12.1.Daarnaast is het door deze werkwijze ook niet mogelijk het feitelijke gebruik van de ontheffing en concreet de feitelijke afwegingen over de inzet van andere bevredigende oplossingen in een concreet geval aan de rechter voor te leggen. De voorzieningenrechter acht die verminderde rechtsbescherming in acute situaties te rechtvaardigen (zoals ook is opgenomen in voorschrift 2, laatste volzin van de ontheffing). Verminderde rechtsbescherming is ook te rechtvaardigen in situaties waarin de gevolgen van de graafschade in dijklichamen en andere infrastructurele werken en bij de aanwezigheid van leidingen grote en ernstige (maatschappelijke) gevolgen kunnen hebben. In de andere gevallen, die minder acuut zijn en waarvoor wellicht ook andere oplossingen denkbaar zijn (te denken valt aan sluiting) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de verleende ontheffingen onvoldoende heeft gemotiveerd voor zover andere bevredigende oplossingen kunnen en moeten worden ingezet voordat van de ontheffingen gebruik wordt gemaakt. De gegeven algemene motivering en het overlaten van de beoordeling aan de [naam derde-partij] zonder duidelijke richtlijnen over de (wijze van) inzet van andere bevredigende oplossingen kan de beslissing tot het verlenen van de ontheffing niet dragen.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook.
13. Eiseressen zijn van mening dat de verleende ontheffingen niet slechts zullen leiden tot een verwaarloosbaar effect op de populaties konijnen en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de gunstige staat van instandhouding van konijnen niet in geding is. Eiseressen benadrukken de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en hebben gesteld dat de trend in Limburg niet afwijkt van de landelijke. Met betrekking tot het effect van de ontheffing op de staat van instandhouding van vossen hebben eiseressen aangevoerd dat verweerder daarop in het bestreden besluit niet is ingegaan.
14. Verweerder heeft voor de beoordeling aan het vereiste dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van vossen, verwezen naar het primaire besluit waartegen de bezwaargronden niet waren gericht. Hiertegen zijn geen beroepsgronden gericht.
15. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift gemotiveerd dat aan de staat van instandhouding van konijnen bij gebruik van de verleende ontheffing geen afbreuk wordt gedaan. Het gaat daarbij om incidenteel afschot onder strikte voorwaarden waarbij er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van konijnen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat met het verlenen van de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van konijnen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Dat in het algemeen de staat van instandhouding van konijnen zeer ongunstig is betekent niet dat dat in absolute zin moet leiden tot de conclusie dat de ontheffing niet had mogen worden verleend. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich bij de verlening hebben gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Proportionaliteit en zorgvuldigheid
17. De ontheffingen zijn volgens eiseressen buiten proportioneel. Daarbij stellen zij zich op het standpunt dat de toetsing aan artikel 3.17 van de Wnb verder gaat dan de toetsing aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3.8, eerste en vijfde lid, van de Wnb en dat verweerder moet aantonen dat het beperken van de omvang van konijnen en vossen noodzakelijk en effectief is. Eiseressen zijn tot slot van mening dat de ontheffingen onzorgvuldig zijn omdat de voorwaarden niet dusdanig scherp zijn geformuleerd dat deze ontheffing slechts zal worden gebruikt als daar een noodzaak voor is.
18. Verweerder wijst erop dat de verleende ontheffingen niet toestaan dat overal in Limburg jaarrond vossen en konijnen kunnen en mogen worden gedood maar alleen lokaal en op specifieke locaties die voldoen aan de in het bestreden besluit aangegeven wettelijke belangen en overige voorschriften. De ontheffingen zijn voor de hele provincie en voor de duur van 3,5 jaar verleend (en sluiten daarmee aan bij de werkingsduur van het faunabeheerplan) omdat op voorhand niet te zeggen valt waar en wanneer de bedoelde lokale incidentele problemen optreden en de aard en ernst van de problematiek zich niet verdraagt met het eerst moeten doorlopen van een nieuwe aanvraagprocedure.
19. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat de ontheffingen niet onzorgvuldig of buiten proportioneel zijn. De door eiseressen aangevoerde gronden daarvoor herhalen hetgeen onder r.o. 8 al is beoordeeld. Deze gronden slagen evenmin.
20. Dat betekent dat het beroep gegrond wordt verklaard en dat het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek in aanmerking komt om te worden vernietigd voor zover de verleende ontheffingen gelden voor andere situaties van graafschade dan in dijklichamen en andere infrastructurele werken en in geval van aanwezigheid van leidingen.
Om te komen tot finale geschilbeslechting zal de voorzieningenrechter de volgende voorschriften die aan de ontheffingen zijn verleend, gewijzigd vaststellen:
1. Deze ontheffing kan enkel worden ingezet in het kader van openbare veiligheid en het algemeen belang ter voorkoming en bestrijding van schade of overlast aan sportvelden, recreatie- evenementen- en industrieterreinen, paardensportterreinen, golfbaancomplexen, dijklichamen, infrastructurele werken en bouwwerken.
Het gewijzigde voorschrift komt te luiden:
1. Deze ontheffing kan enkel worden ingezet in het kader van openbare veiligheid en het algemeen belang ter voorkoming en bestrijding van schade of overlast aan dijklichamen en andere infrastructurele werken en bij de aanwezigheid van leidingen.
1. Deze ontheffing kan enkel worden ingezet in het kader van openbare veiligheid en het algemeen belang ter voorkoming en bestrijding van schade of overlast aan industrieterreinen, dijklichamen, infrastructurele werken en bouwwerken.
Het gewijzigde voorschrift komt te luiden:
1. Deze ontheffing kan enkel worden ingezet in het kader van openbare veiligheid en het algemeen belang ter voorkoming en bestrijding van schade of overlast aan dijklichamen en andere infrastructurele werken en bij de aanwezigheid van leidingen
21. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
22. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
23. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).