Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] en de derde-partij daarnaast aan de [adres 2] . Bij brief van 24 februari 2020 heeft hij bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend. Eiser heeft verweerder verzocht om, gelet op onder andere artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV), handhavend op te treden tegen de buitenunit van de warmtepomp van de derde-partij aan de buitengevel van hun woning. Eiser stelt (geluid)hinder te ondervinden van deze buitenunit. Eiser heeft daarbij opgemerkt dat vanaf januari 2021 ook het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) hiervoor regels zal bevatten. Eiser verzoekt dan ook anticiperend hierop handhavend op te treden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving van eiser voor wat betreft strijd met artikel 4:6 van de APV afgewezen. Verweerder heeft erop gewezen dat in de huidige APV geen regelgeving is opgenomen die specifiek bedoeld is voor een buitenunit van een warmtepomp. Eiser heeft verzocht dit aan te passen, maar daarvoor ziet verweerder geen aanleiding. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat artikel 4:6, eerste lid, van de APV weliswaar aangeeft dat het verboden is (buiten een inrichting) in de open lucht een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, maar dat dit artikel hieraan geen geluidsnormen koppelt. Er kunnen wel geluidsmetingen worden verricht, maar die kunnen dan enkel indicatief worden gebruikt. De buitenunit van de warmtepomp is volgens verweerder enkel in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) geplaatst, nu dit zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning is gebeurd. Verweerder heeft aangekondigd de derde-partij aan te schrijven om een vergunningaanvraag in te dienen, maar tevens de verwachting uitgesproken dat een omgevingsvergunning zal kunnen worden verleend. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de RUD Zuid-Limburg (hierna: de RUD) op verzoek van verweerder een akoestisch onderzoek ingesteld en uitgevoerd. Op 8 juni 2021 heeft de RUD een bezoek gebracht aan de woning van de derde-partij. Hierbij is de situatie en positie van de warmtepomp opgenomen. Volgens de RUD is, gezien het (grote) gevelvlak van zowel de woning van eiser als van de woning van de derde-partij, een geluidsmeting niet uitvoerbaar. Dit heeft te maken met de vele reflecties die hierbij optreden (tunneleffect). Dit geeft dan een vertekend beeld van de werkelijke geluidsbelasting op de gevel. De RUD heeft er daarom voor gekozen om het bronniveau van de installatie op te vragen en door middel van een berekening te komen tot de gevelbelasting van het invallend geluid op de gevel. Uit technische informatie is gebleken dat de installatie een bronniveau heeft van 62 dB(A). Uitgaande van dat bronniveau levert volgens de RUD de buitenunit een bijdrage van 40 dB(A) op de gevel van eiser. Als uitgangspunt om te bepalen of sprake is van geluidsoverlast sluit de RUD vervolgens, op basis van de jurisprudentie, aan bij de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Nu op basis van het Activiteitenbesluit voor de dag-, avond- en nachtperiode een geluidsnorm geldt van respectievelijk 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) is er met een bijdrage van 40 dB(A) op de gevel van eiser geen sprake van een overschrijding volgens de RUD. Daarbij heeft de RUD opgemerkt dat bij de berekening ervan is uitgegaan dat de installatie maximaal in gebruik is, wat feitelijk niet het geval zal zijn.
4. Eiser heeft NSG en LBP Sight opdracht gegeven voor een contra-expertise naar aanleiding van het rapport van de controle van de RUD van 8 juni 2021.
Uit het rapport van NSG van 22 november 2021 blijkt dat volgens NSG de warmtepomp niet voldoet aan de geluidseisen die hieraan moeten worden gesteld. Volgens NSG wordt niet voldaan aan de norm die geldt op grond van het Bouwbesluit en niet aan de norm uit het Activiteitenbesluit, maar ligt het werkelijke geluidsniveau 20 dB(A).
Uit het rapport van LBP Sight van 27 januari 2022 volgt onder andere dat de situatie om een complexer geluidsonderzoek en meer expertise vraagt, wat inhoudt dat alsnog een meetonderzoek ter plaatse uitgevoerd moet worden.
5. In het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) verweerder in de gelegenheid gesteld om een nadere onderbouwing van het geluidsaspect aan te leveren. Verweerder heeft daartoe Alcedo op 6 mei 2022 geluidsmetingen laten uitvoeren ter plaatse van de warmtepomp unit. Uit het controlerapport van Alcedo van 18 mei 2022 blijkt dat het stoorniveau tijdens de meting herhaald is vastgesteld op circa 39 dB(A). Het gemeten equivalente geluidsniveau tijdens het in bedrijf zijn van de warmtepomp bedroeg steeds 42 tot 43 dB(A). Na correctie van het stoorgeluid bedraagt het equivalente geluidsniveau ter plaatse van de terreingrens tussen de twee woningen 41 dB(A) volgens Acedo. Eiser is door de commissie in de gelegenheid gesteld om een reactie in te dienen op het rapport van Alcedo. Eiser heeft van deze gelegenheid bij brief van 10 juni 2022 gebruik gemaakt. Op deze reactie van eiser heeft Alcedo namens verweerder op 8 juli 2022 een reactie ingediend.
6. In haar advies heeft de commissie geconcludeerd dat geen sprake is van geluidhinder in objectieve zin. Dat de geluidbelasting op de erfgrens wellicht geen 40 dB(A) bedraagt maar wellicht 41 of 42 dB(A) maakt volgens de commissie niet dat daarmee sprake is van geluidhinder in de zin van artikel 4:6 van de APV. Een geluidbelasting van om en nabij de 40 dB(A) betreft het geluidniveau van een normaal gesprek en dat is niet als hinder aan te merken. Daarbij merkt de commissie nog op dat voor de geluidbelasting aansluiting is gezocht bij de geluidnormen van het Activiteitenbesluit en dit uitgaat van de gevelbelasting. De commissie is niet gebleken dat onjuiste geluidnormen zijn gehanteerd in relatie tot geluidhinder zoals bedoeld in artikel 4:6 van de APV. Naast de geluidssterkte is ook bezien of het karakter van het geluid tonaal is en dat is niet het geval. Hierbij merkt de commissie op dat geen andersluidende rapportages door bezwaarmaker zijn overgelegd. Er zijn geen eigen metingen dan wel berekeningen gepresenteerd, die een andere uitkomst laten zien. Gelet op het voorgaande heeft de commissie verweerder geadviseerd om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
9. Eiser stelt dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder veroorzaakt door de warmtepomp waardoor geen sprake is van overtreding van artikel 4:6 van de APV. Eiser voert daartoe het volgende - samengevat - aan. Volgens eiser is het rapport van de RUD ondeugdelijk. Zo zijn de uitgangspunten waar de RUD vanuit is gegaan niet juist. Daarnaast moet volgens eiser niet worden uitgegaan van een bronvermogen van de warmtepomp van 62 dB(A) maar van 72 dB(A). De door de RUD bij de berekening gehanteerde uitgangspunten resulteren volgens eiser in een verkeerde uitkomst van de geluidbelasting van de warmtepomp. Verweerder had daarom niet het geluidsrapport van de RUD aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Daarnaast zijn volgens eiser de door hem ingebrachte contra-expertises, namelijk het rapport van LBP Sight en het rapport van NSG, onvoldoende betrokken bij het bestreden besluit. Ten slotte voert eiser aan dat gezien de rustige en stille omgeving waarin de woning zich bevindt (nabij het buitengebied), de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit te hoog zijn. Volgens eiser is het in dit concrete geval redelijker om aansluiting te zoeken bij de normen uit de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’. In het bestreden besluit is niet onderbouwd waarom ondanks bovengenoemde kenmerken van de betreffende omgeving toch aansluiting is gezocht bij het Activiteitenbesluit en niet bij de Handreiking.
Beoordeling door de rechtbank
10. In artikel 4:6, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is (buiten een inrichting) in de openlucht een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
11. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat artikel 4:6, eerste lid van de APV het toetsingskader is voor wat betreft de vraag of er ten gevolge van de warmtepomp-unit sprake is van onrechtmatige geluidhinder en gaat dan ook uit van dit toetsingskader.
12. In de APV zelf zijn geen richtlijnen opgenomen aan de hand waarvan kan worden bepaald of sprake is van geluidhinder. Ook bevat de APV geen geluidsnormen waar installaties als genoemd in artikel 4:6 van de APV aan moeten voldoen. Verweerder heeft, vanwege het ontbreken van deze normering, beleidsruimte om te bepalen welke geluidsnormen gehanteerd moeten worden.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht voor het bepalen van de geluidsnorm van de warmtepomp unit geen aansluiting heeft gezocht bij artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit. In dat artikellid is bepaald dat een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB veroorzaakt, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai. Dit artikel is in werking getreden op 1 april 2021. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning die voor deze datum is gedaan blijven de voorschriften van toepassing die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd gedaan. Nu de derde-partij op 10 maart 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor de warmtepomp-unit, is de (nieuwe) norm uit artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit niet van toepassing op deze aanvraag voor de plaatsing van de unit. Deze norm kan dan vervolgens niet via een handhavingstraject alsnog “binnen worden gehaald” als vereiste waaraan de unit toch moet voldoen. Dat zou immers betekenen dat deze norm ook voor alle (legaal) bestaande warmtepomp-units gaat gelden en dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever en past ook niet in het systeem van het Bouwbesluit.
14. Verweerder heeft voor de inkleuring van het in artikel 4:6 van de APV opgenomen begrip geluidhinder aansluiting gezocht bij de geluidsnormen die zijn opgenomen in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit. Die normen zijn strikt bezien niet van toepassing op geluid dat een warmtepomp van een woning maakt, maar verweerder heeft daarbij in redelijkheid kunnen aansluiten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 maart 2021.
Toetsing aan de norm uit het Activiteitenbesluit
15. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de warmtepomp-unit geen geluidhinder oplevert in de zin van artikel 4:6 van de APV verwezen naar de rapporten van de RUD van 12 augustus 2021 en van Alcedo van 18 mei 2022. Eiser heeft twee contra-expertises overgelegd, namelijk het rapport van NSG van 22 november 2021 en van LBP Sight van 27 januari 2022. Uit het rapport van Alcedo blijkt dat Alcedo op 6 mei 2022 ter plaatse van de woning van de derde-partij geluidsmetingen heeft verricht. NSG en LBP Sight hebben dergelijke metingen niet verricht en hun rapporten geven onvoldoende grond voor twijfel aan de uitkomsten zoals vermeld in het rapport van Alcedo. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerder niet van het rapport van Alcedo mocht uitgaan.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van het rapport van Alcedo op het standpunt heeft kunnen stellen dat de warmtepomp-unit, gelet op de geluidnormen zoals die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit, geen zodanige geluideffecten heeft dat sprake is van strijd met artikel 4:6 van de APV.
17. Gezien het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.