In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap en een gedaagde over de uitvoering van een bijzondere overeenkomst. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die wordt vertegenwoordigd door mr. drs. A.L. van den Bergh. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 16 augustus 2023, waarin een deskundigenonderzoek is bevolen. De gedaagde heeft echter aangegeven niet in staat te zijn het voorschot voor de deskundige te betalen, wat heeft geleid tot verdere uitlatingen van beide partijen over de voortgang van de procedure.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat er sprake is van een tekortkoming van de eiseres, die zou kunnen leiden tot ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter heeft het bewijsaanbod van de gedaagde om aan te tonen dat de eiseres onoordeelkundig heeft gehandeld, niet gehonoreerd. De rechter heeft overwogen dat de eiseres een inspanningsverbintenis heeft en dat er geen resultaatsverbintenis is, wat betekent dat de eiseres niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het niet behalen van een specifiek resultaat.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiseres in conventie toegewezen tot een bedrag van € 5.520,50, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, terwijl de proceskosten in conventie zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 6 december 2023 en is uitvoerbaar bij voorraad.