3.3Het oordeel van de rechtbank
De inhoud van de voor de rechtbank relevante bewijsmiddelen
Op 7 september 2022 heeft op de Schoenerweg te Maastricht een botsing plaatsgevonden tussen een vrachtwagen DAF en een fiets. De betrokken bestuurders waren de verdachte Beckers (vrachtwagen) en het slachtoffer [slachtoffer] (fiets). De bestuurder van de vrachtwagen kwam vanaf de Sleperweg, waar hij bij de aansluiting met de Schoenerweg niet stopte voor de haaientanden en bord B6 RVV1990, en vervolgens rechtsaf sloeg om zijn weg te vervolgen over de Schoenerweg in de richting van de Fregatweg. Na het oprijden van de kruising begon de DAF te versnellen, waarbij de voorzijde van de DAF centraal in botsing kwam met de achterzijde van de fiets.Bij [slachtoffer] was sprake van High Energy Trauma. Op 1 oktober 2022 is [slachtoffer] aan de gevolgen van de bij de aanrijding opgelopen letsels overleden.
In het proces-verbaal dat van het politieonderzoek is opgemaakt, wordt, voor zover hier van belang, het volgende gerelateerd.
Vermoedelijke toedracht
Het ongeval vond plaats om ongeveer 10.23 uur. Op basis van het aangetroffen sporenbeeld, de schade- en sporenbeelden aan de betrokken voertuigen, de aangetroffen feitelijke eindpositie van de voertuigen, het door verbalisanten ingestelde onderzoek en de verkregen camerabeelden is de vermoedelijke toedracht van het ongeval als volgt.
De fietser reed over de Schoenerweg, komende uit de richting van de Hoekerweg en gaande in de richting van de Fregatweg. De bestuurder van de DAF kwam vanaf de Sleperweg, waar hij bij de aansluiting met de Schoenerweg niet stopte voor de haaientanden en rechtsaf sloeg om zijn weg te vervolgen op de Schoenerweg en zijn weg vervolgde in de richting van de Fregatweg.
Op basis van de camerabeelden en de tachograafdata heeft de bestuurder niet stil gestaan alvorens hij rechtsaf sloeg om zijn weg op de Schoenerweg te vervolgen. De rijrichtingen zijn gebaseerd op het aangetroffen sporenbeeld en de uitloopbewegingen en zijn bevestigd door de camerabeelden.
De fietser reageerde op de van rechts naderende DAF door ter hoogte van de haaientanden uit te wijken naar links en zat, toen de DAF voorbij de haaientanden was, continu voor de DAF. Na het verlaten van de kruising begon de DAF te versnellen, waarbij de voorzijde centraal van de DAF in botsing kwam met de achterzijde van de fiets.
Oorzaak
Het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de vrachtauto de fietser niet heeft zien naderen terwijl die fietser reed op een weg die ten opzichte van de vrachtauto voorrang had. Vervolgens heeft de bestuurder van de vrachtauto aan de fietser geen voorrang verleend op de kruising. Pal na de kruising reed de vrachtauto achterop de fietser.
Vermijdbaarheid
Uit de camerabeelden van Chromin blijkt dat de fietser voor verkeer vanuit de Sleperweg vele meters voor de kruising vrij zichtbaar geweest is. De bestuurder van de DAF had het ongeval kunnen voorkomen door alvorens rechts af te slaan de fietser voorrang te verlenen.
Uit zowel de tachograaf data als uit de camerabeelden is gebleken dat de bestuurder van de DAF niet heeft stil gestaan voor de haaientanden. Uit tactisch onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de DAF de enige bestuurder is van dit voertuig. Hieruit kan geconcludeerd worden dat hij de gordijntjes zelf en/of de andere zichtbeperkingen heeft aangebracht of aanwezig heeft gehouden. Hij moet zich dus van deze zichtbeperkingen bewust zijn geweest en had daar tijdens het rijden meer aandacht voor moeten hebben. Bij nadering van de kruising nam de snelheid van de DAF af tot 20 kilometer per uur, in ieder geval niet tot stilstand. Door zo te handelen ontnam de bestuurder zichzelf de mogelijkheid om de zichtbeperkingen door het gordijntje en de spiegels (verder) op te heffen en zich behoorlijk te overtuigen van de aanwezigheid van ander verkeer, i.c. de van links naderende fietser. Bij de nadering van de plaats van het kruising had hij ander verkeer moeten verwachten en daarop moeten acteren.
De fietser werd bij de nadering van de kruising geconfronteerd met de nadering van de van rechts naderende DAF en reageerde hierop door ter hoogte van de haaientanden i.c. halverwege het kruisingsvlak, naar links uit te wijken. Op die positie was remmen of tot stilstand komen geen optie meer voor de fietser omdat hij hier al in de rijlijn zat van de DAF, zoals zichtbaar gemaakt is in de situatietekeningen op basis van de camerabeelden van Chromin. Ook uit de herleide botspositie en het sporenbeeld op het wegdek kan worden afgeleid dat de fietser redelijk ver naar links op de rijbaan was uitgeweken als gevolg van de op de kruising doorrijdende vrachtauto. Ook hierbij was er door het achterop komen van de DAF geen reële optie om te stoppen. Op enig moment versnelde de DAF sneller dan de fietser, waardoor de fietser van achteren wordt aangereden en overreden. De fietser had geen reële mogelijkheid om het ongeval te voorkomen.
Op het moment dat de fietser het kruisingsvlak opreed bevond de DAF zich op circa 13,7 meter voor de haaientanden. Op dat moment had de fietser nog de indruk kunnen hebben dat hij gezien was en dat aan hem voorrang werd verleend.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2023 verklaard dat de kruising in zijn veronderstelling vrij was en dat hij zijn vrachtwagen ‘door liet rollen’ in de richting van de kruising. Hij is daarna weer opgetrokken, steeds in de veronderstelling dat de kruising vrij was. Op de vraag hoe het kan dat hij de fietser voorafgaand aan de kruising, maar ook vlak na de kruising toen de fietser pal voor hem reed, niet heeft gezien, heeft hij – ook voor zichzelf – geen antwoord.
Juridisch kader
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van de verdachte zodanig is geweest dat hem het verwijt kan worden gemaakt dat hij schuld aan het ongeval heeft gehad als bedoeld in artikel 6 WVW.
Of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De schuld moet betrekking hebben op het verkeersongeval. Het gaat dus niet om de relatie tussen de schuld en de dood, maar om de relatie tussen de schuld en het ongeval dat heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een
aanmerkelijke matevan verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Een enkel moment van onoplettendheid of onvoorzichtigheid levert geen aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig handelen op in de zin van dit artikel.
De verdachte heeft bij het rechts afslaan op de voorrangskruising van de Sleperweg met de Schoenerweg geen voorrang verleend aan de fietser, het slachtoffer [slachtoffer] . Deze is, in een poging de vrachtwagen nog te ontwijken, op en vlak na de kruising midden op de weg komen te fietsen. De verdachte heeft de fietser voor de kruising niet opgemerkt terwijl de fietser vrij zichtbaar was en heeft hem op en vlak na de kruising ook volstrekt over het hoofd gezien en heeft, in plaats van te remmen, zijn snelheid verhoogd en heeft daarbij het slachtoffer van achteren aangereden.
Het is ook voor de rechtbank onbegrijpelijk dat de verdachte bij het aanrijden van de kruising de fietser in het geheel niet heeft gezien. Voor zover de verdachte vanuit zijn cabine geen (volledig) zicht had op de weg naast of vlak voor hem, had hij zijn houding en snelheid hierop moeten aanpassen.
Juist van de verdachte, een beroepsvrachtwagenchauffeur, mag verwacht worden dat hij zich bewust is van de gevaren die het rijden met een trekker met zich brengt en dat hijextra voorzichtigheid betracht.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat hier niet kan worden gesproken van een enkel moment van onoplettendheid. De verdachte is seconden- en tientallen meterslang onvoorzichtig en onoplettend geweest door de fietser vanaf het moment dat deze bij het aanrijden op de voorrangskruising van de Sleperweg met de Schoenerweg van links voor de verdachte in beeld kwam tot en met de fatale botsing niet te hebben waargenomen, terwijl de fietser het grootste deel van die tijd voor hem wel geheel (voor de kruising) of gedeeltelijk (op en na de kruising) zichtbaar moet zijn geweest.
Dat de verdachte de fietser volledig over het hoofd heeft gezien, heeft ertoe geleid dat hij, zoals hem onder primair wordt verweten, de fietser geen voorrang heeft verleend en aansluitend zijn snelheid niet heeft verminderd om een botsing te voorkomen. Dat, zoals hem daarnaast onder primair wordt verweten, de verdachte niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, zoals in de tenlastelegging staat opgenomen, volgt niet uit het onderzoek van de politie. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Gelet op de mate en de duur van de onvoorzichtigheid en onoplettendheid van de verdachte merkt de rechtbank deze als aanmerkelijk aan, waarmee schuld aan het veroorzaken van het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is tenlastegelegd, is bewezen. Van een kortdurend moment van onachtzaamheid is geen sprake geweest.