ECLI:NL:RBLIM:2023:7200

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/03/300508 / HA ZA 22-5
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de status van bestuurder van de Vereniging van Eigenaren (VvE) en schadevergoeding wegens tegenwerking en vernielingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 6 december 2023, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde sub 2] met betrekking tot de status van bestuurder van de Vereniging van Eigenaren (VvE) en diverse schadevergoedingen. De eisers betwisten de benoeming van [gedaagde sub 2] als bestuurder van de VvE en stellen dat hij hen op verschillende manieren tegenwerkt en schade toebrengt aan hun eigendommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 2] als bestuurder is benoemd en dat zijn handelingen niet onrechtmatig zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] afgewezen, met uitzondering van de veroordeling tot afgifte van gedemonteerde camera's aan hen. De proceskosten zijn voor rekening van de eisers, die als grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders binnen een VvE en de noodzaak van rechtsgeldige benoemingen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/300508 / HA ZA 22-5
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. J.W. Adriaansens te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
niet verschenen (ivm de intrekking van de vordering tegen deze gedaagde)
en
2. [gedaagde sub 2],
te [woonplaats 4] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. L.H.J. Somers te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 55,
- de op 5 januari 2022 genomen akte wijziging van eis, tevens houdende overlegging productie 56 en productie 57 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , waarbij de vordering tegen gedaagde [gedaagde sub 1] voor het aanbrengen van de dagvaarding is ingetrokken,
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 29,
- de akte overlegging producties 30 tot en met 34 van [gedaagde sub 2]
- de mondelinge behandeling op 10 juli 2023 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal (waaronder de door partijen overgelegde spreekaantekeningen),
- de aanhouding tot 24 juli 2023 voor beraad ten behoeve van het treffen van een minnelijke regeling en de brieven van partijen van respectievelijk 13 juli 2023 en 20 juli 2023 waarin zij zich hierover hebben uitgelaten,
- de brief van de griffier, namens de rechter, van 24 juli 2023,
- de brief van [gedaagde sub 2] van 27 juli 2023,
- de brief van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 21 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben (gezamenlijk) het recht van eigendom op één van de twee appartementsrechten (appartementsindex 1), ontstaan uit de onroerende zaak met kadastrale aanduiding [kadasternummer 1] aan de [adres] te [plaats] . Dit appartementsrecht omvat het uitsluitend gebruik van de bedrijfs-/kantoorruimte gelegen op de begane grond en eerste verdieping van het gebouw, met bijbehorende parkeerplaatsen, gelegen in het souterrain, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer 2] , appartementsindex 1. Dit appartementsrecht heeft 64/100e aandeel in de gemeenschap.
2.2.
Het andere appartementsrecht (appartementsindex 2) is eigendom van de – aanvankelijk gedaagde sub 1 – [gedaagde sub 1] . Het appartementsrecht omvat het uitsluitend gebruik van de woonruimte gelegen op de tweede en derde verdieping van het gebouw, met bijbehorende berging en parkeerplaatsen, gelegen in het souterrain, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer 2] , appartementsindex 2. Dit appartementsrecht heeft 36/100e aandeel in de gemeenschap. Het appartement wordt bewoond door mw. [naam 1] , de vriendin van gedaagde sub 2 [gedaagde sub 2] .
2.3.
[gedaagde sub 2] is de vader van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] had in het verleden een eigen huisartsenpraktijk respectievelijk arbodienst. Zijn arbodienst is in 1996 overgenomen door (de rechtsvoorganger van) Encare Arbozorg B.V. (hierna aan te duiden als: “Encare”). Het gebouw aan de [adres] te [plaats] is opgericht in opdracht van [gedaagde sub 2] en Encare.
2.4.
Voornoemde onroerende zaak is middels de “Akte van Splitsing” van 4 oktober 2007 door haar eigenaar Encare (die daarbij werd vertegenwoordigd door haar alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder, de heer [naam bestuurder] ) gesplitst in twee appartementsrechten onder gelijktijdige oprichting van een vereniging van eigenaars en de vaststelling van een reglement ex artikel 6:111 sub d BW. Op de Akte van Splitsing zijn tevens de bepalingen van het modelreglement bij splitsing in appartementsrechten van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie van 17 januari 2006, (“MR_2006”) van toepassing verklaard met uitzondering van de bijbehorende annex, met diverse wijzigingen/aanvullingen opgenomen in de Akte van Splitsing. Overeenkomstig de Akte van Splitsing heeft iedere appartementseigenaar één stem in de algemene ledenvergadering.
2.5.
Na de splitsing werden Encare (appartementsindex 1) en [gedaagde sub 1] (appartementsindex 2) de eigenaren van de appartementsrechten. De heer [naam bestuurder] (“ [naam bestuurder] ”) werd hierbij voorzitter van de VvE en heeft deze functie, ook na zijn aftreden als bestuurder van Encare, tot 10 september 2010 uitgeoefend. [gedaagde sub 2] heeft zich op 14 november 2019 bij de Kamer van Koophandel als voorzitter van de VvE geregistreerd en daarbij aangegeven dat hij per 10 september 2010 bestuurder van de VvE is geworden.
2.6.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn bedrijfsmatige verhuurders. Zij hebben op 30 december 2019 het appartementsrecht overgenomen van Encare. Daaraan voorafgaand hebben zij bij de gemeente Maastricht een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van woningen in appartementsindex 1 en de achterbouw. Aanvankelijk is aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 23 januari 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 24 woningen. Op 6 oktober 2020 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht een beslissing op bezwaar genomen, waarin alleen nog een omgevingsvergunning is verleend voor de 10 woningen in de voorbouw en waarin de aanvraag voor 14 woningen in het achterliggend gebouw alsnog is geweigerd.
2.7.
In artikel 25 lid 1 van het MR 2006 is bepaald:
“Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé-gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan nader in de akte gegeven bestemming. Een gebruik dat afwijkt van de in de akte nader gegeven bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering.”
2.8.
Tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] enerzijds en [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] zijn inmiddels meerdere bestuursrechtelijke procedures, kort gedingen en verzoekschriftprocedures aanhangig geweest en nog steeds aanhangig, waarin onder meer het voornemen tot c.q. de feitelijke verbouwing door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van het aan hen toebehorende appartementsrecht tot units voor verhuur, maar ook het voorzitterschap van de VvE punt van geschil waren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 2] geen bestuurder van de VvE is, althans te
verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] nooit overeenkomstig de Akte van Splitsing tot
bestuurder van de VvE is benoemd,
2. [gedaagde sub 2] beveelt om zich binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis, dan wel
binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, uit te schrijven
als bestuurder van de VvE bij de Kamer van Koophandel, bij gebreke waarvan
[gedaagde sub 2] een dwangsom verbeurt jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , van € 5.000 per dag,
en met een maximum van € 50.000, dan wel een in goede justitie te bepalen
dwangsom per tijdseenheid, waarbij de verbeurde dwangsom dient te worden
vermeerderd met wettelijke rente indien de dwangsom(men) niet binnen 14 dagen
na iedere datum van verbeuren worden voldaan,
3. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] ter zake de facturen/werkzaamheden van de aannemer een bedrag te
voldoen van € 109.920,37, althans een door de rechtbank in goede justitie te
bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de
dag der dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen
datum tot de dag der algehele voldoening,
4. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] ter zake de factuur/werkzaamheden van Solutio 365 een bedrag te
voldoen van € 15.609,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen
bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de dag der
dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot
de dag der algehele voldoening,
5. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] ter zake de misgelopen huurpenningen een bedrag te voldoen van
€ 21.480,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de dag der
dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot
de dag der algehele voldoening.
6. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting inzake de
incassokosten aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een bedrag te voldoen van € 2.030,29,
althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
8. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] te voldoen de proceskosten, waaronder het salaris advocaat en het
griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en
indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de
wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het
vonnis,
9. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] en
[eiser sub 2]
te voldoen(toevoeging rb.) de na dit vonnis te maken kosten, welke nakosten dienen te worden begroot op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening, indien betaling niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 8W daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het vonnis.
De aanvankelijk vordering (onder sub 6) tot veroordeling van [gedaagde sub 2] in de kosten van
[naam 2] advocaten is bij de behandeling ter zitting ingetrokken.
3.2.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen daartoe dat er geen sprake is geweest van een benoeming door de ALV van de VvE van [gedaagde sub 2] tot bestuurder van de VvE; het is hun niet bekend en bewijs van het op rechtsgeldige wijze benoemen van [gedaagde sub 2] tot voorzitter van de VvE is niet overgelegd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . [gedaagde sub 2] probeert hen als bestuurder op alle mogelijke manieren tegen te werken en [gedaagde sub 1] stemt door middel van zijn 50% van de stemmen alle voorstellen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , hoe redelijk ook, weg. Zij verkeren hierdoor in een impasse. De schadevorderingen zien op verschillende vernielingen door [gedaagde sub 2] en verlies van inkomsten uit de verhuur van de gerealiseerde woonruimtes ten gevolge van de tegenwerking van [gedaagde sub 2] .
3.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer. [gedaagde sub 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 2] heeft bij de behandeling ter zitting er in de eerste plaats op gewezen dat de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tegen hem persoonlijk zijn gericht, terwijl deze hem in zijn hoedanigheid van bestuurder van de VvE en dus de VvE betreffen.
4.2.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben hierop gesteld, dat de vraag naar de ontvankelijkheid in de conclusie van antwoord niet is gesteld. De procedure loopt al langer en daar is nooit een punt van gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft (ook) in persoon gehandeld, hij is daarvoor verantwoordelijk. Deze stelling onderschrijft de rechtbank, zodat zij voorbijgaat aan de door [gedaagde sub 2] bepleite niet-ontvankelijkheid.
4.3.
Hierna zal worden beoordeeld in hoeverre de vorderingen voor zover gericht tegen [gedaagde sub 2] slagen
.
Bestuurderschap VvE
4.4.
Ter bewijs van zijn benoeming tot bestuurder is door [gedaagde sub 2] aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] – voorafgaand aan deze procedure – een e-mail overgelegd waarin door [naam bestuurder] wordt verklaard dat hij [gedaagde sub 2] in de vergadering van 10 september 2010 als nieuwe voorzitter van de VvE heeft benoemd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betwisten de inhoud van deze verklaring. Daartoe stellen zij onder meer dat [naam bestuurder] hiertoe niet bevoegd was, omdat hij geen zelfstandig bevoegd bestuurder van Encare meer was en dus ook geen stemrecht meer had in de vergadering van de VvE.
4.5.
In maart 2021 is door zowel [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als [gedaagde sub 1] een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt tegen de VvE. Deze zaken zijn gevoegd behandeld. In de beschikking van de kantonrechter van 30 maart 2022 in die procedure is door de kantonrechter allereerst de discussie tussen partijen over het antwoord op de vraag wie als bestuurder van de VvE moet worden beschouwd beoordeeld. [gedaagde sub 2] beroept zich op de bindende rechtskracht van deze beschikking. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat de vordering in deze een andere grondslag heeft en het gezag van gewijsde in die andere procedure niet in de weg staat aan hun vordering.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen die gericht zijn tegen [gedaagde sub 2] in persoon door haar kan worden beoordeeld, nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich op het standpunt stellen dat [gedaagde sub 2] op persoonlijke titel zich ten onrechte heeft ingeschreven als bestuurder. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen de kantonrechter ten aanzien van het bestuurderschap heeft overwogen en ten grondslag heeft gelegd aan het oordeel in zijn beschikking en neemt dit oordeel hier over:
“4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de heer [naam bestuurder] (hierna: “ [naam bestuurder] ”) bij de akte van splitsing van 4 oktober 2007 tot eerste en enige bestuurder van de VvE is benoemd. [gedaagde sub 2] heeft voorts als productie 31 bij de reactie op het verweerschrift een e-mailbericht van [naam bestuurder] van 4 mei 2021 in het geding gebracht, waarin [naam bestuurder] aan [gedaagde sub 2] bevestigt dat (a) [naam bestuurder] tijdens de ALV van 10 september 2010 zijn ontslag als bestuurder van de VvE heeft ingediend en (b) [gedaagde sub 2] tot nieuwe bestuurder heeft benoemd. [gedaagde sub 2] heeft deze benoeming aanvaard. Op dat moment, zo is onvoldoende weersproken door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en daarmee vast komen te staan, hadden [naam bestuurder] (al dan niet indirect via de vennootschap Encare) en [gedaagde sub 2] gezamenlijk doorslaggevende bevoegdheden met betrekking tot de beide appartementsrechten en daarmee dus binnen de VvE. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van een besluit van de ALV van10 september 2010 om [gedaagde sub 2] met ingang van die datum tot bestuurder te benoemen, althans van een daaraan gelijk te stellen situatie. De kantonrechter betrekt bij dat oordeel ook dat hem niet gebleken is dat op enig moment in de periode vanaf september 2010 tot 30 december 2019 (het moment dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gezamenlijk het eigendom van hun appartementsrecht verwierven) het bestuur van de VvE door [gedaagde sub 2] door de voormalige eigenaar van het appartementsrecht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter discussie is gesteld. Sterker nog, ook [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zelf namen in het verleden kennelijk aan dat [gedaagde sub 2] bestuurder van de VvE was, althans die conclusie kan uit het e-mailbericht van hun gemachtigde van 11 januari 2021 worden getrokken (zie hiervoor rov. 2.8).”
Gelet op deze overweging van de kantonrechter komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat kan worden vastgesteld dat [gedaagde sub 2] is benoemd als bestuurder en op grond daarvan bevoegd was om zich in te schrijven als bestuurder van de VvE.
Ten overvloede voegt de rechtbank daar aan toe dat weliswaar de notulen van de ALV van 10 september 2010 ontbreken, maar gelet op voornoemde omstandigheden moet worden uitgegaan van de verklaring van [naam bestuurder] . Dat [naam bestuurder] niet bevoegd zou zijn geweest tot het nemen van het besluit om [gedaagde sub 2] te benoemen blijkt niet uit het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter onderbouwing van die stelling als productie 4 overgelegde uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van de historie van Encare.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder sub 1 gevraagde verklaring voor recht en het onder sub 2 gevorderde bevel dienen te worden afgewezen.
De schade
4.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen verder dat zij door [gedaagde sub 2] en zijn zoon [gedaagde sub 1] worden tegengewerkt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn tot aankoop van hun appartementsrecht overgegaan, omdat aanvankelijk leek dat [gedaagde sub 2] , namens [gedaagde sub 1] , aan hun plannen tot ontwikkeling van dat appartementsindex tot een woonbestemming zou meewerken en over en weer afspraken konden worden gemaakt die van de Akte van Splitsing af zouden wijken. Dit sloeg echter gaandeweg om en er werden steeds onredelijkere eisen gesteld. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen schade te hebben geleden door de tegenwerking van [gedaagde sub 2] en vernielingen die door [gedaagde sub 2] zijn aangebracht.
4.9.
Het betreft volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de volgende vernielingen.
4.9.1.
De CV-ketel die behoort tot appartementsrecht 1 is bij aanvang van de VvE niet geplaatst in een ruimte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Op 23 februari 2021 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voorgesteld op eigen kosten de CV-ketel te verplaatsen naar een ruimte die behoort tot appartementsrecht 1. De dag daarna hebben zij moeten constateren dat die CV-ketel was gedemonteerd en ter plekke achtergelaten. Het kan niet anders dan dat dit door of in opdracht van [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] is gedaan, aldus [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Dit kan en mag niet en is een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
4.9.2.
Daarnaast bleek de pomp van de CV-ketel weg te zijn. [gedaagde sub 2] heeft in de e-mail van 24 februari 2021 (productie 30) erkend dat hij (zonder toestemming van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ) de CV-ketel had laten demonteren. Het kan naar de mening van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dan ook niet anders dan dat [gedaagde sub 2] deze pomp heeft ontvreemd. [gedaagde sub 2] heeft destijds 24 uur de tijd gekregen om deze pomp terug te geven, hetgeen hij niet heeft gedaan.
4.9.3.
Op 24 februari is de aannemer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ermee geconfronteerd dat de toegang tot appartementsrecht 1 voor zijn medewerkers ontoegankelijk was gemaakt doordat de cilinders van de sloten waren vervangen. De aannemer heeft zich genoodzaakt gezien het slot open te breken.
4.9.4.
Weer een dag later was het slot van de achterdeur met een boor beschadigd en onklaar gemaakt, waardoor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun appartementsrecht niet meer via de achterdeur konden betreden. Het vermoeden is dat [gedaagde sub 2] hier wederom voor verantwoordelijk is.
4.9.5.
[gedaagde sub 2] heeft het onderzoek naar een lekkage tegengewerkt met onnodige eisen en zich dusdanig uitgelaten dat de aannemer niets meer met [gedaagde sub 2] te maken wil hebben. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dan ook besloten de lekkage en de gevolgen daarvan van binnenuit op te lossen zodat de aannemer niet meer met [gedaagde sub 2] samen hoeft te werken. Hierdoor maken [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meer kosten, voor welke kosten zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] aansprakelijk hebben gehouden.
4.9.6.
Op 26 april 2021 heeft de aannemer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geconstateerd dat de leidingen van appartementsindex 1 kapot zijn geslagen (productie 36). De aannemer heeft hierover een verklaring gegeven (productie 37). Deze verklaring spreekt voor zich. Op 28 april 2021 is [gedaagde sub 2] hierover aangeschreven (productie 38).
4.9.7.
Op 3 mei 2021 heeft de aannemer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] moeten constateren dat een andere aannemer werkzaamheden aan het eigendom van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan het uitvoeren was (productie 40). De betreffende aannemer heeft erkend dat [gedaagde sub 2] hiertoe opdracht had gegeven (zie productie 40).
4.9.8.
Op of rond 3 februari 2021 heeft de aannemer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geconstateerd dat er was ingebroken in het appartement(en) van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Het cijferslot was verdwenen en de ‘rode knop’ om de poort te openen en dicht te maken alsook het paneel was verdwenen. De enige die toegang had was [gedaagde sub 2] . Ook heeft [gedaagde sub 2] de poort van de VvE met zijn auto geblokkeerd om te voorkomen dat werkzaamheden uitgevoerd konden worden.
4.9.9.
In het weekend van 5 en 6 juni 2021 zijn wederom vernielingen verricht door [gedaagde sub 2] . Op 10 juni 2021 is (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] hierover aangeschreven (productie 41). Op 20, 21 en 23 september 2021 (productie 42) zijn [gedaagde sub 2] en (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] aangeschreven over de vernieling en het stelen van de (bewakings)camera’s van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waarbij foto’s zijn overgelegd van de camera’s waarop zeer duidelijk te zien is dat [gedaagde sub 2] de camera’s aan het vernielen dan wel stelen is.
4.9.10.
[gedaagde sub 2] heeft op 30 september 2021 de opdracht gegeven om alle ventilatiekanalen van de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gerealiseerde woonruimten met purschuim dicht te smeren, de rookgasafvoer te vernielen, de rookgasafvoerbuis eruit te halen, en ook deze leiding met purschuim dicht te smeren. De aannemer die deze werkzaamheden in opdracht van [gedaagde sub 2] heeft uitgevoerd heeft dit bevestigd. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] geprobeerd om de kosten daarvan door te belasten aan de VvE en heeft hij tijdens de ALV van de VvE op 18 november 2021 erkend opdracht te hebben gegeven om deze werkzaamheden uit te voeren. Tevens zijn er foto’s van de camera’s waarop zeer duidelijk te zien is dat deze – in de ogen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] – levensgevaarlijke werkzaamheden zijn uitgevoerd.
4.9.11.
Op 13 oktober 2021 heeft [gedaagde sub 2] volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] alle kabels doorgeknipt van de (nieuwe)camera’s. Dit staat op beeld en het bewijs dat [gedaagde sub 2] dit gedaan heeft is volledig rond. In het weekend van 29 oktober 2021 heeft [gedaagde sub 2] wederom de camera’s vernield,
gedraaid en/of gestolen. Ook hierbij is [gedaagde sub 2] duidelijk in beeld (productie 44).
4.10.
[gedaagde sub 2] heeft hiermee volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onrechtmatig jegens hen gehandeld op grond van artikel 6:162 BW. De handelswijze van [gedaagde sub 2] is een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde sub 2] heeft op geen enkele manier het recht om eigendom van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te vernielen, te beschadigen en/of te stelen. Indien al sprake zou zijn van een handelen in strijd met de Akte van Splitsing dan wel een handelen zonder toestemming van de ALV van de VvE door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , hetgeen expliciet wordt betwist, dan had op grond van artikel 41 MR 2006 (het modelreglement dat van toepassing is op de Akte van Splitsing) een boete opgelegd kunnen worden, welke boete door de ALV van de VvE dient te worden vastgesteld, onverminderd de andere maatregelen welke de vergadering kan nemen krachtens de wet of het reglement. Dit artikel bepaalt uitdrukkelijk niet dat de voorzitter (of het bestuur) van de VvE uit zichzelf over zou mogen gaan tot het ongedaan maken van vermeende overtredingen. De onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 2] dienen aan hem te worden toegerekend en ook het causaal verband staat vast.
4.11.
De schade die zij door de handelswijze van [gedaagde sub 2] hebben geleden bestaat aldus [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uit de volgende posten:
4.11.1.
De aannemer heeft alle vernielingen door [gedaagde sub 2] ongedaan moeten maken. Deze herstelkosten bedragen:
- periode april en mei 2021: € 43.257,50 (productie 48);
- periode mei en juni 2021: € 22.497,44 (productie 49);
- periode augustus en september 2021: € 31.211,95 (productie 50);
- periode oktober en november 2021: € 13.001,18 (productie 51);
Totaal: € 109.920,37
4.11.2.
Daarnaast heeft Solutio 365 keer op keer de camera’s moeten herstellen en/of moeten vervangen en/of nieuwe camera’s moeten plaatsen. De kosten hiervan bedragen conform de factuur van Solutio 365 € 15.609,00 (productie 52).
4.11.3.
Voorts stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat zij huurinkomsten hebben gederfd door de handelswijze van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hadden de door hen gerealiseerde
wooneenheden in het voorgebouw met ingang van 1 juli 2021 willen gaan verhuren. Indien
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] anders hadden gehandeld was dit ook mogelijk geweest. [eiser sub 1]
en [eiser sub 2] hadden daarvoor reeds een omgevingsvergunning van de gemeente gekregen
en zijn ruim daarvoor het gesprek met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hierover aangegaan. Daar
komt bij dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook ruim voor deze datum hebben verzocht om een
ALV van de VvE te houden. De kale huurprijs van de gerealiseerde wooneenheden in het
voorgebouw bedragen per maand € 7.160,00 (productie 54). Huurderving voor juli, augustus en september 2021: € 21.480,00.
Standpunten [gedaagde sub 2]
4.12.
[gedaagde sub 2] wijst allereerst op het volgende. Bij de splitsing in twee appartementsrechten is er, ter bescherming van de woonrust in het penthouse, bewust voor gekozen om op de begane grond en eerste verdieping uitsluitend kantoorruimte toe te staan. Ondanks dat de akte van splitsing dit niet toestaat en nog voordat zij daarvoor een vergunning hadden verkregen hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] besloten om appartementsindex 1 om te bouwen naar woonruimte. Zowel op de begane grond als op de eerste verdieping hebben zij vijf studio’s (dus in totaal tien studio’s) van tussen de 22 en 32 m2 gebouwd.
De kantonrechter in kort geding heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in het vonnis van 15 november 2021 verboden om – voor zover daarvoor geen voorafgaande toestemming door de vergadering van eigenaars, deskundige(n) of kantonrechter werd gegeven – werkzaamheden te (laten) verrichten aan de gemeenschappelijke gedeelten/ruimtes, waaronder tevens begrepen het aanbrengen van camera’s, en hun verboden appartementsindex 1 geheel of gedeeltelijk als woning te verhuren en in gebruik te geven, een en ander onder verbeurte van een dwangsom.
4.13.
Door [gedaagde sub 2] wordt betwist dat hij vernielingen heeft toegebracht aan de
eigendommen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] of dat zijn handelswijze in strijd is geweest met
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde sub 2] heeft met het dicht laten maken van de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangebrachte gaten in de gevel als ook met het demonteren van de camera’s in het belang van de VvE gehandeld. Het demonteren van de CV-ketel lag ook in lijn met hetgeen met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] was besproken. Deze handelingen kunnen niet als vernielingen worden aangemerkt. [gedaagde sub 2] stelt dat hij niets weet van de overige schade toebrengende handelingen die hem worden verweten, zoals het vernielen van leidingen en sloten. 4.14. Voorts betwist hij dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] schade hebben geleden door zijn handelen. Op grond van lid 1 van artikel 41 MR 2006 is het bij een overtreding van de akte van splitsing aan het bestuur – dus aan [gedaagde sub 2] – om de overtreder een schriftelijke waarschuwing te doen toekomen en hem te wijzen op de overtreding. Dat heeft [gedaagde sub 2] steeds gedaan. In lid 2 is bepaald dat indien de betrokkene binnen een maand geen gevolg geeft aan de waarschuwing, het bestuur hem een door de algemene vergadering vastgestelde boete kan opleggen, onverminderd de gehoudenheid van de betrokkene tot schadevergoeding. Het is juist dat er geen boete is bepaald door de algemene vergadering. De gehoudenheid om een overtreding ongedaan te maken alsook de verplichting voor de overtreder om eventueel een schadevergoeding te betalen, staat echter los van enige handeling van de algemene vergadering. Als [gedaagde sub 2] de gaten niet had laten dichten, hadden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat zelf moeten laten doen. Datzelfde geldt voor het demonteren van de camera’s alsook voor het loskoppelen van de CV-ketel. Nu [gedaagde sub 2] als bestuurder namens de VvE de overtredingen ongedaan heeft moeten maken, zijn juist [eiser sub 1] en [eiser sub 2] jegens de VvE een schadevergoeding verschuldigd. Als [gedaagde sub 2] al in strijd met het Modelreglement zou hebben gehandeld, dan laat dat onverlet dat van schade aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen sprake is. Voor zover er sprake is van schade aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , is dat niet het gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] . De schade is hooguit het gevolg van hun eigen handelen in strijd met de akte van splitsing. Aan het vereiste van causaliteit is derhalve ook niet voldaan.
4.15.
Bij de beoordeling van de standpunten van partijen zal de rechtbank de overwegingen van het hof in de beschikking van 19 januari 2023 in het hoger beroep tegen de hierboven genoemde beschikking van de kantonrechter van 30 maart 2022 in acht nemen. De bij het hof ingediende grieven waren gericht tegen het afwijzen van het verzoek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om vervangende machtiging ex artikel 5:121 BW om appartementsindex 1 subsidiair de begane grond als woning c.q. voor wonen te mogen gebruiken. Het hof heeft deze grieven afgewezen en de beschikkingen waarvan beroep, voor zover voorgelegd, bekrachtigd. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat die toestemming tot gevolg zou hebben dat blijvende strijd met de gebruiksbestemming in de akte van splitsing zou ontstaan. Het hof is van oordeel dat [gedaagde sub 1] niet zonder redelijke grond zijn medewerking/toestemming heeft geweigerd aan het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gewenste/verzochte gebruik van hun appartementsrechten. Naast dat dit voornoemde strijd met de in de splitsingsakte vermelde bestemming oplevert, acht het hof het voorstelbaar dat dit meer overlast zal opleveren voor de bewoners van de bovenwoning. Dit wil dus zeggen dat ondanks dat een omgevingsvergunning is verstrekt, niet tot wijziging van de bestemming van appartementsindex 1 had mogen worden overgegaan zonder toestemming van [gedaagde sub 1] als eigenaar van appartementsindex 2.
De cv-ketel en pomp
4.16.
[gedaagde sub 2] heeft in afwijking van het verzoek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en zonder hen daarvan in kennis te stellen de CV-ketel laten demonteren zonder [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hiervan in kennis te stellen. Dit wordt niet ontkend. Voor zover hiermee sprake zou zijn van een inbreuk op hun eigendomsrecht, hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] echter niet toegelicht waarom zij hierdoor schade hebben geleden en waaruit die schade dan bestaat. Volgens [gedaagde sub 2] is de CV-ketel met toebehoren (inclusief pomp) gewoon door een monteur netjes losgekoppeld en in de afgesloten berging op de grond gezet. De CV-ketel is vervolgens in opdracht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onaangekondigd uit de privéberging gehaald, waarbij het slot van de deur met een boormachine was uitgeboord. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dit niet betwist; evenmin hebben zij betwist dat de ketel vervolgens in de garage is geplaatst. De blote stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat het niet anders kan dan dat [gedaagde sub 2] de pomp heeft ontvreemd acht de rechtbank dan ook niet voldoende. De als productie 30 bij dagvaarding overgelegde e-mail van 24 februari 2021 waar zij ter onderbouwing naar verwijzen levert naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs van hun vermoeden op; hierin wordt door [gedaagde sub 2] melding gemaakt van de inbraak door de bouwvakkers van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
vervangen en vernielen van sloten
4.17.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen uitsluitend dat zij een vermoeden hebben dat [gedaagde sub 2] achter het vervangen en vernielen van sloten zit. Bewijs hebben zij niet en door [gedaagde sub 2] wordt dit betwist. De rechtbank kan gelet hierop niet vaststellen dat [gedaagde sub 2] dit heeft gedaan.
Lekkages
4.18.
Ten aanzien van de lekkages hebben partijen ieder een andere uitleg omtrent de oorzaak van de lekkages en hetgeen is voorgevallen. De rechtbank stelt vast dat wat hiervan ook zei, [gedaagde sub 2] niet de eigenaar en niet de bewoner van appartementsindex 2 is en dus niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor onderzoek dat al dan niet kon worden verricht in dat appartement; dit had met de eigenaar of mw. [naam 1] geregeld dienen te worden.
Leidingen kapot geslagen leidingen
4.19.
[gedaagde sub 2] betwist dat hij de leidingen kapot heeft geslagen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verwijzen ter onderbouwing van hun stelling naar een e-mail van de aannemer, waarin hij schrijft dat de heer [naam 3] , ambtenaar van de gemeente, hem heeft verteld dat [gedaagde sub 2] aan deze [naam 3] heeft bekend dat hij de leidingen kapot heeft geslagen. Deze
de audituverklaring (van bedoelde aannemer), gebaseerd op (weer) een
de audituverklaring (van bedoelde ambtenaar), die - nota bene - put uit een bron ( [gedaagde sub 2] ) die het in deze door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ingenomen standpunt betwist, acht de rechtbank reeds thans van zodanige kwaliteit dat de rechtbank het bewijsaanbod van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot het horen van bedoelde ambtenaar passeert. De rechtbank kan bij die stand van zaken dan ook niet vaststellen dat de leidingen door [gedaagde sub 2] zijn vernield.
Werkzaamheden andere aannemer
4.20.
In het kader van de stelling dat op 3 mei 2021 de aannemer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft moeten constateren dat een andere aannemer werkzaamheden aan eigendom van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan het uitvoeren was, is door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet vermeld wat deze werkzaamheden inhielden, of dit verband hield met noodzakelijke werkzaamheden en of en waarom hierdoor schade is geleden. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat in dit verband onrechtmatig is gehandeld door [gedaagde sub 2] .
Inbraak op of rond 3 februari 2021
4.21.
[gedaagde sub 2] ontkent hiermee van doen te hebben. Indien [gedaagde sub 2] als enige toegang had, kan dit nog niet tot de conclusie leiden dat hij de gestelde diefstal heeft gepleegd. Bij gebrek aan nader bewijs kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde sub 2] hiermee van doen heeft en onrechtmatig heeft gehandeld.
Blokkering poort van de VvE met auto [gedaagde sub 2]
4.22.
Ook hier wordt niet gesteld dat en welke schade dit zou hebben veroorzaakt. Ook hier kan dus geen onrechtmatig handelen worden vastgesteld.
Stelen of vernielen camera’s
4.23.
[gedaagde sub 2] voert in dit verband aan dat het aanbrengen van camera’s in de gemeenschappelijke ruimtes niet is toegestaan zonder toestemming van de algemene vergadering. Dit is bevestigd door de kantonrechter in het vonnis in kort geding van 15 november 2021. Nadat mevrouw [naam 1] zich had beklaagd over de camera’s omdat zij zich in haar privacy aangetast voelde, heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1] meermaals via de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verzocht om de camera’s weg te halen. Dit werd geweigerd. Om die reden heeft [gedaagde sub 2] de camera’s zelf weggehaald. Hij heeft de camera’s netjes gedemonteerd en op een veilige plek neergelegd. In een e-mail op 25 oktober 2021 heeft [gedaagde sub 2] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hierover (alsook over andere overtredingen) aangeschreven. [gedaagde sub 2] heeft ten aanzien van de camera’s aangegeven dat hij deze zou verwijderen als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daar zelf niet toe overgaan en de camera’s in dat geval op basis van zijn retentierecht zou bewaren totdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de veroorzaakte kosten van handhaving en herstel zouden hebben voldaan. Van vernieling of stelen is absoluut geen sprake, aldus [gedaagde sub 2] .
4.24.
De rechtbank is niet gebleken dat [gedaagde sub 2] eerder dan via de e-mail van 25 oktober 2021 [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft aangeschreven over het ophangen van de camera’s en ook is niet gebleken dat hij eerder heeft gereageerd op het verzoek om de camera’s die eind september door hem zijn verwijderd terug te geven. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] niet het recht had om deze camera’s zonder voorafgaande mededeling – al dan niet als bestuurder van de VvE – te verwijderen, zeker als dit ondeskundig is gebeurd en draden zijn doorgeknipt. Van dit laatste heeft de rechtbank overigens geen bewijs aangetroffen. [gedaagde sub 2] had ook niet het recht deze camera’s zonder meer in beslag te nemen en onder zich te houden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zich hierdoor genoodzaakt gezien om nieuwe camera’s aan te schaffen. Daarentegen waren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook bekend met de aan hen gerichte verzoeken tot verwijdering van [gedaagde sub 1] en diens daarbij ingenomen standpunt dat zonder toestemming van de ALV de camera’s niet opgehangen hadden mogen worden. Het is hun eigen keuze geweest om desondanks telkens weer tot montage van nieuwe camera’s over te gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de kosten van het monteren van de camera’s voor rekening van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dienen te blijven en dat kan worden volstaan met teruggave van de camera’s door [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] zal daartoe worden veroordeeld.
ventilatiekanalen in de gevel
4.25.
[gedaagde sub 2] voert aan dat het aanbrengen van ventilatiekanalen in de gevel niet toegestaan was. Dit is bevestigd in het vonnis van de kantonrechter van 15 november 2021. In het kader van de omgevingsvergunning is door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook toegezegd dat de afvoer van dampen en gassen via het centrale afvoerkanaal zou lopen. [gedaagde sub 2] heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] erop gewezen dat het aanbrengen van de ventilatiekanalen en gaten in de gevel niet was toegestaan en hen gesommeerd om een en ander ongedaan te maken (verwezen wordt naar productie 18 die echter ontbreekt; door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is hier echter niets over gezegd en het bestaan van de betreffende mail is niet betwist). Toen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hiertoe niet bereid bleken, heeft [gedaagde sub 2] een aannemer ingeschakeld om de gaten weer dicht te maken.
4.26.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde sub 2] geen verwijt worden gemaakt van dit optreden in zijn hoedanigheid van bestuurder van de VvE. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wisten dat zij het risico liepen dat de toestemming voor de wijziging van de bestemming en de verbouwing niet zouden krijgen en hebben daarop vooruitlopend wijzigingen aangebracht in de gemeenschappelijke muren van het gebouw, zonder toestemming van de ALV en in afwijking van de afspraak dat tot aansluiting op het centrale kanaal zou worden overgegaan. Zij hebben niet betwist dat zij hierop zijn gewezen door [gedaagde sub 2] , dat hij hen heeft gesommeerd tot verwijdering over te gaan en dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om zelf tot herstel over te gaan. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] is daarom geen sprake, zowel niet als bestuurder als in persoon.
Gederfde huurinkomsten
4.27.
[gedaagde sub 2] voert aan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kort gedingprocedure bij de kantonrechter begin 2021 de toezegging hebben uitgesproken dat zij weliswaar al zouden beginnen met de ombouw van kantoor naar woningen, maar dat zij niet zouden overgaan tot verhuur voordat (kort samengevat) de akte van splitsing dit zou toestaan. Mede vanwege deze toezegging (beschreven in overweging 4.5) heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde sub 2] jr. tot het verbieden van werkzaamheden die in strijd zijn met de akte van splitsing dan wel ten doel hebben om de akte van splitsing te wijzigen, afgewezen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn desondanks overgegaan tot verhuur. Dus komt dit voor hun rekening, aldus [gedaagde sub 2] . Daarnaast verwijst [gedaagde sub 2] naar de hiervoor aangehaalde beschikking van het hof van 19 januari 2023.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] , gelet op de door hem aangehaalde omstandigheden en gelet op de beschikking van het hof, geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet op de door hen beoogde datum tot verhuur zijn kunnen overgaan. Ook dit komt voor hun eigen risico en rekening, gelet op hun eigen keuze om zonder toestemming tot de realisering van de woningen over te gaan.
4.29.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de vorderingen sub 3 tot en met 5 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om [gedaagde sub 2] te veroordelen tot schadevergoeding, niet kunnen worden toegewezen. Daaruit volgt dat de gevorderde incassokosten, proceskosten en nakosten evenmin voor toewijzing in aanmerking komen.
4.30.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.666,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- nakosten 173,00
- salaris advocaat
5.290,00(2,0 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 7.129,00
4.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot afgifte aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van de hun toebehorende camera’s die door of in opdracht van [gedaagde sub 2] zijn gedemonteerd,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 7.129,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiser sub 1] en [eiser sub 2] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
6 december 2023.
EvdS