ECLI:NL:RBLIM:2023:7170

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/03/324109 HA RK 23-189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedures met eerdere betrokkenheid

Op 7 december 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. V.E.J. Noelmans, rechter in de rechtbank Limburg. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. Kara, stelden dat de rechter niet onpartijdig kon zijn in een nieuwe hoofdzaak vanwege zijn eerdere betrokkenheid bij verschillende civiele procedures tussen hen en hun broer. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die door verzoekers zijn aangevoerd.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie en ter zitting aangegeven dat hij in drie procedures betrokken was, maar dat deze niet altijd dezelfde procespartijen betroffen en dat hij geen inhoudelijke beslissingen had genomen in de Belgisch vermogen procedure. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zich niet had gebogen over materieelrechtelijke aspecten van de zaak en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de rechter in deze zaak niet langer betrokken was en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 december 2023.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/324109 / HA RK 23-189
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 7 december 2023
op het verzoek van

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [postcode] [plaatsnaam] ( [land] )
2.
[verzoeker sub 2] ,
wonende te [postcode] [plaatsnaam] ( [land] ),
verzoekers,
gemachtigde mr. A. Kara,
indieners van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. V.E.J. Noelmans,
rechter in de rechtbank Limburg (hierna aangeduid als: de rechter).

1.De procedure

1.1.
Op 7 november 2023 is ingekomen het namens verzoekers ingediende verzoek tot wraking van de rechter.
1.2.
Op 9 november 2023 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft tevens te kennen gegeven dat hij schriftelijk wenst te reageren en dat hij ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen. Op 15 november 2023 heeft de rechter een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.3.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 23 november 2023. Verzoekers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook de rechter is verschenen. Zowel de gemachtigde als verzoekers hebben ter zitting spreekaantekeningen overgelegd.
1.4.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
1.5.
Op 30 november 2023 heeft de wrakingskamer een schrijven ontvangen van
mr. A. Kara. Nu het onderzoek ter terechtzitting reeds op 23 november 2023 is gesloten en de inhoud van de brief van mr. Kara geen aanleiding geeft het onderzoek ter zitting te heropenen, wordt voormeld schrijven ter verdere kennisneming aangenomen en in het procesdossier gevoegd.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
Verzoekers leggen het navolgende – kort samengevat – ten grondslag aan het wrakingsverzoek.
2.2.
Tussen verzoekers enerzijds en hun broer – [naam broer] – zijn meerdere civiele procedures aanhangig (geweest):
- Zaak C/03/306148 KG ZA 22-220 door verzoekers aangeduid als de
schuur-proceduredie geëindigd is met de
18 augustus 2023-regeling,
- Zaak C/03/317834 HA ZA 23-218 door verzoekers
de Belgisch vermogen proceduregenoemd,
- Zaak C/03/321003 HA ZA 23/348 door verzoekers
de ontbindingsproceduregenoemd,
- Zaak C/03/308010 HA ZA 22-35 geëindigd met het vonnis van 1 februari 2023
2.3.
In de Belgisch vermogen procedure hebben verzoekers een bevoegdheidsincident opgeworpen, waarop door de rechter bij vonnis in het incident op 13 september 2023 is beslist. Bij rolbeslissing van 1 november 2023 heeft de rechter het door verzoekers verzochte verlof tot het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het vonnis in het incident geweigerd.
2.4.
Verzoekers stellen zich op het standpunt, dat gelet op de betrokkenheid van de rechter bij de tot stand gekomen regeling van 18 augustus 2023 in de schuur-procedure, het door hem gewezen vonnis van 1 februari 2023, de nauwe verbondenheid tussen de 18 augustus-regeling en de Belgisch vermogen procedure, alsook de ontbindingsprocedure de rechter de schijn van partijdigheid heeft opgeworpen. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de rechter zowel objectief als subjectief gezien deze zaak niet langer aan zich kan houden, maar dat hij daartoe wel gehouden is.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft zowel in zijn schriftelijke reactie als ook ter zitting aangevoerd
dat het op zich juist is dat hij de rechter was in drie procedures waarbij één van verzoekers of beiden betrokken waren. Het gaat dan om het kort geding dat is uitgemond in de regeling van 18 augustus 2023, een erfrechtelijke verdelingsprocedure over een landbouwschuur en een perceel bosgrond, uitmondend in het vonnis van 1 februari 2023, en bevoegdheidsincident in de Belgisch vermogen procedure, waarop bij vonnis in het incident van 13 september 2023 is beslist. De rechter merkt op dat in de door hem aangehaalde procedures niet altijd sprake is van dezelfde procespartijen en dat materieel niet telkens sprake is van hetzelfde punt van geschil. De rechter betwist dat hij de behandelend rechter in de ontbindingsprocedure is.
3.2.
Met het vonnis in het incident en het nemen van de rolbeslissing is er sprake van een afgerond geheel en is zijn betrokkenheid bij deze zaak geëindigd. De rechter wijst er in dat kader op dat het uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord in deze zaak niet door hem is verleend en dat hij evenmin de mondelinge behandeling voor zijn rekening zal nemen. De rechter heeft in zijn schriftelijk reactie aangegeven dat het hem weliswaar vrij staat de hoofdzaak in de Belgisch vermogen procedure te behandelen, maar dat hij daarvan heeft afgezien, nu hij het onwenselijk acht dat een procespartij te vaak dezelfde rechter treft.
Dit neemt echter niet weg, dat de rechter van mening blijft dat er geen redenen aanwezig zijn om het wrakingsverzoek toe te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
Verzoekers hebben als meest verstrekkend standpunt naar voren gebracht dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een rechter gehouden is een zaak, waarmee een aanvang is gemaakt, aan zich te houden. Enkel het overlijden van de rechter kan aanleiding zijn de zaak aan een ambtgenoot over te dragen. Dit strookt dus niet met het standpunt van de rechter dat hij niet langer de behandelend rechter in de Belgisch vermogen procedure is. De wrakingskamer overweegt op dit punt het navolgende.
4.3.
In het bestuursreglement van de rechtbank Limburg (gepubliceerd in Staatscourant 2021, 13541 d.d. 26 maart 2021) is onder meer de toedeling van zaken bij kanton, handel en in kort geding geregeld. Daaruit volgt dat na toedeling van een zaak aan een rechter deze de zaak in beginsel zelf afhandelt. Van het principe “zaak volgt rechter” kan echter worden afgeweken indien een rechter nog geen inhoudelijke beslissing heeft genomen of alleen een omkeerbare onderzoekshandeling heeft verricht in de zaak. Vast staat dat de rechter in de Belgisch vermogen procedure enkel heeft beslist op het opgeworpen bevoegdheidsincident en vervolgens het instellen van tussentijds hoger beroep tegen die beslissing heeft geweigerd. Dat betekent dat de rechter zich niet heeft gebogen over materieelrechtelijke aspecten van de zaak en geen inhoudelijke beslissingen heeft genomen. Daaruit volgt dat hetgeen door verzoekers op dit punt is aangevoerd op grond van het vorenstaande niet zal worden gevolgd.
4.4.
De wrakingskamer overweegt voorts dat niet is komen vast te staan dat de rechter thans nog op enigerlei wijze bij een zaak of zaken van verzoekers betrokken is. De rechter heeft in dit verband aangegeven dat hij om hem moverende redenen daarvan – geheel onverplicht – heeft afgezien. Daarmee komt in feite de grondslag van het door verzoekers ingediende wrakingsverzoek reeds te ontvallen.
De stelling van verzoekers dat dit wel het geval is en dat van verdere betrokkenheid van de rechter zou blijken uit het roljournaal wordt verder niet onderbouwd. Evenmin is gebleken dat er voeging van zaken zou hebben plaatsgevonden.
4.5.
De wrakingskamer gaat voorts voorbij aan het standpunt van verzoekers dat de schijn van partijdigheid van de rechter ook subjectief gerechtvaardigd is. Verzoekers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken van een subjectieve rechtvaardiging voor de vrees voor vooringenomenheid van de rechter. Dit standpunt mist elke feitelijke onderbouwing.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat er naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart het verzoek tot wraking van mr. V.E.J. Noelmans ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. M.T.A.C. Russel, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023.