het licht van de daarvoor geldende regels in de welstandnota en op basis van overgelegde foto’s - voldoende heeft weerlegd: van een exces is geen sprake. [4]
7.3.
De rechtbank volgt verweerder en de derde-partij in hun standpunten dat eisers door pas op 15 juni 2023 een adviesrapport (van 3 mei 2023) aan de rechtbank te sturen, waarin is aangegeven dat de serre in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, in strijd is met de goede procesorde / dat dit rapport buiten beschouwing moet blijven. Maar los daarvan onderschrijft de rechtbank het (subsidiaire) en niet door eisers weerlegde standpunt van verweerder dat dit adviesrapport niet is opgesteld aan de hand van de voor dit bouwwerk (serre) geldende excessenregeling. [5] Ook verwijst de rechtbank naar de (eveneens niet door eisers weerlegde) reactie van de derde-partij over de door een vakbekwaam en gespecialiseerd bedrijf gebouwde serre uit alom gangbare componenten. [6]
7.4.
Gezien het voorgaande vindt de rechtbank dat het uiterlijk van de serre niet in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het handhavingsverzoek van eisers terecht heeft aangewezen. Van een overtreding is geen sprake. Er is geen strijd met de desbetreffende wettelijke voorschriften: de serre is immers vergunningvrij en het uiterlijk daarvan is geen welstandsexces. Het beroep is daarom ongegrond.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke voorschriften naar 5.2.1 t/m 5.2.5.
2.Zie in dit verband voor welstand: artikel 2.12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet.
3.Zie het welstandsadvies van 1 september 2022.
4.Zie vorige voetnoot en het aanvullende verweerschrift van 5 juni 2023.
5.Zie brief van 22 juni 2023.
6.Zie brief van 26 juni 2023.