In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de betaling van servicekosten en andere kosten in het kader van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst, gesloten op 15 december 2015, betrof een kantoorruimte en bijbehorende voorzieningen. De verhuurder, aangeduid als eiseres in conventie, vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl de huurder, aangeduid als gedaagde in conventie, verweer voerde en ontbinding van de huurovereenkomst vorderde.
De procedure begon met een dagvaarding op 1 mei 2023, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling op 25 juli 2023. De huurder betwistte de vorderingen van de verhuurder en voerde aan dat de huurovereenkomst nietig was. De kantonrechter oordeelde dat de huurder niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling en dat de vorderingen van de verhuurder grotendeels gegrond waren.
De kantonrechter oordeelde dat de huurder € 549,42 moest betalen aan de verhuurder, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de huurder ook aansprakelijk was voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst door de huurder werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de verhuurder tekort was geschoten in haar verplichtingen. De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder, die in conventie deels gelijk kreeg, terwijl de huurder in reconventie ongelijk kreeg.