ECLI:NL:RBLIM:2023:6969

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/03/321045 HA ZA 23-350
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en absolute competentie in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 29 november 2023 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een bevoegdheidsincident waarbij de gedaagden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W. van Dijk, vorderden dat de rechtbank zich absoluut onbevoegd verklaart om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. De gedaagden stelden dat de waarde van de vorderingen van de eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.G. Spijker, evident lager was dan € 25.000,-, waardoor de kantonrechter de absolute bevoegde rechter zou zijn. De eisers voerden hiertegen verweer.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zaken met een beloop van ten hoogste € 25.000,- door de kantonrechter behandeld dienen te worden. De rechtbank constateerde echter dat de eisers verschillende primaire vorderingen hadden ingesteld, waaronder een verklaring voor recht die van onbepaalde waarde was. Aangezien er geen gegevens waren aangevoerd over de economische waarde van deze vordering, beschikte de rechtbank niet over voldoende informatie om de waarde vast te stellen.

Gelet op deze overwegingen concludeerde de rechtbank dat de vordering onder de competentie van de rechtbank viel en wees het incidenteel gevorderde af. De gedaagden werden als de in het incident in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, begroot op € 598,00. De hoofdzaak werd vervolgens op de rol gezet voor 27 december 2023, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/321045 / HA ZA 23-350
Vonnis in incident van 29 november 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.G. Spijker te Boxmeer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident
hierna samen te noemen: [gedaagden]
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld,

3.[gedaagde sub 3] ,

te [woonplaats 4] ,
advocaat: mr. J.J.C. Delahaye te MAASTRICHT,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties van [eisers]
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van [gedaagden]
- de conclusie van antwoord in incident van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagden] vordert onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 93 lid 1 sub a en b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de rechtbank Limburg, kamer voor andere dan kantonzaken zich absoluut onbevoegd verklaart om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. [gedaagden] vordert in het verlengde daarvan verwijzing van de zaak naar de kamer voor kantonzaken binnen de rechtbank Limburg.
2.2.
[gedaagden] voert daartoe aan dat de waarde van de vorderingen van [eisers] evident lager zijn dan € 25.000,-, zodat de kamer voor kantonzaken de absolute bevoegde rechter is. [eisers] voert hiertegen verweer.
2.3.
Ingevolge artikel 93 aanhef en onder a en b Rv worden zaken over vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,- en zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00,-, door de kantonrechter behandeld en beslist. Uit artikel 94 lid 1 Rv volgt dat indien een zaak meer dan één vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder a en b Rv, voor toepassing van dat artikel het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen beslissend is. Nevenvorderingen, zoals veroordeling in de proceskosten en oplegging van een dwangsom, tellen niet mee voor het bepalen van de absolute competentie van de kantonrechter.
2.4.
Door [eisers] verschillende primaire vorderingen ingesteld. De vordering zoals weergegeven onder randnummer 5 betreft een verklaring voor recht. Deze vordering betreft een vordering die naar haar aard van onbepaalde waarde is. Ook is door geen van de partijen aangevoerd welke economische waarde deze vordering zou kunnen vertegenwoordigen, zodat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om die waarde (bij benadering) vast te stellen.
2.5.
Gelet op het vorenstaande valt de vordering onder de competentie van de rechtbank, kamer voor andere dan kantonzaken. Het incidenteel gevorderde zal worden afgewezen.
2.6.
[gedaagden] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van aan het incident, aan de zijde van [eisers] begroot op € 598,00 (1 punt van tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het incidenteel gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] begroot op € 598,00 en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat zaak weer op de rol zal komen van 27 december 2023,
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.
MS