ECLI:NL:RBLIM:2023:7115

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
03.064818.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrachtwagen, veroordeling voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 7 september 2022 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte, een professionele vrachtwagenchauffeur, heeft met zijn vrachtwagen geen voorrang verleend aan een fietser, die op de Schoenerweg reed. De fietser, die op dat moment zichtbaar was, werd door de vrachtwagen aangereden en overleed op 1 oktober 2022 aan de verwondingen die hij bij het ongeval had opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door de fietser niet te zien en zijn snelheid niet te verminderen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, en de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuld had aan het ongeval, en dat zijn gedrag niet kon worden gekarakteriseerd als een enkel moment van onoplettendheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en hem een taakstraf van 240 uren opgelegd, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.064818.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1975,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A. Dronkers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 oktober 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Een nabestaande van het slachtoffer, te weten zijn echtgenote [naam] , heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met zijn vrachtwagen een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor een andere weggebruiker is overleden, dan wel dat de verdachte met zijn vrachtwagen gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hij acht bewezen dat de verdachte op 7 september 2022, als bestuurder van een vrachtwagen over de Sleperweg in Maastricht, bij de T-splitsing met de Schoenerweg geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) die op zijn fiets reed over de Schoenerweg in de richting van de Fregatweg, en nadat het slachtoffer, die naar links was uitgeweken op de Schoenerweg en pal voor de vrachtwagen was komen te fietsen, zijn snelheid niet heeft verminderd, maar integendeel zijn snelheid heeft verhoogd, met een aanrijding tot gevolg. Het slachtoffer is overleden aan de verwondingen die hij bij het ongeval heeft opgelopen.
De verdachte had het slachtoffer al voor de kruising kunnen en moeten zien en is aldus aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig geweest. Dat levert het misdrijf op van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft daarbij betrokken dat op de verdachte als professioneel vrachtwagenchauffeur een bijzondere - verhoogde - zorgplicht rustte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het misdrijf van artikel 6 WVW, nu niet gesproken kan worden van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Op basis van het dossier kan niet buiten twijfel worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer redelijkerwijs had moeten kunnen waarnemen, aldus de verdediging.
Voor zover wel kan worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer had kunnen en moeten waarnemen, heeft te gelden dat de verdachte slechts één verwijt kan worden gemaakt, namelijk dat hij geen voorrang heeft verleend. Een enkel moment van onoplettendheid is volgens bestendige rechtspraak onvoldoende om tot een veroordeling van artikel 6 WVW te komen.
De verdediging refereert zich voor wat betreft een eventuele bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW, te weten het veroorzaken van gevaar op de weg, aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De inhoud van de voor de rechtbank relevante bewijsmiddelen
Op 7 september 2022 heeft op de Schoenerweg te Maastricht een botsing plaatsgevonden tussen een vrachtwagen DAF en een fiets. De betrokken bestuurders waren de verdachte Beckers (vrachtwagen) en het slachtoffer [slachtoffer] (fiets). De bestuurder van de vrachtwagen kwam vanaf de Sleperweg, waar hij bij de aansluiting met de Schoenerweg niet stopte voor de haaientanden en bord B6 RVV1990, en vervolgens rechtsaf sloeg om zijn weg te vervolgen over de Schoenerweg in de richting van de Fregatweg. Na het oprijden van de kruising begon de DAF te versnellen, waarbij de voorzijde van de DAF centraal in botsing kwam met de achterzijde van de fiets. [2] Bij [slachtoffer] was sprake van High Energy Trauma. Op 1 oktober 2022 is [slachtoffer] aan de gevolgen van de bij de aanrijding opgelopen letsels overleden. [3]
In het proces-verbaal dat van het politieonderzoek is opgemaakt, wordt, voor zover hier van belang, het volgende gerelateerd.
Vermoedelijke toedracht
Het ongeval vond plaats om ongeveer 10.23 uur. Op basis van het aangetroffen sporenbeeld, de schade- en sporenbeelden aan de betrokken voertuigen, de aangetroffen feitelijke eindpositie van de voertuigen, het door verbalisanten ingestelde onderzoek en de verkregen camerabeelden is de vermoedelijke toedracht van het ongeval als volgt.
De fietser reed over de Schoenerweg, komende uit de richting van de Hoekerweg en gaande in de richting van de Fregatweg. De bestuurder van de DAF kwam vanaf de Sleperweg, waar hij bij de aansluiting met de Schoenerweg niet stopte voor de haaientanden en rechtsaf sloeg om zijn weg te vervolgen op de Schoenerweg en zijn weg vervolgde in de richting van de Fregatweg.
Op basis van de camerabeelden en de tachograafdata heeft de bestuurder niet stil gestaan alvorens hij rechtsaf sloeg om zijn weg op de Schoenerweg te vervolgen. De rijrichtingen zijn gebaseerd op het aangetroffen sporenbeeld en de uitloopbewegingen en zijn bevestigd door de camerabeelden.
De fietser reageerde op de van rechts naderende DAF door ter hoogte van de haaientanden uit te wijken naar links en zat, toen de DAF voorbij de haaientanden was, continu voor de DAF. Na het verlaten van de kruising begon de DAF te versnellen, waarbij de voorzijde centraal van de DAF in botsing kwam met de achterzijde van de fiets.
Oorzaak
Het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de vrachtauto de fietser niet heeft zien naderen terwijl die fietser reed op een weg die ten opzichte van de vrachtauto voorrang had. Vervolgens heeft de bestuurder van de vrachtauto aan de fietser geen voorrang verleend op de kruising. Pal na de kruising reed de vrachtauto achterop de fietser.
Vermijdbaarheid
Uit de camerabeelden van Chromin blijkt dat de fietser voor verkeer vanuit de Sleperweg vele meters voor de kruising vrij zichtbaar geweest is. De bestuurder van de DAF had het ongeval kunnen voorkomen door alvorens rechts af te slaan de fietser voorrang te verlenen.
Uit zowel de tachograaf data als uit de camerabeelden is gebleken dat de bestuurder van de DAF niet heeft stil gestaan voor de haaientanden. Uit tactisch onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de DAF de enige bestuurder is van dit voertuig. Hieruit kan geconcludeerd worden dat hij de gordijntjes zelf en/of de andere zichtbeperkingen heeft aangebracht of aanwezig heeft gehouden. Hij moet zich dus van deze zichtbeperkingen bewust zijn geweest en had daar tijdens het rijden meer aandacht voor moeten hebben. Bij nadering van de kruising nam de snelheid van de DAF af tot 20 kilometer per uur, in ieder geval niet tot stilstand. Door zo te handelen ontnam de bestuurder zichzelf de mogelijkheid om de zichtbeperkingen door het gordijntje en de spiegels (verder) op te heffen en zich behoorlijk te overtuigen van de aanwezigheid van ander verkeer, i.c. de van links naderende fietser. Bij de nadering van de plaats van het kruising had hij ander verkeer moeten verwachten en daarop moeten acteren.
De fietser werd bij de nadering van de kruising geconfronteerd met de nadering van de van rechts naderende DAF en reageerde hierop door ter hoogte van de haaientanden i.c. halverwege het kruisingsvlak, naar links uit te wijken. Op die positie was remmen of tot stilstand komen geen optie meer voor de fietser omdat hij hier al in de rijlijn zat van de DAF, zoals zichtbaar gemaakt is in de situatietekeningen op basis van de camerabeelden van Chromin. Ook uit de herleide botspositie en het sporenbeeld op het wegdek kan worden afgeleid dat de fietser redelijk ver naar links op de rijbaan was uitgeweken als gevolg van de op de kruising doorrijdende vrachtauto. Ook hierbij was er door het achterop komen van de DAF geen reële optie om te stoppen. Op enig moment versnelde de DAF sneller dan de fietser, waardoor de fietser van achteren wordt aangereden en overreden. De fietser had geen reële mogelijkheid om het ongeval te voorkomen.
Op het moment dat de fietser het kruisingsvlak opreed bevond de DAF zich op circa 13,7 meter voor de haaientanden. Op dat moment had de fietser nog de indruk kunnen hebben dat hij gezien was en dat aan hem voorrang werd verleend. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2023 verklaard dat de kruising in zijn veronderstelling vrij was en dat hij zijn vrachtwagen ‘door liet rollen’ in de richting van de kruising. Hij is daarna weer opgetrokken, steeds in de veronderstelling dat de kruising vrij was. Op de vraag hoe het kan dat hij de fietser voorafgaand aan de kruising, maar ook vlak na de kruising toen de fietser pal voor hem reed, niet heeft gezien, heeft hij – ook voor zichzelf – geen antwoord.
Juridisch kader
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van de verdachte zodanig is geweest dat hem het verwijt kan worden gemaakt dat hij schuld aan het ongeval heeft gehad als bedoeld in artikel 6 WVW.
Of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De schuld moet betrekking hebben op het verkeersongeval. Het gaat dus niet om de relatie tussen de schuld en de dood, maar om de relatie tussen de schuld en het ongeval dat heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een
aanmerkelijke matevan verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Een enkel moment van onoplettendheid of onvoorzichtigheid levert geen aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig handelen op in de zin van dit artikel.
De verdachte heeft bij het rechts afslaan op de voorrangskruising van de Sleperweg met de Schoenerweg geen voorrang verleend aan de fietser, het slachtoffer [slachtoffer] . Deze is, in een poging de vrachtwagen nog te ontwijken, op en vlak na de kruising midden op de weg komen te fietsen. De verdachte heeft de fietser voor de kruising niet opgemerkt terwijl de fietser vrij zichtbaar was en heeft hem op en vlak na de kruising ook volstrekt over het hoofd gezien en heeft, in plaats van te remmen, zijn snelheid verhoogd en heeft daarbij het slachtoffer van achteren aangereden.
Het is ook voor de rechtbank onbegrijpelijk dat de verdachte bij het aanrijden van de kruising de fietser in het geheel niet heeft gezien. Voor zover de verdachte vanuit zijn cabine geen (volledig) zicht had op de weg naast of vlak voor hem, had hij zijn houding en snelheid hierop moeten aanpassen.
Juist van de verdachte, een beroepsvrachtwagenchauffeur, mag verwacht worden dat hij zich bewust is van de gevaren die het rijden met een trekker met zich brengt en dat hijextra voorzichtigheid betracht.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat hier niet kan worden gesproken van een enkel moment van onoplettendheid. De verdachte is seconden- en tientallen meterslang onvoorzichtig en onoplettend geweest door de fietser vanaf het moment dat deze bij het aanrijden op de voorrangskruising van de Sleperweg met de Schoenerweg van links voor de verdachte in beeld kwam tot en met de fatale botsing niet te hebben waargenomen, terwijl de fietser het grootste deel van die tijd voor hem wel geheel (voor de kruising) of gedeeltelijk (op en na de kruising) zichtbaar moet zijn geweest.
Dat de verdachte de fietser volledig over het hoofd heeft gezien, heeft ertoe geleid dat hij, zoals hem onder primair wordt verweten, de fietser geen voorrang heeft verleend en aansluitend zijn snelheid niet heeft verminderd om een botsing te voorkomen. Dat, zoals hem daarnaast onder primair wordt verweten, de verdachte niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, zoals in de tenlastelegging staat opgenomen, volgt niet uit het onderzoek van de politie. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Gelet op de mate en de duur van de onvoorzichtigheid en onoplettendheid van de verdachte merkt de rechtbank deze als aanmerkelijk aan, waarmee schuld aan het veroorzaken van het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is tenlastegelegd, is bewezen. Van een kortdurend moment van onachtzaamheid is geen sprake geweest.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair
op 7 september 2022 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, vrachtauto, daarmede rijdende over de weg, Schoenerweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten: [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met genoemd motorrijtuig komende vanaf de Sleperweg zich voorafgaand aan of tijdens het oprijden van voornoemde Schoenerweg onvoldoende ervan heeft vergewist of er zich op die weg geen ander verkeer bevond en daarbij geen voorrang heeft verleend aan een op die Schoenerweg rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , en vervolgens die, in dezelfde richting als verdachte rijdende, fietser van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en zijn snelheid niet (voldoende) heeft verminderd om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor een botsing en overrijding is ontstaan tussen/door zijn, verdachtes motorrijtuig en die fietser.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
- een taakstraf van 240 uren, bij het niet naar behoren voldoen te vervangen door 120 dagen hechtenis, en
- een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn strafeis gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie voor dergelijke feiten, die als uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar onvoorwaardelijk benoemen. In de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf en hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur ziet de officier van justitie redenen om een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid te eisen, maar wel voor een langere periode.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om bij een bewezenverklaring geen gevangenisstraf en ook geen onvoorwaardelijk rijontzegging op te leggen. De verdachte zou hierdoor zijn werk als vrachtwagenchauffeur verliezen, waardoor niet alleen hijzelf, maar ook zijn werkgever en zijn gezin zwaar zouden worden gestraft. Het gezin van de verdachte is kwetsbaar. Dit komt duidelijk naar voren in het reclasseringsadvies dat over de verdachte is opgesteld en de brief van de partner van de verdachte, die ter terechtzitting is voorgelezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 7 september 2022 in Maastricht een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, door als bestuurder van een vrachtwagen (een trekker) geen voorrang te verlenen aan een fietser, het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer is door de verdachte bestuurde vrachtwagen overreden. Op 1 oktober 2022 is het slachtoffer aan de verwondingen die hij bij het verkeersongeval heeft opgelopen, overleden. De verdachte heeft de fietser in het geheel niet gezien, terwijl van hem als professioneel chauffeur in de gegeven situatie grotere voorzichtigheid en oplettendheid mocht worden verwacht.
Ter terechtzitting heeft de weduwe van het slachtoffer bij het uitoefenen van het spreekrecht verwoord hoe groot het verdriet van de familie is over het verlies van hun echtgenoot, vader, zwager en neef. Begrijpelijkerwijs spelen bij de nabestaanden daarnaast gevoelens van boosheid, verontwaardiging en onbegrip.
Door het handelen van de verdachte zijn levens ingrijpend en blijvend veranderd. Ook de verdachte heeft het verschrikkelijke gevolg niet gewild. Hij gaat hieronder zichtbaar gebukt, en heeft ter terechtzitting oprecht en geëmotioneerd spijt betuigd.
De rechtbank beseft dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden kan wegnemen.
Om te bevorderen dat door de verschillende gerechten in vergelijkbare gevallen geen sterk uiteenlopende straffen worden opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Het oriëntatiepunt voor straftoemeting bij het vooroorzaken van een dodelijk ongeval door aanmerkelijke schuld, zoals hier bewezen verklaard, is een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 1 jaar.
De rechtbank neemt dit oriëntatiepunt als uitgangspunt, maar weegt ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder met name het gegeven dat de verdachte - afgezien van een enkele geringe snelheidsovertreding - niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat hij zonder zijn rijbewijs zijn werk niet kan doen en dat zijn gezin afhankelijk is van zijn inkomen als vrachtwagenchauffeur. En ofschoon de ernst van het feit een onvoorwaardelijke rijontzegging zonder meer rechtvaardigt, acht de rechtbank de persoonlijke omstandigheden zodanig zwaarwegend dat zij aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal opleggen van na te noemen duur.
De rechtbank acht, alles afwegend, een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en - als bijkomende straf - een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren, zoals ook door de officier van justitie geëist, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
  • legt ter zake van het bewezenverklaarde
  • bepaalt dat de rijontzegging
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P. Bosma, voorzitter, mr. E.B.A. Ferwerda en
mr. K.G. Witteman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2023.
Buiten staat
Mr. Ferwerda is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 september 2022 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto/vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, Schoenerweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten: [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met genoemd motorrijtuig komende vanaf de Sleperweg zich voorafgaand aan of tijdens het oprijden van voornoemde Schoenerweg onvoldoende van heeft vergewist of er zich op die weg geen ander verkeer bevond en/of (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een op die Schoenerweg rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , en/of (vervolgens) die, in dezelfde richting als verdachte rijdende, fietser van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of zijn snelheid niet (voldoende) heeft verminderd en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en die fietser, althans de door die fietser bestuurde fiets;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 september 2022 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een voertuig (vrachtauto/bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, Schoenerweg, met genoemd voertuig komende vanaf de Sleperweg, zich voorafgaand aan of tijdens het oprijden van voornoemde Schoenerweg onvoldoende van heeft vergewist of er zich op die weg geen ander verkeer bevond en/of (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een op die Schoenerweg rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , en/of (vervolgens) die, in dezelfde richting als verdachte rijdende, fietser van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of zijn snelheid niet (voldoende) heeft verminderd en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, voertuig en die fietser, althans de door die fietser bestuurde fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022139207-1, gesloten d.d. 14 februari 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 172.
2.Het proces-verbaal Aanrijding misdrijf, blad 2 en blad 5.
3.Het proces-verbaal Aanrijding misdrijf, blad 2, het Schouwverslag d.d. 1 oktober 2022, pagina’s 119 en 121, alsmede het Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, pagina 14.
4.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, pagina’s 4, 14 en 15.