ECLI:NL:RBLIM:2023:6954

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
314924 FA RK 23-663, 314925 FA RK 23-664, 314950 JE RK 23-349, 315040 FA RK 23-726 en 317318 FA RK 23-1567
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel ouderlijk gezag en wijziging verblijf van minderjarige na langdurige pleegzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 november 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] 2016, die sinds maart 2017 bij pleegouders verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ouders van [het kind] zich zodanig hebben ontwikkeld dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind weer op zich te nemen. De moeder is hersteld in het ouderlijk gezag, en de rechtbank heeft besloten dat [het kind] bij de ouders zal opgroeien. De pleegouders hebben verzocht om [het kind] terug te plaatsen in hun gezin, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de ouders nu in staat zijn om de zorg voor [het kind] te dragen. De rechtbank heeft daarbij ook de zorgen over het opvoedklimaat bij de pleegouders meegewogen, evenals de positieve ontwikkeling van [het kind] bij de ouders. De omgangsregeling tussen [het kind] en de pleegouders is voorlopig vastgesteld op eenmaal per veertien dagen, waarbij de GI de regie voert. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van [het kind] voorop staat en dat de ouders en pleegouders moeten samenwerken om het loyaliteitsconflict van [het kind] te verminderen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: C/03/314924 / FA RK 23-663
C/03/314925 / FA RK 23-664
C/03/314950 / JE RK 23-349
C/03/315040 / FA RK 23-726
C/03/317318 / FA RK 23-1567
Beschikking van 3 november 2023
in de zaken van:
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.S. Gerritsen,
[de pleegouders] ,hierna te noemen: de pleegouders,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. S.J.M.P. Hoppers;
betreffende
[het kind],
geboren op [geboortedatum] 2016 te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: [het kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.S. Gerritsen.
De moeder en de vader zullen hierna samen worden aangeduid als de ouders.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- de door deze rechtbank gegeven beschikking van 2 mei 2023 waarbij [deskundige 1] en [deskundige 2] zijn benoemd als deskundigen en verzocht zijn een deskundigenbericht uit te brengen ten aanzien van door de rechtbank geformuleerde vragen. Alle overige beslissingen zijn aangehouden;
- het op 13 juli 2023 ingekomen deskundigenbericht;
- het F9-formulier met als bijlagen een brief en de producties 1 t/m 6, ingediend namens de pleegouders en ingekomen op 13 september 2023;
- de brief van de GI met als bijlagen de producties 1 t/m 11, ingekomen op 15 september 2023;
- het F9-formulier met als bijlagen een brief en de producties 1 t/m 3, ingediend namens de ouders en ingekomen op 18 september 2023;
- het F9-formulier met als bijlagen een brief en productie 7, ingediend namens de pleegouders en ingekomen op 19 september 2023;
- de nadere mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 21 september 2023 en waarbij zijn verschenen:
- de pleegouders, bijgestaan door mr. Hoppers;
- de ouders, bijgestaan door mr. Gerritsen;
- [vertegenwoordiger 1] , [vertegenwoordiger 2] , [vertegenwoordiger 3] en [vertegenwoordiger 4] , namens de GI, met mr. T.I.Visser;
- [vertegenwoordiger 5] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad);
- mevrouw [deskundige 1] , forensisch mediator/deskundige.
Deze zaken zijn tegelijk behandeld met de zaak met zaaknummer C/03/322919 / JE RK 23 – 1738 waarin de raad heeft verzocht om [het kind] onder toezicht te stellen van de GI voor het geval de moeder in het ouderlijk gezag wordt hersteld.
1.2.
De rechtbank heeft vandaag bij afzonderlijke beschikking met nummer C/03/322919 / JE RK 23-1738 het verzoek van de Raad om [het kind] onder toezicht te stellen toegewezen.

2.De feiten

2.1.
Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de juridisch relevante gebeurtenissen die zich rondom [het kind] in de afgelopen jaren hebben afgespeeld, zal de rechtbank voor de goede orde nog kort de feiten rondom [het kind] schetsen.
2.2.
[het kind] verblijft sinds maart 2017 bij de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 november 2018 is het ouderlijk gezag van de moeder over [het kind] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [het kind] . Deze beschikking is in hoger beroep bij beschikking van 9 mei 2019 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bekrachtigd.
2.4.
Bij beschikking van 10 maart 2021, bekrachtigd door het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch bij beschikking van 14 oktober 2021, is het verzoek van de pleegouders om de GI te ontslaan als voogd over [het kind] en hen te belasten met de voogdij, afgewezen.
2.5.
Bij beschikking van 28 februari 2023 heeft de kinderrechter
voorlopigvoor de duur van twee weken, totdat nader wordt beslist, de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [het kind] . [het kind] is op 1 maart 2023 van school opgehaald en naar de ouders gebracht.
2.6.
Bij beschikking van 10 maart 2023 heeft de kinderrechter de GI
voorlopig, totdat daarop door de meervoudige kamer wordt beslist, toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [het kind] .
2.7.
Bij beschikking van 2 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank
[deskundige 1] en [deskundige 2] benoemd als deskundigen en verzocht een deskundigenbericht uit te brengen ten aanzien van door de rechtbank geformuleerde vragen.
2.8.
De pleegouders hebben de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening een omgangsregeling tussen [het kind] en de pleegouders vast te stellen. Hierop heeft de kinderrechter bij beschikking van 27 juni 2023 bepaald dat [het kind]
voorlopigeenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 14:00 uur tot 18:30 uur onder begeleiding bij de pleegouders in [plaatsnaam] verblijft.

3.Het oordeel van de rechtbank

3.1.
De rechtbank zal hierna de verzoeken van alle betrokkenen per onderwerp behandelen en daarbij telkens, voor zover relevant, de standpunten weergeven.
Het deskundigenbericht
3.2.
De rechtbank heeft de deskundigen verzocht om onderzoek te doen en advies uit te brengen. Daartoe heeft de rechtbank de volgende vragen geformuleerd:
Hoe ziet de hechtingsrelatie tussen [het kind] en de ouders eruit?
Wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen in het geval [het kind] bij de ouders opgroeit?
Hoe ziet de hechtingsrelatie tussen [het kind] en de pleegouders eruit?
Wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen in het geval [het kind] bij de pleegouders opgroeit?
Welke opvoedomgeving komt het beste tegemoet aan de belangen van [het kind] ?
Hoe ziet de zorgverdeling met de niet verzorgende ouders/pleegouders er dan in het belang van [het kind] uit?
Wanneer een terugplaatsing bij de pleegouders is geïndiceerd, hoe dient deze terugplaatsing vormgegeven te worden?
Is er voldoende basis voor een samenwerking tussen de pleegouders en de GI?
Is deze samenwerking voor verbetering vatbaar? En zo ja, op welke wijze?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissing?
Een aantal van deze vragen had als doel het verwerven van inzicht in de hechting van [het kind] ten opzichte van de ouders en de pleegouders. Helaas hebben de deskundigen pas in het deskundigenbericht aangegeven niet in staat te zijn deze vragen te beantwoorden. Daarmee is het doel dat de rechtbank aanvankelijk voor ogen had niet behaald, want de specifieke vragen over de hechting van [het kind] zijn niet beantwoord. Of er sprake is van een veilige hechting bij de pleegouders dan wel de ouders kan de rechtbank dan ook niet vaststellen.
3.3.
Niet ter discussie staat dat [het kind] gehecht is bij de pleegouders. Of dit ook een veilige hechting is, kan de rechtbank niet beoordelen. De rechtbank acht het echter niet in het belang van [het kind] nieuwe deskundigen te benoemen die op de vragen betreffende de hechting antwoord kunnen geven. Dit leidt tot een aanzienlijke vertraging. De rechtbank vindt dat [het kind] recht heeft op duidelijkheid. Daarbij komt dat de hechting een deel van de opvoedomgeving van een kind vormt. Hoewel de hechting van een kind in het pleeggezin een zeer belangrijke factor is, geeft dat in deze zaak niet de doorslag. Het gaat vooral om de vraag welke opvoedomgeving het beste aansluit bij de ontwikkeling van [het kind] . Op dit punt acht de rechtbank zich door de deskundigen voldoende voorgelicht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het verblijf van [het kind] .
3.4.
Daarnaast betreurt de rechtbank het dat er door de deskundigen niet met [het kind] is gesproken. De afweging van de deskundigen dat de strijd rondom [het kind] nog zo hevig is dat mede gelet op zijn leeftijd niet van hem verwacht kan worden dat hij knopen doorhakt, kan de rechtbank volgen. Naar het oordeel van de rechtbank dient een kindgesprek in geen geval als doel te hebben dat het kind een knoop doorhakt, maar zou er via een kindgesprek meer zicht kunnen komen op de belevingswereld van [het kind] en zijn behoeftes. De rechtbank ziet dit als een gemiste kans.
Wijziging hoofdverblijf [het kind] / terug geleiding naar de pleegouders
3.5.
De GI heeft verzocht om het verblijf van [het kind] te wijzigen van de pleegouders naar de ouders. De GI heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er grote zorgen zijn over het opvoedklimaat bij de pleegouders, de houding van de pleegouders tegenover het contact dat [het kind] met de ouders heeft en het daaruit voortvloeiende loyaliteitsconflict waarin [het kind] verkeert. Gezien wordt dat [het kind] enorm klem zit tussen alle volwassenen om hem heen. De pleegouders vinden de bezoekregeling met de ouders niet in het belang van [het kind] . De bezoekmomenten worden geregeld door de pleegouders afgezegd en worden daarna ook niet meer ingehaald. Volgens de GI lijken de pleegouders het contact tussen [het kind] en de ouders doelbewust in de weg te staan. Daar komt nog eens bij dat de samenwerking tussen de GI en de pleegouders slecht is te noemen. De pleegouders hebben niet alleen met de GI, maar met alle betrokken instanties langdurige meningsverschillen. Zij voeren over allerlei zaken discussies, trekken alles in twijfel en hebben een geheel eigen visie over de opvoeding en verzorging van [het kind] . Ook houden ze de GI onvoldoende op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen rondom [het kind] . Verder onthouden zij de GI het zicht op [het kind] en zijn welzijn én onttrekken zij hem aan het gezag dat bij de GI ligt. De druppel die de emmer deed overlopen, was het niet willen delen van het vakantieadres, het volledig onbereikbaar zijn voor de GI en het vervolgens weigeren van alle contacten met de GI en pleegzorg. Door de wijze waarop de contacten verlopen, de opmerkingen die [het kind] maakte en de opmerkingen van de pleegzorginstantie die regelmatig aangaf dat de pleegouders niet kunnen samenwerken en niet leerbaar zijn, is er zorg en twijfel ontstaan bij de GI over de vraag of de pleegouders nog wel perspectief biedend zijn. Uiteindelijk heeft de GI door de vakantieperikelen en het toen niet doorgeven van de verblijfplaats van [het kind] door de pleegouders het besluit genomen om een andere plaats voor [het kind] te zoeken.
Het spoedverzoek dat de GI daarop heeft gedaan was mede ingegeven door de angst dat de pleegouders met [het kind] naar een niet te achterhalen locatie zouden vertrekken en hem daarmee aan het gezag van de GI zouden onttrekken. Vanaf dat moment is er pas gekeken naar de ouders en beoordeeld of die wellicht nu wel perspectief biedend konden zijn. In de ogen van de GI was dat het geval en daarop is het verzoek gedaan om [het kind] van de pleegouders naar de ouders over te brengen.
De GI ziet dat de ouders enorme stappen hebben gezet. Ze hebben veel gedaan om stabiele ouders te kunnen zijn en daarbij hebben zij een goede ontwikkeling doorgemaakt. De ouders hebben nog twee kinderen thuis wonen waarbij geen begeleiding betrokken is. Die kinderen doen het goed bij de ouders. Het herstel dat de ouders hebben laten zien is uitzonderlijk en wordt niet vaak gezien. Om die reden is er door de GI ook meer aandacht besteed aan het uitgangspunt dat een kind in de kern bij de ouders hoort op te groeien als dat kan.
In de afgelopen maanden dat [het kind] bij de ouders woont, heeft de GI gezien dat [het kind] zich goed ontwikkelt. Sinds zijn verblijf bij de ouders draagt [het kind] geen luier meer, drinkt hij niet meer uit een flesje en slaapt hij alleen in zijn eigen bed. Daarnaast accepteert [het kind] de grenzen die de ouders voor hem stellen.
3.6.
De pleegouders hebben verzocht om [het kind] terug naar het pleeggezin te geleiden. De pleegouders dragen al geruime tijd de opvoeding van [het kind] en er bestaat een liefdevolle en warme band. [het kind] deed het goed bij de pleegouders en er zijn nooit zorgen geweest over de opvoedcapaciteiten van de pleegouders. Het verblijf van [het kind] bij de pleegouders kwam voort uit een gewaarborgde perspectiefplaatsing, waardoor de pleegouders er steeds vanuit zijn gegaan dat de plaats van [het kind] in hun gezin gedurende de minderjarigheid definitief was en dat daar geen verandering meer in zou worden aangebracht. Voor pleegouders is het dan ook onbegrijpelijk dat [het kind] ineens uit hun leven is gerukt. Zij erkennen dat de samenwerking met de GI niet altijd goed verliep, maar pleegouders hebben altijd in het belang van [het kind] gehandeld en er is nimmer sprake geweest van een situatie waarbij de veiligheid van [het kind] in het geding was. Het is correct dat de pleegouders niet wensten mee te werken aan een uitbreiding van de omgangsregeling tussen [het kind] en de ouders. Dit kwam doordat de pleegouders aan [het kind] merkten dat een langdurigere omgang met de ouders voor hem verwarrend was en hij hier last van had. Daarop hebben de pleegouders aangegeven dat zij de omgangsmomenten terug wensten te brengen, zodat er meer rust voor [het kind] zou komen. De pleegouders kunnen [het kind] , in tegenstelling tot de ouders, de stabiliteit bieden die hij nodig heeft. Dat de ouders benoemen dat [het kind] zich goed ontwikkelt sinds hij bij hun woont, kunnen de pleegouders niet geloven. [het kind] mag daar zijn kwetsbaarheid niet laten zien. Hij moet een grote jongen zijn; geen flesje meer en niet meer samen op de kamer liggen (iets waar de rouwtherapeute duidelijke aanbevelingen over heeft gedaan), terwijl [het kind] juist veel behoefte aan troost en warmte heeft na het verlies van zijn broertje. Na de plaatsing bij de ouders is [het kind] geopereerd aan zijn dunne darm. Vanuit de Oosterse geneeswijze bezien betekent dit een gebroken hart. De emoties die in verband worden gebracht met de dunne darm en het hart zijn namelijk gekwetstheid en kwetsbaarheid.
Op dit moment kunnen de pleegouders er niet mee instemmen dat [het kind] bij de ouders opgroeit. Voor pleegvader zou dit mogelijk nog bespreekbaar zijn wanneer er een goede omgangsregeling tegenover zou staan, maar voor pleegmoeder is het geen reële optie. Wanneer [het kind] bij de ouders opgroeit, zou dit volgens pleegmoeder schade in zijn identiteitsontwikkeling meebrengen, waardoor er een leegte zal ontstaan die [het kind] mogelijk probeert op te vullen met een verslaving in de toekomst. Ook een hechtingsstoornis ligt volgens de pleegmoeder dan op de loer. Om die reden kan pleegmoeder niet akkoord gaan met een plaatsing van [het kind] bij de ouders.
Ten aanzien van de relatie tussen ouders en pleegouders, zien pleegouders dat die beter kan. Wanneer [het kind] weer terug is bij de pleegouders, zijn zij bereid om samen met de ouders een mediationtraject in te gaan om hun verstandhouding te verbeteren.
3.7.
De ouders willen graag dat [het kind] samen met zijn broertje en zusje in hun gezin opgroeit. De ouders hebben veel geleerd in de afgelopen jaren. Het gaat goed met [het kind] sinds hij bij de ouders woont en hij weet welke regels er in huis gelden en respecteert die ook. De ouders begrijpen dat het voor [het kind] een verwarrende situatie is, omdat [het kind] in het pleeggezin ‘de baas’ was en dat dat bij de ouders niet zo is. Wel merken de ouders dat [het kind] na terugkeer van een contact met de pleegouders moeite heeft om zich weer te voegen in het gezin en de regels te accepteren.
De ouders krijgen tips van hulpverlening over hoe zij de opvoeding van [het kind] het beste kunnen vormgeven. Zij nemen deze tips ter harte en vinden het ook prettig dat er hulpverlening betrokken is en blijft.
De ouders erkennen dat de communicatie met de pleegouders niet soepel verloopt. Daarbij voelen de ouders zich vaak niet respectvol door de pleegmoeder bejegend. Er is over en weer onvoldoende vertrouwen door gebeurtenissen uit het verleden. Volgens de ouders is het nodig dat hierover een gesprek komt. Op dit moment kunnen de ouders niet instemmen met een terug geleiding van [het kind] naar de pleegouders.
3.8.
De deskundigen hebben de vraag centraal gesteld of de ouders in staat zijn om [het kind] op te voeden. Gebleken is dat de ouders een ontwikkelproces hebben gevolgd waarbij zij vol overgave aan herstel van het ouderschap hebben gewerkt. Wanneer duidelijk is dat de ouders in staat zijn om [het kind] op te voeden komen de deskundigen eigenlijk niet meer aan de vraag toe wie de betere ouders zijn voor [het kind] .
De deskundigen hebben gezien dat de pleegouders zeer toegewijd zijn in hun zorg voor [het kind] , maar dat zij te weinig aandacht hebben voor de noodzakelijke begrenzing en structuur die past bij de leeftijd en ontwikkeling van [het kind] . Daardoor heeft [het kind] de indruk gekregen dat hij ‘de baas’ is en de regie heeft over het gehele gezinssysteem. De dynamiek belemmert een evenwichtige ontwikkeling van [het kind] .
De pleegouders zijn bij herhaling door de GI erop gewezen dat zij [het kind] te kinderlijk behandelen en hem te weinig sturing en begrenzing geven. Die aanwijzingen leiden bij de pleegouders eerder tot weerstand en verdediging dan tot inzicht en bereidheid tot verandering. De deskundigen hebben tijdens de gesprekken met de pleegouders geen aanknopingspunten gevonden op basis waarvan een verandering/verbetering kan worden aangenomen. Pleegouders blijven er tijdens de gesprekken blijk van geven dat zij ‘de betere ouders’ zijn voor [het kind] . Dit ondanks het feit dat zij ook aangeven geen volledig beeld te hebben van de opvoedkwaliteiten van de ouders.
De deskundigen constateren dat [het kind] bij de ouders op een bij zijn leeftijd passende wijze functioneert. De ouders hebben [het kind] begeleid bij het afbouwen van drinken uit een flesje, het dragen van luiers in de nacht en bij het in bed slapen bij de (pleeg)ouders. Inmiddels slaapt [het kind] zonder extra lampje op zijn eigen kamertje, is hij zindelijk en eet en drinkt hij met het gezin mee. De ouders hebben tevens een manier gevonden om [het kind] te ondersteunen bij het omgaan met de emoties die opkomen wanneer er duidelijke regels door de ouders worden gehanteerd. De ouders hebben [het kind] daarnaast geholpen bij het bespreekbaar maken van zijn boosheid en bij het accepteren van begrenzingen. De GI heeft uitdrukkelijk opgemerkt dat zij geen belemmeringen zien voor een goede ontwikkeling van [het kind] binnen het gezin van de ouders.
Op basis van de bevindingen van de GI en de gesprekken die door de deskundigen met alle betrokkenen zijn gevoerd, zijn de deskundigen van oordeel dat de ouders in staat zijn om [het kind] op te voeden. Het belang van [het kind] overstijgt dan het belang van de pleegouders. Naar de mening van de deskundigen komt de opvoedomgeving bij de ouders het beste tegemoet aan de belangen van [het kind] .
3.9.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het voor [het kind] belangrijk is dat hij zich geliefd voelt en dat de volwassenen een beslissing gaan nemen over waar hij gaat opgroeien. Hoewel de pleegouders een heel belangrijke zorg in de eerste jaren van zijn leven aan [het kind] hebben gegeven, is de Raad van mening dat wanneer de ouders zich zodanig hebben ontwikkeld dat zij de zorg voor het kind kunnen dragen het een recht van het kind is om daar op te groeien. De Raad heeft geen signalen gehoord waarom [het kind] niet bij ouders kan opgroeien. Daarnaast heeft [het kind] er ook recht op om de pleegouders in zijn leven te hebben. Om dat vorm te kunnen geven zullen de volwassenen hun eigen behoeftes ‘on hold’ moeten zetten. De Raad kan zich dan ook aansluiten bij de mening van de GI en de deskundigen dat [het kind] bij de ouders dient op te groeien.
3.10.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.10.1.
De pleegouders hebben herhaaldelijk gewezen op de gewaarborgde perspectiefplaatsing die eerder door de GI is gedaan en de verwachtingen die dit heeft geschept ten aanzien van de plek waar [het kind] op zal groeien.
Het perspectiefbesluit is een intern besluit van de GI en heeft geen juridische status, ook al heeft dit besluit gevolgen voor de betrokkenen. Het perspectiefbesluit is niet ter toetsing/bekrachtiging aan de kinderrechter voorgelegd, zodat de rechtbank verder niet in zal gaan op de inhoud van het perspectiefbesluit. Het is echter begrijpelijk dat de pleegouders de strekking van het perspectiefbesluit anders hebben opgevat. Hoewel de rechtbank vast wenst te houden aan de bestaande lijn waarbij een perspectiefbesluit leidend is, is dit echter geen uitgangspunt dat in beton gegoten is. Het leven van een kind is dynamisch en indien nodig moet adequaat ingegrepen kunnen worden. De rechtbank wenst te benadrukken dat zij, in tegenstelling tot de Raad en de deskundigen, er niet zonder meer vanuit gaat dat wanneer een kind bij de ouders op kan groeien dat dan ook zonder meer moet gebeuren.
In dit geval is sprake van uitzonderlijke omstandigheden. Doordat er zorgen waren over de opvoeding bij de pleegouders, heeft de GI besloten een andere plek voor [het kind] te zoeken. Pas op dat moment is de GI gaan kijken of terugplaatsing bij de ouders mogelijk zou zijn. Toen werd duidelijk dat de ouders zich zo goed ontwikkeld hebben dat zij inmiddels zelf weer in staat zijn de zorg voor [het kind] te dragen. Dit zijn bijzondere omstandigheden die zich slechts in een uitzonderlijk geval voordoen. In de gegeven omstandigheden is de rechtbank daarom van oordeel dat het eerder door de GI genomen perspectiefbesluit er niet toe kan leiden dat er nu geen wijziging in het verblijf van [het kind] kan worden aangebracht.
3.10.2.
De vraag die nu nog voorligt is welk opvoedklimaat het meest aan de belangen van [het kind] tegemoetkomt.
In alle jaren dat de pleegouders de zorg voor [het kind] hebben gedragen, zijn er geen zorgen geweest over het welzijn van [het kind] . Uit de stukken blijkt dat het gedrag van de pleegouders een patroon is dat zich gedurende de jaren heeft opgebouwd en tot een verandering heeft geleid waardoor de rechtbank wel zorgen heeft over het opvoedklimaat en daarmee over het welzijn van [het kind]
Die verandering bij pleegouders werd nog duidelijker toen de ouders weer/meer betrokken raakten bij de opvoeding van [het kind] en de pleegouders een uitbreiding van de omgang tussen [het kind] en de ouders probeerden tegen te houden. In haar haar beschikking van
14-10-21 heeft het Hof er ook al op gewezen dat de pleegouders nog veel wijzen naar gebeurtenissen uit het verleden en zij het moeilijk vinden om de positieve kanten van het huidige contact tussen de ouders en de kinderen te zien. Door dit alles is de verhouding met de GI op scherp komen te staan. In de aanloop naar de gerechtelijke procedures zijn er diverse zorgelijk signalen geweest die ook in het deskundigenbericht worden benoemd. Deze zorgen hebben niet zozeer te maken met de hechting, maar met de manier van opvoeden. Zo lijkt het erop dat [het kind] bij de pleegouders 'klein werd gehouden'. Zo droeg [het kind] ’s nachts een luier, dronk hij uit een flesje en sliep hij niet in zijn eigen bed. Bovendien heeft [het kind] tegen de omgangsbegeleider zorgelijke uitspraken gedaan die voortkomen uit een loyaliteitsconflict dan wel parentificatie. Zo vertelde hij dat hij alleen maar verliefd mocht worden op de pleegmoeder en dat hij niet weg kon uit [plaatsnaam] , omdat pleegmoeder dan verdrietig zou worden.
Daarnaast is duidelijk geworden dat de pleegouders [het kind] weinig begrenzing en onvoldoende structuur bieden, waardoor bij [het kind] het idee is ontstaan dat hij de baas is in het pleeggezin. Dit belemmert [het kind] in een evenwichtige ontwikkeling. Bovendien zijn de pleegouders zeer zelfbepalend en lijkt met name pleegmoeder niet in staat om te reflecteren op haar eigen gedrag. Er is voortdurend kritiek op de medewerkers van de GI en al hun voorgangers. De pleegmoeder reageert op vragen of opmerkingen van de GI zowel verbaal als non-verbaal afwijzend en/of diskwalificerend.
De grootste zorgen heeft de rechtbank over het feit dat de pleegouders onverminderd aan blijven geven dat zij ‘de betere ouders’ zijn en dat met name de pleegmoeder niet kan toestaan dat [het kind] bij de ouders opgroeit. Hoewel de pleegouders diverse malen door de GI erop gewezen zijn dat hun gedrag tegenover [het kind] zeer belastend is, trekken de pleegouders zich hier niets van aan en varen hun eigen koers. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de pleegouders [het kind] telkens cadeaus geven als zij hem zien (terwijl besproken is dit niet meer te doen), zij hem post sturen van zijn vriendjes uit [plaatsnaam] , zij tegen de uitdrukkelijke wens van de ouders in toch een bezoek aan [het kind] in het ziekenhuis hebben gebracht en uitspraken doen waarin de boodschap dat [het kind] snel weer ‘thuis’ zal zijn de boventoon voeren. Dit gedrag is, niet in het belang van [het kind] en vergroot het loyaliteitsconflict waarin hij toch al verkeert. De rechtbank vraagt zich dan ook af of pleegouders in staat zijn het belang van [het kind] boven hun eigen belang te stellen.
3.10.3.
Uit het verslag van de GI is de rechtbank gebleken dat [het kind] inmiddels bij de ouders geaard is en aan zijn ontwikkeling toekomt. Hij wordt door de ouders voldoende begrensd en hij vertoont leeftijdsadequaat gedrag. Ook de ouders hebben echter nog stappen te zetten ten aanzien van de communicatie met de pleegouders. Er zit veel wantrouwen en boosheid bij de ouders. Om te voorkomen dat [het kind] hier last van krijgt, is het van groot belang dat de ouders in het kader van mediation deze gevoelens uitpraten. Vanuit de GI en de Raad zijn er geen zorgen over het opvoedklimaat bij de ouders, met dien verstande dat de Raad een ondertoezichtstelling wel wenselijk acht.
3.10.4.
Voordat een kind terug kan keren naar de ouders is het belangrijk dat er sprake is van veiligheid, goed genoeg ouderschap en de bereidheid tot het aanvaarden van hulp. Tijdens het verblijf van [het kind] bij ouders is gebleken dat de ouders aan alle genoemde punten voldoen.
3.10.5.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet langer in het belang van [het kind] is om op te groeien bij de pleegouders. De bezwaren die er ten tijde van de uithuisplaatsing van [het kind] speelden, zijn niet langer aanwezig en gebleken is dat de ouders de zorg voor [het kind] nu wel kunnen dragen en [het kind] bij hen tot ontwikkeling komt.
Een wijziging van het verblijf van [het kind] in het kader van de voogdij is dan ook niet meer van toepassing, waardoor er geen reden meer bestaat voor het gedane verzoek.
Dat betekent dat de verblijfplaats van [het kind] voortaan bij de ouders zal zijn gelet op hetgeen dat hierna wordt overwogen ten aanzien van het herstel van het gezag van de moeder. Hieruit vloeit voort dat [het kind] zijn verblijf bij de ouders heeft. Het verzoek van de pleegouders tot terug geleiding van [het kind] zal dan ook worden afgewezen.
Herstel ouderlijk gezag moeder
3.11.
De moeder heeft verzocht om, wanneer de rechtbank bepaalt dat [het kind] zijn verblijf bij de ouders heeft, haar in het ouderlijk gezag over [het kind] te herstellen. Wanneer [het kind] bij de ouders blijft, dragen zij de zorg voor [het kind] en dient de moeder ook het gezag te krijgen zodat ze zelf beslissingen kan nemen in het belang van [het kind] . De ouders staan achter het voorstel van de GI om [het kind] onder toezicht te stellen van de GI. De ouders willen graag dat ook de vader het ouderlijk gezag krijgt. De ouders zullen dat samen regelen.
3.12.
De GI heeft te kennen gegeven akkoord te gaan met een herstel van de moeder in het ouderlijk gezag wanneer [het kind] weer bij de ouders gaat wonen. De GI zou hier wel graag een ondertoezichtstelling aan gekoppeld willen zien.
3.13.
De pleegouders hebben zich over deze kwestie niet expliciet uitgelaten.
3.14.
De Raad ziet geen contra-indicaties om de moeder weer te belasten met het ouderlijk gezag. In dat geval vindt de Raad het wel noodzakelijk dat er een ondertoezichtstelling komt, zodat de overgang gemonitord kan worden.
3.15.
De deskundigen is niet de vraag voorgelegd of het herstel van de moeder in het ouderlijk gezag in het belang van [het kind] is. De deskundigen hebben hier ook niets over opgemerkt in het deskundigenbericht.
3.16.
In de wet staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder wiens gezag is beëindigd, het gezag weer kan herstellen. De rechtbank wijst zo’n verzoek toe als herstel in het gezag in het belang is van het kind en als de ouder in staat is duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. [1]
3.16.1.
Op basis van de feiten en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat herstel in het gezag in het belang van [het kind] is. Ook is de rechtbank van oordeel dat de moeder in staat is om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de [het kind] te dragen. De moeder heeft haar leven weer op orde en [het kind] woont al sinds maart 2023 bij de ouders. Dat gaat goed. De GI en de Raad zijn het erover eens dat het perspectief bij de moeder ligt en dat moeder in staat is de ouderlijke verantwoordelijkheden voor [het kind] , net als voor haar andere kinderen, te dragen. De samenwerking met alle hulpverlening rondom [het kind] verloopt ook goed. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen.
3.16.2.
Verder zal de rechtbank in verband met het bepaalde in artikel 1:244 BW en artikel 2, aanhef en onder sub a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
De omgangsregeling
3.17.
De pleegouders hebben verzocht, voor het geval [het kind] bij de ouders gaat wonen, om een omgangsregeling tussen [het kind] en de pleegouders vast te stellen inhoudende dat:
  • [het kind] één weekend per veertien dagen bij de pleegouders verblijft van vrijdag na school tot zondag 18:30 uur/maandagochtend;
  • [het kind] één keer per veertien dagen, in de tussenliggende week, van woensdag na school tot donderdagochtend bij de pleegouders verblijft;
  • [het kind] tijdens de zomervakantie drie weken bij de pleegouders verblijft;
  • [het kind] tijdens de kerstvakantie één week bij de pleegouders verblijft;
  • [het kind] tijdens de meivakantie één week bij de pleegouders verblijft.
De pleegouders hebben hiertoe gesteld dat het voor hen onbegrijpelijk is dat de GI het in het belang van [het kind] vindt dat zijn opvoeders, zijn emotionele ouders, opeens nog maar een zeer beperkte rol in zijn leven mogen spelen. Wanneer de rechtbank beslist dat [het kind] bij de ouders zal opgroeien dan vinden de pleegouders het in het belang van [het kind] dat hij een frequent contact met hen zal houden. Feit is immers dat pleegouders in de eerste zes levensjaren van [het kind] een zéér belangrijke rol hebben gespeeld. Feit is bovendien dat bij de pleegouders en het netwerk de exclusieve hechting van [het kind] ligt van zes jaar en er een leegte zal ontstaan wanneer de pleegouders niet meer in zijn leven zijn. Dat is wederom een verlieservaring voor [het kind] . De pleegouders en [het kind] hebben samen veel meegemaakt. De identiteit en herinneringen van [het kind] liggen in het pleeggezin en hun leven is hoe dan ook met elkaar verbonden c.q. verweven. Evident is dat er sprake is van family life tussen [het kind] en de pleegouders. Het is vooral voor [het kind] belangrijk dat de band die zij met elkaar hebben in stand zal blijven. Daaraan mag niet getornd worden.
3.18.
De ouders hebben verweer gevoerd. Zij erkennen dat er contact tussen [het kind] en de pleegouders moet zijn. De frequentie en vorm moet echter in het belang van [het kind] zijn. In de visie van de ouders is het belangrijk dat het contact beperkt plaatsvindt, zodat [het kind] tot rust kan komen. Hij laat nu namelijk zorgelijke signalen zien na de omgangsmomenten. De ouders maken zich zorgen dat dit komt door een nog altijd onverminderd loyaliteitsconflict bij [het kind] en de bijdrage die de pleegouders hierin hebben.
De pleegouders geven aan dat het contact telkens ontspannen en goed verloopt en dat [het kind] enorm zou genieten van het contact. Ook geven de pleegouders aan dat het duidelijk is dat [het kind] het telkens moeilijk heeft tijdens het afscheid. Maar de ouders vragen zich af in hoeverre dit veroorzaakt wordt door de eigen houding van de pleegouders tijdens de gesprekken. Zo is gebleken dat de pleegouders tijdens de gesprekken gevoelens van ‘missen’ en ‘houden van’ de boventoon laten voeren, terwijl eerder afgesproken was dat dit voorkomen diende te worden aangezien dit belastend zou zijn voor [het kind] . Door de contactmomenten op die manier vorm te geven wordt [het kind] belast en wordt zijn loyaliteitsconflict verder vergroot. Hoewel de pleegouders de emoties van [het kind] dus met name lijken te zien als iets positiefs, en als bevestiging van de belangrijke rol die zij invullen voor [het kind] , zien zowel de ouders als de GI de heftige emoties van zowel de pleegouders als [het kind] als iets zorgelijks. Zij ervaren dat [het kind] heel heftig reageert op het contact en hebben aangegeven dat [het kind] een aantal zorgelijk uitspraken heeft gedaan en signalen heeft laten zien. Dit gedrag heeft hij niet eerder laten zien sinds hij weer bij zijn ouders verblijft, maar is pas zichtbaar geworden na het omgangsmoment met de pleegouders op 14 april 2023.
De pleegouders lijken niet te beseffen dat het in eerste instantie niet om henzelf gaat maar om [het kind] . Bovendien lijken pleegouders hun overtuiging ten aanzien van het belang van [het kind] met name te baseren op eigen gevoelens, zowel wat betreft de gevoelens tegenover [het kind] als tegenover de ouders. Er wordt op dit moment door de pleegouders te veel aan [het kind] getrokken, omdat zij willen dat [het kind] weer bij hen komt wonen en dat er in ieder geval voor de komende tijd veel frequenter en onbegeleid contact zal plaatsvinden. Dit is erg verwarrend voor [het kind] , juist nu er weer ruimte is voor herstel van contact met zijn ouders, waarbij zijn ouders [het kind] daarbij ruimte laten voor het missen en houden van zijn pleegouders.
Mede om te voorkomen dat er zich in de toekomst weer een situatie voor zou doen waarbij pleegouders [het kind] belasten met volwassenproblematiek, heeft de GI op advies van Mereo een aantal veiligheidsafspraken opgesteld welke ondertekend dienden te worden door de pleegouders voor een volgend contactmoment. De pleegouders waren enkel bereid voor het komende belmoment afspraken te ondertekenen, en toonden wederom weerstand wat betreft het maken van afspraken voor volgende omgangsmomenten. Ondanks dat er afspraken waren gemaakt voor het betreffende belmoment, hielden de pleegouders zich wederom niet aan de veiligheidsafspraken door aan te haken op de emoties van [het kind] en zichzelf ook emotioneel op te stellen in het gesprek.
Ouders erkennen dat de pleegouders een belangrijke rol in het leven van [het kind] vervullen en willen hen dan ook graag een rol blijven geven in zijn leven, maar dat dient dan wel in [het kind] 's belang te zijn. De manier waarop de pleegouders zich blijven opstellen tijdens de contactmomenten, maakt dat de ouders van mening zijn dat de pleegouders niet in staat zijn hun eigen visie opzij te zetten en het belang van [het kind] als uitgangspunt te nemen.
3.19.
De GI wil rust voor [het kind] . De duur van de omgang zoals die bij voorlopige voorziening is bepaald, was praktisch niet realiseerbaar omdat er geen begeleiding beschikbaar was op de aangegeven tijdstippen. Daarom is ervoor gekozen om nu elke week twee uur omgang te laten plaatsvinden. Dat is heftig voor [het kind] .
Voor [het kind] is het veel meer dan alleen twee uurtjes omgang. Het vraagt heel veel van hem. De GI gunt het [het kind] en de pleegouders om in de toekomst meer omgang te hebben, maar die mogelijkheden zijn er nu nog niet. Afspraken worden door de pleegouders niet nagekomen en in het contact met de pleegouders gaat het vaak over zaken die er niet toe doen. De GI krijgt wekelijks e-mails van de pleegouders over wat zij willen, terwijl het over [het kind] zou moeten gaan. Zolang er geen rust is, is een omgangsmoment per drie of vier weken passend voor [het kind] . Als er rust is, kan er gekeken worden of er wellicht meer omgang mogelijk is tijdens vakanties of weekenden.
3.20.
De Raad is van mening dat [het kind] is gehecht aan de pleegouders en dat het van belang is dat zij betrokken blijven bij [het kind] . Als de omgang met de pleegouders verder wordt uitgebreid op een natuurlijke manier dan heeft [het kind] het nodig dat pleegouders de situatie accepteren. Dat kan alleen maar als de pleegouders vanuit hun gevoel kunnen uitstralen dat het goed is dat [het kind] bij de ouders woont.
3.21.
De deskundigen pleiten ervoor dat er een goede omgangsregeling komt tussen [het kind] en de pleegouders. Er is sprake van gehechtheid. Tijdens de gesprekken die de deskundigen hebben gevoerd, is gebleken dat de ouders ruimhartig zijn in het faciliteren van contact met de pleegouders. Het is niet goed dat de pleegouders ook nog een dreiging boven het hoofd hangt dat hun omgang met [het kind] wordt afgenomen.
De deskundigen adviseren om aan te sluiten bij de voorlopige zorgregeling zoals die bij voorlopige voorziening is gegeven (eenmaal per veertien dagen 4,5 uur begeleide omgang bij de pleegouders). Begeleiding van die omgang lijkt vooralsnog geïndiceerd en kan mogelijk worden afgebouwd in overleg met de GI. Ter zitting heeft de [deskundige 1] nogmaals uitdrukkelijk herhaald dat er goed aandacht besteed dient te worden aan hoe het contact met de pleegouders vormgegeven wordt.
3.22.
De rechtbank overweegt als volgt:
" Ik heb twee papa's en mama's en daardoor ben ik heel speciaal. Het liefst zou ik 1000 nachtjes bij papa en mama [plaatsnaam] en 1000 nachtjes bij papa en mama [plaatsnaam] willen blijven". Dat zijn de woorden van [het kind] . Hoewel er al veel procedures zijn gevoerd en het de ouders en pleegouders niet lukt om nader tot elkaar te komen, is het voor [het kind] ondanks alle onrust toch duidelijk: hij heeft 2 papa's en 2 mama’s van wie hij houdt en die allemaal belangrijk voor hem zijn. Allemaal hebben ze een plekje in [het kind] zijn hart en een rol in zijn leven.
Het zou mooi zijn als de volwassenen [het kind] in zijn wens kunnen steunen en hem de toestemming zouden kunnen geven dat het goed is om bij het andere ouderpaar te zijn en daar plezier te hebben. Alleen op die manier zou voorkomen kunnen worden dat [het kind] verder in een loyaliteitsconflict terechtkomt. Hoewel het begrijpelijk is dat het voor de pleegouders zwaar is dat [het kind] na zes jaar plotseling bij hen is weggehaald, zijn met name de pleegouders nog niet zover zijn dat ze [het kind] hierin tegemoet kunnen komen. Zij blijven via hun gedrag het loyaliteitsconflict waar [het kind] in verzeild is geraakt voeden. Ondanks diverse opmerkingen hierover vanuit de GI en de ouders om dergelijk gedrag in het belang van [het kind] achterwege te laten, slagen de pleegouders hier niet in en is gebleken dat zij op dit punt ook niet leerbaar zijn. De forensisch mediators hebben ten aanzien van de pleegouders aangegeven dat zij zich telkens als de betere ouders presenteren en duidelijk hebben gemaakt er niet mee te kunnen leven dat [het kind] bij de ouders opgroeit. Dit is de rode lijn die door alle procedures loopt en die het voor [het kind] steeds lastiger maakt om met alle vier de ouders een goed en onbelast contact te hebben. Daar staat tegenover dat hoewel de ouders uitzonderlijke stappen in hun taak als ouders hebben gezet, zij ook niet onbevooroordeeld zijn tegenover de pleegouders. De ouders maken de pleegouders veel verwijten. Ook al geven de ouders aan dat zij het belangrijk vinden dat [het kind] contact blijft houden met de pleegouders, kan het niet anders dan dat [het kind] voelt dat de relatie tussen de ouders en pleegouders moeizaam is. Hierdoor zakt [het kind] nog dieper weg in zijn loyaliteitsconflict. Ongeacht de beslissingen die de rechtbank neemt, zijn enkel de ouders en pleegouders in staat om [het kind] uit het loyaliteitsconflict te halen en hem heel te laten. Daarvoor is het nodig dat zij hun eigen verdriet, pijn en wantrouwen opzij zetten en het belang van [het kind] voorop gaan stellen.
3.23.
In de voorlopige voorziening heeft de kinderrechter beslist dat [het kind] voorlopig eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 14:00 uur tot 18:30 uur onder begeleiding bij de pleegouders in [woonplaats] verblijft. De rechtbank betreurt het dat er, vanwege praktische redenen, geen uitvoering is gegeven aan deze voorlopige omgangsregeling. Hierdoor hebben er meerdere kortere omgangsmomenten plaatsgevonden die voor [het kind] wellicht belastender zijn geweest dan één langduriger contactmoment. De rechtbank gaat ervan uit dat de GI zich tot het uiterste zal inspannen om ditmaal wel de omgangsregeling te realiseren zoals de rechtbank die uit zal spreken. Daarbij dienen financiële en praktische problemen aan de zijde van de GI en/of de begeleidende instantie een ondergeschikte rol te spelen.
3.24.
Voor wat betreft de vormgeving van de omgangsregeling is de rechtbank van oordeel dat het hierbij wel van belang is om enig inzicht in de hechtingsrelatie van [het kind] en de pleegouders te krijgen. Ter zitting heeft de gedragswetenschapper van de GI aangegeven dat er een breed kindbeeld van [het kind] geschetst gaat worden waarbij er mogelijk meer duidelijkheid over deze hechtingsrelatie komt en ook met [het kind] zelf zal worden gesproken. De rechtbank acht het in het belang van [het kind] om de uitkomsten hiervan af te wachten. Tot die tijd zal de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastleggen die in het verlengde van de voorlopige voorziening ligt. Voorlopig zal [het kind] eenmaal per twee weken 4,5 uur aaneengesloten onder begeleiding bij de pleegouders verblijven, waarbij de voorkeur uitgaat naar vrijdagmiddag van 14:00 uur tot 18:30 uur, maar het betrokkenen vrij staat om hierover in overleg een andere dag of tijdstip af te spreken als dat in het belang van [het kind] is. Gedurende een periode van zes maanden dient er aan de hand van deze voorlopige zorgregeling rust voor [het kind] te komen. De definitieve beslissing ten aanzien van de omgangsregeling zal de rechtbank aanhouden voor de duur van zes maanden. In het geval er al eerder meer rust is en de pleegouders kunnen accepteren dat [het kind] bij de ouders opgroeit, kan er toegewerkt worden naar een uitbreiding van de omgang met een overnachting of gedurende een langere periode tijdens de vakantie. Hierbij dient onder regie van de GI het tempo van [het kind] gevolgd te worden.
3.25.
Partijen dienen de rechtbank na zes maanden schriftelijk te informeren over het verloop van de omgang. Zo nodig zal er een nadere zitting worden gepland waarbij er enkelvoudig een beslissing zal worden genomen over een definitieve omgangsregeling.
Vervanging GI
3.26.
De pleegouders verzoeken de rechtbank om de GI, die belast was met de voogdij over [het kind] , te vervangen door een andere gecertificeerde instelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.27.
Nu de moeder in het ouderlijk gezag over [het kind] wordt hersteld, eindigt de voogdij van de GI over [het kind] . De pleegouders hebben ten aanzien van het initiële verzoek tot vervanging van de GI als voogdij instelling dan ook geen belang meer. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.28.
In de beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling zal de rechtbank nader ingaan op de verhouding tussen de pleegouders en de GI als uitvoerende instantie van de ondertoezichtstelling.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
herstelt de moeder in het ouderlijk gezag over de minderjarige
[het kind], geboren op [geboortedatum] 2016 te [plaatsnaam] ;
4.2.
bepaalt dat de omgangsregeling tussen [het kind] en de pleegouders
voorlopigals volgt dient te worden vormgegeven:
  • [het kind] verblijft eenmaal per veertien dagen op vrijdag van 14:00 uur tot 18:30 uur onder begeleiding bij de pleegouders;
  • de GI zal de regie voeren over de omgang en heeft de mogelijkheid om deze eventueel uit te breiden en de begeleiding af te bouwen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt aan de definitieve beslissing ten aanzien van de omgangsregeling voor de duur van zes maanden;
4.5.
stelt de ouders, de pleegouders en de GI in de gelegenheid om de rechtbank uiterlijk 1 april 2024 te informeren over het verloop van de omgang waarna de rechtbank partijen zal informeren over het verdere verloop van de procedure;
4.6.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
4.7.
wijst voor het overige het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Oelmeijer, voorzitter, mr. W.Th.M. Raab, rechter, en mr. B. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. J.A.J. Aquina, griffier op 3 november 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in samenhang gelezen met artikel 1:247 lid 2 BW.