ECLI:NL:RBLIM:2023:7019

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/03/320796 / FA RK 23-2955
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot meerderjarigverklaring van een minderjarige in het kader van verzorging en opvoeding van een kind

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot meerderjarigverklaring van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige 1]. Het verzoek is ingediend door [minderjarige 1], die op dat moment 16 jaar oud was en de zorg voor haar kind, [minderjarige 2], op zich nam. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds haar geboorte onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] was verleend. De kinderrechter heeft de procedure met gesloten deuren behandeld, waarbij verschillende belanghebbenden, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, aanwezig waren.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de juridische situatie van [minderjarige 1] en de wenselijkheid van de meerderjarigverklaring. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] wenselijk is dat [minderjarige 1] meerderjarig wordt verklaard, zodat zij het gezag over haar kind kan uitoefenen. De kinderrechter heeft daarbij de steun van de vader en de pleegmoeder voor het verzoek van [minderjarige 1] meegewogen, evenals het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die het verzoek realistisch achtte en adviseerde het toe te wijzen.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om [minderjarige 1] meerderjarig te verklaren en haar het gezag over [minderjarige 2] toe te kennen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
zaaknummer: C/03/320796 / FA RK 23-2955
Datum uitspraak: 28 september 2023
Beschikking op verzoek tot meerderjarig verklaring
in de zaak van:
[minderjarige 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. B. Coomans, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement Limburg.
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij de procedure betrokken:
de
Raad voor de Kinderbescherming,regio Limburg, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop volgt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van [minderjarige 1] van 26 juli 2023, ingekomen bij de rechtbank op 28 juli 2023;
  • een aanvullend stuk van [minderjarige 1] , ingekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2023;
  • een aanvullend stuk van [minderjarige 1] , ingekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2023.
1.2.
Ter zitting van 22 augustus 2023, heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [minderjarige 1] , bijgestaan door mr. Statnik als waarnemer voor mr. Coomans;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de raad;
  • [naam pleegmoeder] , hierna te noemen: de pleegmoeder, als informant.
1.3.
De advocaat van [minderjarige 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen, die zijn toegevoegd aan het procesdossier.
1.4.
De moeder heeft via mr. J.G. van Ek laten weten dat zij niet aanwezig zal zijn bij de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] is geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2006. Zij is dus minderjarig. Het gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] verblijft bij pleegmoeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 juli 2022 is [minderjarige 1] met ingang van 29 juli 2022 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 29 juli 2023. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd voor de duur van zes maanden, tot 29 januari 2024.
2.3.
Bij beschikking van 4 november 2022 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootmoeder moederszijde, verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 29 juli 2023. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 juli 2023 is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader afgewezen.
2.4.
Uit [minderjarige 1] is op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats 2] geboren [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] . [naam vader] is de biologische vader van [minderjarige 2] . In verband met de onbevoegdheid van [minderjarige 1] tot de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] is bij beschikking van 17 november 2022 van deze rechtbank de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige 2] .

3.Het verzoek

3.1.
[minderjarige 1] verzoekt om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, “
haar meerderjarig te verklaring tot verzorging en opvoeding van haar kindje en het ouderlijk gezag over haar kindje aan haar op te dragen met toevertrouwing van het kindje aan haar, als zijnde moeder van het kind.”
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt [minderjarige 1] dat toewijzing van het verzoek in haar belang en in dat van [minderjarige 2] wenselijk is. Zij neemt al sinds de geboorte van [minderjarige 2] de opvoeding(staken) op zich. In dit kader is hulpverlening betrokken die bevestigt dat [minderjarige 1] deze taken op een verantwoordelijke en passende manier uitvoert. Het is niet langer wenselijk dat de bestaande (praktische) situatie niet in overeenstemming is met de juridische situatie, waarin [minderjarige 2] bij [minderjarige 1] verblijft en door haar wordt opgevoed, maar zij juridisch gezien geen positie heeft ten aanzien van [minderjarige 2] . Zij wil in overleg met de hulpverlening ook de biologische vader van [minderjarige 2] bij de opvoeding van [minderjarige 2] betrekken. In overleg met de leerplichtambtenaar werkt zij 24 uur per week.
3.3.
Ter zitting heeft [minderjarige 1] aanvullend gesteld dat het verzoek tot meerderjarigverklaring voortkomt uit de langdurige ontwikkelingsbedreigende situatie van [minderjarige 1] waarbij de ernstige ontwikkelingsbedreiging met name gelegen is in de verstoorde verstandhouding tussen [minderjarige 1] en haar ouders, waardoor het ontbrak aan stabiliteit en rust in het leven van [minderjarige 1] . Sinds [minderjarige 1] in november 2022 uit huis is geplaatst bij de pleegmoeder is er meer rust en stabiliteit. Intussen is het contact en de communicatie tussen [minderjarige 1] en de vader hersteld. Met de moeder heeft zij op dit moment geen contact. Het laatste verzoek van de GI tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij uitsluitend de vader is afgewezen door de kinderrechter. Sindsdien verkeert [minderjarige 1] opnieuw in onzekerheid. Zij voelt zich niet gehoord, niet door haar ouders, met name haar moeder, en na het laatste verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing (bij uitsluitend de vader) ook niet door de GI. Intussen is de feitelijke situatie aldus dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om en om een week bij de pleegmoeder en bij de vader verblijven. Hierbij voelen [minderjarige 1] , haar vader en haar pleegmoeder zich prettig. De vader en de pleegmoeder bieden haar begeleiding en een stabiele basis. [minderjarige 1] wenst de regie wat meer in eigen hand te hebben en de huidige situatie voort te zetten. Zij wil de verantwoordelijkheid nemen voor [minderjarige 2] . De betrokken hulpverlening vanuit Voorzorg (GGD) heeft aangegeven dat er nooit zorgen hebben bestaan over de zorg die [minderjarige 1] aan [minderjarige 2] biedt. Deze hulpverlening blijft nog betrokken totdat [minderjarige 2] twee jaar oud is. Helaas is [minderjarige 1] recentelijk ontslagen. Het ontslag was te wijten aan de vele afspraken van [minderjarige 1] in verband met verschillende rechtszaken en hulpverlening. Haar baantje bij het advocatenkantoor heeft zij wel nog. Zij is meteen gaan solliciteren naar ander werk.

4.Het advies van de raad

De raad vindt het verzoek realistisch, omdat het rust brengt bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De raad adviseert het verzoek toe te wijzen.

5.De overige standpunten ter mondelinge behandeling

5.1.
De moeder heeft schriftelijk laten weten zich te zullen refereren aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
De vader steunt het verzoek van [minderjarige 1] . Hij geeft aan dat [minderjarige 1] heel goed voor [minderjarige 2] zorgt. De vader en zijn partner ondersteunen [minderjarige 1] waar zij kunnen. [minderjarige 1] lijdt onder het getouwtrek en dat moet stoppen. [minderjarige 1] , maar ook de vader en de oma worden continue gemanipuleerd door de moeder. Gelet op de hoeveelheid afspraken die [minderjarige 1] heeft gehad in verband met de leerplicht, de bijzonder curator, de rechtbank en de hulpverlening kan de vader begrijpen dat [minderjarige 1] is ontslagen. Het is dan ook belangrijk dat [minderjarige 1] zaken zelf kan gaan beslissen.
5.3.
De GI, die vertegenwoordigd was door een andere medewerker dan de gezinsvoogdijwerker, ziet de knelpositie waarin [minderjarige 1] zich bevindt en waarbij een meerderjarigverklaring een uitweg uit kan bieden. Hoewel de GI zich in eerste instantie niet gerealiseerd heeft dat de meerderjarigverklaring van [minderjarige 1] ook gevolgen heeft voor de voogdij die de GI heeft over [minderjarige 2] , ziet de GI nu dat alle neuzen dezelfde kant op staan en legt zich daarom neer bij het advies van de raad. De betrokkenheid van Voorzorg en het feit dat [minderjarige 2] naar de crèche gaat, maken dat er voldoende zicht op hem is.
5.4.
De pleegmoeder stemt in met het verzoek. [minderjarige 1] zorgt goed voor [minderjarige 2] . Het is goed dat zij op eigen benen kan gaan staan, zodat zij niet meer steeds toestemming aan de moeder moet vragen. De pleegmoeder heeft geen moeite met de betrokkenheid van hulpverlening.

6.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Deze zaak draagt een internationaal karakter. De vader (met gezag) van [minderjarige 1] woont immers in België. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling te komen, dient de kinderrechter daarom eerst de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter ten aanzien van de beoordeling van het ingediende verzoek rechtsmacht toekomt. Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord welk recht van toepassing is. De kinderrechter is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland gelegen is. Gelet op dit laatste feit is Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
Meerderjarigverklaring
6.2.
In artikel 1:245 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat minderjarigen onder gezag staan.
6.3.
Vervolgens is in artikel 1:253b lid 1 BW bepaald dat indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat van de vrouw uit wie het kind is geboren of indien de ouders van een kind niet met elkaar zijn gehuwd (dan wel gehuwd zijn geweest) en zij het gezag niet samen uitoefenen, de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag over het kind alleen uit oefent, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
6.4.
In artikel 1:246 BW is, voor zover hier van belang, bepaald dat minderjarigen onbevoegd zijn tot het gezag.
6.5.
Op grond van artikel 1:253ha lid 1 BW kan de minderjarige vrouw die, als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden, indien zij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, de kinderrechter verzoeken haar meerderjarig te verklaren. Op grond van lid 4 willigt de kinderrechter het verzoek slechts in, indien zij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk oordeelt.
6.6.
Op grond van artikel 1:281, lid 1 sub b, BW eindigt de voogdij op de dag waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij het gezag over de onder zijn voogdij staande minderjarige aan een of beide ouders is opgedragen. In lid 2 van voornoemd artikel is opgenomen dat, indien een beschikking als in het eerste lid bedoeld, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de voogdij eindigt daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.
6.7.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige 1] de leeftijd van zestien jaren reeds heeft bereikt. Op dit moment is zij minderjarig en dus op grond van het bepaalde in artikel 1:246 BW onbevoegd om het gezag over [minderjarige 2] uit te oefenen.
6.8.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk is dat [minderjarige 1] meerderjarig wordt verklaard, zodat [minderjarige 1] [minderjarige 2] kan verzorgen en opvoeden als degene die het gezag heeft. Uit de ingediende stukken en de verklaringen op de zitting is gebleken dat [minderjarige 1] de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] kan en wil dragen. Uit de desgevraagd ter zitting door de belanghebbenden en door de informant gegeven informatie is niet gebleken van contra-indicaties die tot de conclusie leiden dat de moeder niet in staat is tot verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] . Integendeel, zowel de vader als de pleegmoeder ondersteunen het verzoek van [minderjarige 1] en de raad heeft op de zitting geadviseerd het verzoek toe te wijzen. Gelet op dit alles zal de kinderrechter het verzoek van [minderjarige 1] toewijzen.
6.9.
De kinderrechter zal [minderjarige 1] daarom overeenkomstig artikel 1:253ha lid 1BW meerderjarig verklaren. Aangezien het gezag (de voogdij) nu bij een ander berust, zal de kinderrechter op grond van artikel 1:253ha lid 4 BW [minderjarige 1] met het gezag belasten.
6.10.
De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige 2] dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Overeenkomstig artikel 1:281 lid 2 BW eindigt in dat geval de voogdij van de GI daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.
4.5.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

7.Beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verklaart de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , meerderjarig;
7.2.
belast [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] met het gezag over haar minderjarige zoon [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats 2] ;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking te doen toekomen aan het centraal gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.P.L.W.M. Aarts, griffier, op 28 september 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.