ECLI:NL:RBLIM:2023:7058

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10721218 \ CV EXPL 23-4154
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie en wettelijke rente

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde partij, die procedeerde in persoon. De eisende partij, CZ Zorgverzekeringen N.V., vorderde betaling van een bedrag van € 1.427,87, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De totale achterstand die door de eisende partij werd gesteld, bedroeg € 1.629,89, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij heeft de vordering niet betwist, maar verzocht om een betalingsregeling.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij vermoedelijk een consument is en dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn. Echter, de rechter oordeelde dat er in deze zaak geen schending van deze bepalingen was. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij ten aanzien van de hoofdsom toegewezen, maar de wettelijke rente tot de dag van dagvaarding niet toegewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de gedaagde partij in verzuim verkeerde.

De kantonrechter heeft ook de aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gedaagde partij in verzuim was geraakt. Uiteindelijk is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 1.198,11, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en is zij ook veroordeeld in de proceskosten van de eisende partij, die zijn begroot op € 583,86. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10721218 \ CV EXPL 23-4154
Vonnis van de kantonrechter van 29 november 2023
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in de [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisende partij vordert, samengevat, de veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.427,87, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Eisende partij heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 1.629,89. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 11 september 2023 (= datum van dagvaarding) op € 50,04. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 179,72 voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd is. Op de vordering kan nog een bedrag van € 431,78 aan deelbetalingen c.q. verrekeningen in mindering strekken.
2.3.
Gedaagde partij weerspreekt de vordering niet. Zij wil graag een betalingsregeling en zal hiervoor contact opnemen met de deurwaarder.

3.De beoordeling

3.1.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
3.3.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering ten aanzien van de hoofdsom dient daarom te worden toegewezen.
3.4.
Eisende partij stelt dat in deze zaak voor het eigen risico, de eigen bijdragen en de overige vorderingen een verzuimtermijn geldt van veertien dagen na factuurdatum. Onduidelijk is gebleven waar deze termijn op gebaseerd is. Eisende partij heeft weliswaar facturen overgelegd, doch hierop zijn geen verzuimdatum c.q. -termijn vermeld. Evenmin heeft eisende partij gesteld dat deze termijn met gedaagde partij overeengekomen is. Op grond van deze overwegingen is de wettelijke rente tot de dag van dagvaarding niet toewijsbaar, want niet is komen vast te staan dat gedaagde partij tot die data in verzuim verkeerde. Wel zal de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
3.5.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke datum gedaagde partij in verzuim is. Eisende partij stelt dat ten aanzien van de eigen bijdrage, het eigen risico en de overige vorderingen een verzuimtermijn van veertien dagen na factuurdatum geldt. Zoals uit voorgaande blijkt, wordt er geen verzuimdatum c.q. -termijn vermeld op de overgelegde facturen. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de veertiendagenbrief is verstuurd nadat gedaagde partij in verzuim is geraakt, zodat de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.6.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 1.198,11, bestaande uit:
- € 1.629,89 aan hoofdsom
- minus € 431,78 aan deelbetalingen c.q. verrekeningen,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 september 2023 (= datum van dagvaarding) tot de dag van volledige betaling, zal worden toegewezen.
3.1.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 129,86
  • griffierecht € 322,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 583,86

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.198,11, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 583,86,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC