ECLI:NL:RBLIM:2023:7211

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/03/313778/HAZA 23-44
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot de woning

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding. Partijen, [eiser] en [gedaagde], waren gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De echtscheiding werd uitgesproken op 26 maart 2021, en de echtscheidingsbeschikking werd op 16 april 2021 ingeschreven. De partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning, waarop een hypotheek rust van € 166.251,61. De rechtbank heeft eerder bevolen dat partijen tot verdeling van de gemeenschap moesten overgaan, maar tot op heden is de woning nog niet verdeeld.

[eiser] vordert dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking zal verlenen aan de noodzakelijke rechtshandelingen voor de verkoop van de woning. [gedaagde] voert verweer en stelt dat de minderjarige kinderen in de woning verblijven en dat een verhuizing niet in hun belang is. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] niet in staat is de woning over te nemen en dat het belang van [eiser] bij verkoop zwaarder weegt. De rechtbank gelast de verkoop van de woning en bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen aan de taxatie en verkoop. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/313778 / HA ZA 23-44
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen te Roermond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs te Venlo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de aanvullende productie 5 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 4 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen waren gehuwd. Bij beschikking van 26 maart 2021 heeft deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Op 16 april 2021 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen zijn onder toezicht gesteld, uit huis geplaatst en wonen op dit moment bij [gedaagde] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op de woning rust een hypotheek, verstrekt door NICB Direct Hypotheken, met een openstaande schuld per 1 januari 2023 van € 166.251,61. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld.
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [eiser] gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking met uitsluiting van [gedaagde] in de woning mocht blijven. Zij heeft de woning in juni 2021 verlaten waarna [gedaagde] de woning heeft betrokken. Momenteel woont [gedaagde] met de kinderen in de woning.
2.5.
Bij beschikking van 10 juni 2022 heeft deze rechtbank bevolen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een notaris.
2.6.
Tot op heden is de woning nog niet verdeeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de peildatum van de waarde van de woning vaststelt op de datum van dit vonnis;
een onafhankelijke makelaar aanwijst die de waarde van de woning zal bepalen;
de verdeling als volgt vaststelt:
a. bepaalt dat de woning te koop wordt aangeboden via [makelaarskantoor] dan wel een andere door de rechtbank aan te wijzen makelaar, waarbij:
i. de bodemprijs wordt vastgesteld op de taxatiewaarde;
ii. de hypotheekschuld met de verkoopopbrengst wordt ingelost en het restant van de verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte wordt verdeeld op de datum van overdracht bij de notaris dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
4. bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking zal verlenen aan de uit de verdeling voortvloeiende noodzakelijke rechtshandelingen of leveringsverplichtingen;
5. bepaalt dat, indien de hiervoor genoemde medewerking binnen drie maanden na dit vonnis uitblijft, dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming die hij moet geven om tot verkoop en/of levering van de woning te komen;
6. [gedaagde] veroordeelt de hiervoor genoemde medewerking te verlenen uiterlijk veertien dagen na betekening van dit vonnis althans een in goede justitie te bepalen datum, bij gebreke waarvan hij een dwangsom verbeurt van € 150,00 per dag(deel) met een maximum van € 15.000,00;
7. kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat iedere deelgenoot te allen tijde verdeling kan vorderen van een gemeenschappelijk goed op grond van artikel 3:178 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De ratio hierachter is dat niemand gehouden is om in onverdeeldheid te blijven.
4.2.
Bij beschikking van 10 juni 2022 heeft deze rechtbank aan partijen bevel gegeven om ten overstaan van de notaris tot verdeling van hun gemeenschap over te gaan (artikel 3:178 lid 1 BW jo 677 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). Er heeft evenwel nog geen verdeling van de woning plaatsgevonden, omdat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de wijze van verdeling.
4.3.
[eiser] vraagt de rechtbank om te bepalen dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde op grond van artikel 3:185 lid 2 onder c BW. [gedaagde] kan zich niet vinden in de voorgestelde wijze van verdeling.
4.4.
Omdat partijen het niet eens zijn zal de rechtbank de wijze van de verdeling vaststellen rekening houdend naar billijkheid met de betrokken belangen en het algemeen belang zoals artikel 3:185 lid 1 BW bepaalt.
4.5.
Ten aanzien van hun belangen hebben partijen het navolgende gesteld.
4.6.
[eiser] stelt dat partijen al bijna 2,5 jaar zijn gescheiden en dat [gedaagde] er tot op heden niet in is geslaagd de woning over te nemen. Zij stelt verder dat niet langer van haar gevergd kan worden dat zij in een onverdeeldheid blijft omdat zij met haar schuldenlast wil toetreden tot de schuldsanering, hetgeen niet kan als zij (mede-)eigenaar is van de woning.
4.7.
[gedaagde] voert aan dat de minderjarige kinderen van partijen ook in de woning verblijven na een aantal turbulente jaren. [gedaagde] zal weliswaar een urgentieverklaring krijgen om een nieuwe woning te vinden omdat Jeugdzorg bij de kwestie betrokken is, maar de kans is klein dat beschikbare woningen in [woonplaats] liggen. Een verhuizing is niet in het belang van de kinderen, omdat de kans groot is dat zij dan uit hun vertrouwde en sociale omgeving worden gehaald. Reden dat [gedaagde] de woning en de hypotheek wenst over te nemen. Dat is op basis van zijn huidige inkomen nog niet mogelijk. Momenteel ontvangt hij een uitkering op basis van de Ziektewet en oriënteert hij zich op omscholing.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet gebleken is dat [gedaagde] de woning en de hypothecaire verplichtingen binnen afzienbare tijd kan overnemen. Ter zitting heeft hij bevestigd dat zijn huidige inkomen op grond van de Ziektewet onvoldoende is om de hypotheek over te nemen of ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen. Er zijn ook geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zijn financiële positie op korte termijn zal verbeteren. [gedaagde] is zich weliswaar aan het oriënteren op omscholing, maar dat betekent dat er eerst nog een opleiding moet worden gevolgd, een baan moet worden gevonden en pas na één jaar een vast dienstverband wordt verkregen. De tijd die ermee gemoeid is voor [gedaagde] om de woning te kunnen overnemen, waarbij het verloop en de uitkomst ook niet zeker is, staat haaks op het uitgangspunt dat niemand gehouden is om in onverdeeldheid te blijven. Daar komt bij dat [eiser] een zwaarwegend belang heeft bij verdeling van de woning door verkoop en levering aan een derde, omdat zij wenst toe te treden tot de schuldsanering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van [eiser] zwaarder weegt zodat niet van haar gevergd kan worden dat zij nog langer in onverdeeldheid blijft.
4.9.
De rechtbank heeft begrip voor het feit dat [gedaagde] het belang van de kinderen voorop stelt en de woning wil overnemen om te voorkomen dat zij misschien wel (opnieuw) moeten verhuizen naar een andere omgeving. Dit belang speelt een grote rol bij de vraag of de woning moet worden verkocht, maar is hier niet doorslaggevend omdat er geen reële mogelijkheid is voor [gedaagde] om de woning binnen afzienbare tijd over te nemen. Er is evenmin gevorderd de verdeling op de voet van artikel 3:178 lid 3 BW uit te sluiten zodat een dergelijke beslissing niet kan worden genomen. Aangezien Jeugdzorg betrokken is en zich zal inspannen een woning in (de omgeving van) [woonplaats] te vinden en te verwachten is dat [gedaagde] een urgentieverklaring krijgt, leiden de eisen van redelijkheid en billijkheid ook niet tot het oordeel dat de woning vooralsnog niet moet worden verkocht (artikel 3:166 lid 3 BW).
4.10.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde. De overige vorderingen van [eiser] zien op de praktische afwikkeling van verkoop. De rechtbank gelast de wijze van verdeling als volgt.
4.11.
[gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het voorstel om de woning te laten taxeren door [makelaarskantoor] . De rechtbank zal een taxatie van de woning door voornoemde makelaar gelasten en [gedaagde] gebieden om hieraan medewerking te verlenen. De rechtbank zal bepalen dat [gedaagde] de taxatiekosten dient te betalen en dat hij zich ten aanzien van de helft van die kosten na de verkoop kan verhalen op het aandeel van [eiser] in de netto verkoopopbrengst.
4.12.
[eiser] vraagt de rechtbank om de peildatum van de waarde van de woning vast te stellen op de datum van dit vonnis. De rechtbank begrijpt daaruit dat de peildatum van de waarde van de woning wordt vastgesteld op heden althans de datum van feitelijke verdeling. [eiser] heeft geen belang bij deze vordering omdat door taxatie en daaropvolgende verkoop wordt bewerkstelligd dat de verkoopprijs overeenkomst met de actuele waarde van de woning.
4.13.
[gedaagde] heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen het voorstel om de woning in de verkoop te plaatsen bij [makelaarskantoor] . De rechtbank zal daarom gelasten dat de woning bij voornoemde makelaar in de verkoop wordt geplaatst. Daarnaast heeft [eiser] de rechtbank gevraagd te bepalen dat de bodemprijs van de woning wordt vastgesteld op 100% van de taxatiewaarde. Hoewel [gedaagde] ook daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de makelaar bij uitstek de deskundigheid bezit om de bodemprijs van de woning te bepalen gelet op diens kennis van de plaatselijke onroerend goed markt. Daarom zal de rechtbank bepalen dat [makelaarskantoor] de bodemprijs van de woning zal vaststellen rekening houdend met het doel een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen. Partijen kunnen in onderling overleg en met elkaars instemming een andere bodemprijs afspreken.
4.14.
De rechtbank zal [gedaagde] gebieden om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Deze medewerking omvat onder meer het verstrekken van een verkoopopdracht aan de makelaar, het opvolgen van de adviezen en aanwijzingen van de makelaar, het toe- en binnenlaten in de woning van de makelaar en potentiële kopers tijdens bezichtigingen en te zorgen dat hij zelf tijdens die bezichtigingen niet in de woning aanwezig is.
4.15.
Verder zal [gedaagde] medewerking dienen te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en de notariële levering van de woning bij de notaris. Vervolgens dienen met de verkoopopbrengst de restant hypotheekschuld en de overige kosten van de verkoop te worden afgelost, waarna de netto verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld met dien verstande dat [gedaagde] zich ten aanzien van de helft van de door hem voorgeschoten taxatiekosten kan verhalen op het aandeel van [eiser] in de netto verkoopopbrengst (r.o. 4.11. van dit vonnis).
4.16.
Ter terechtzitting heeft [gedaagde] toegezegd medewerking te zullen verlenen aan de verkoop en levering van de woning. Aangezien een dwangsom als prikkel tot nakoming dient, acht de rechtbank het opleggen van een dwangsom hier niet op zijn plaats.
4.17.
Vanwege de door [gedaagde] gedane toezegging medewerking te verlenen, acht de rechtbank ook de gevorderde vervangende toestemming om de koopovereenkomst te sluiten en de woning bij notariële akte te leveren ex artikel 3:300 BW niet toewijsbaar. De in deze bepaling neergelegde bevoegdheid van de rechter betreft een discretionaire bevoegdheid en uit de parlementaire geschiedenis (TM, Parl. Gesch. BW Boek 3, p. 899) volgt dat de rechter deze bevoegdheid met voorzichtigheid moet hanteren. Deze voorzichtigheid brengt met zich dat de gehoudenheid om een rechtshandeling te verrichten vast moet komen te staan, maar ook dat de inhoud van de rechtshandeling met voldoende mate van nauwkeurigheid moet worden vastgesteld. Er ligt hier nog geen concrete (concept)overeenkomst en (-)akte voor waarvan de redelijkheid kan worden getoetst voordat [gedaagde] wordt verplicht daarmee in te stemmen doordat het vonnis in de plaats treedt. Daarvoor is de genoemde minimum verkoopwaarde, de bodemprijs of laatprijs, onvoldoende. Er is namelijk nog niet bekend wanneer verkoop van de woning valt te voorzien, aan wie zal worden verkocht, wat de leveringstermijn zal zijn, welke bedingen en voorwaarden onderdeel uitmaken van de (concept)overeenkomst of (-)akte en of de marktomstandigheden op dat moment gelijk zullen zijn aan de huidige marktomstandigheden. Gelet daarop kan hier de inhoud van de rechtshandeling waarvoor de vervangende toestemming wordt gevraagd naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende mate van nauwkeurigheid worden vastgesteld, zodat deze vordering niet toewijsbaar is.
4.18.
De rechtbank gelast de (wijze van) verdeling van de woning, zoals in het dictum wordt vermeld.
4.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast dat de woning aan [adres] te [woonplaats] moet worden verkocht en daartoe in opdracht van beide partijen door [makelaarskantoor] in de verkoop wordt geplaatst,
5.2.
gelast dat de woning zal worden getaxeerd door [makelaarskantoor] en bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking dient te verlenen aan de taxatie en de hieraan verbonden kosten dient te betalen, waarna hij zich ten aanzien van de helft van deze kosten kan verhalen op het aandeel van [eiser] in de netto verkoopopbrengst,
5.3.
bepaalt dat [makelaarskantoor] de bodemprijs van de woning zal vaststellen rekening houdend met het doel een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking dient te verlenen, welke medewerking onder meer omvat het verstrekken van een verkoopopdracht aan [makelaarskantoor] , het opvolgen van de adviezen en aanwijzingen van deze makelaar, het toe- en binnenlaten in de woning van deze makelaar en potentiële kopers voor bezichtigingen en te zorgen dat hij zelf tijdens die bezichtigingen niet in de woning aanwezig is,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking dient te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en de notariële levering van de woning bij de notaris,
5.6.
bepaalt dat met de verkoopopbrengst het restant van de hypothecaire lening en de verkoopkosten moeten worden afgelost op de datum van overdracht bij de notaris, waarna de netto verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen wordt verdeeld rekening houdend met hetgeen in r.o. 5.2. van dit vonnis is bepaald,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.
JC