ECLI:NL:RBLIM:2023:6916

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
10689219 \ AZ VERZ 23-103
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en uitleg cao-bepaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Stichting Meerderweert en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 8 februari 2021 arbeidsongeschikt en had een WIA-aanvraag ingediend, die door het UWV was afgewezen. De werkgever had op 27 juni 2023 een ontslagvergunning aangevraagd, welke door het UWV was geweigerd. De werkgever verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van langdurige arbeidsongeschiktheid, terwijl de werknemer verweer voerde en om een transitievergoeding vroeg.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende had aangetoond dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat de werknemer niet in staat was om zijn werk te verrichten en er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing binnen de organisatie. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst kon worden ontbonden, ondanks de eerdere weigering van het UWV, en dat de werknemer recht had op een transitievergoeding van € 4.739,68 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente. De kantonrechter bepaalde dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2024 zou eindigen en dat de werkgever een bruto-netto specificatie moest verstrekken aan de werknemer. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10689219 \ AZ VERZ 23-103
Beschikking van de kantonrechter van 27 november 2023
in de zaak van:
de stichting STICHTING MEERDERWEERT, STICHTING PRIMAIR ONDERWIJS WEERT/NEDERWEERT,
statutair gevestigd te Weert,
werkgever,
gemachtigde mr. C.A.M. van Vught,
verzoekende partij,
tegen:
[verweerder],
wonend aan [adres] ,
[postcode] [plaatsnaam] , [gemeente] ,
werknemer,
gemachtigde mr. K. van de Mosselaar (ARAG SE),
verwerende partij.
Partijen zullen hierna Meerderweert en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 29 augustus 2023 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
- het op 19 september 2023 ter griffie ontvangen verweerschrift,
- de op 28 september 2023 namens Meerderweert ingediende aanvullende stukken,
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2023.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1969, is op 1 augustus 2019, voor onbepaalde tijd, bij Meerderweert in dienst getreden in de functie van Leraar L10 tegen een laatstelijk salaris van € 2.743,80 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. De arbeidsomvang bedraagt 0,6 wtf ofwel 24 uren per week.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Primair Onderwijs (CAO PO) van toepassing.
2.3.
[verweerder] is sinds 8 februari 2021 arbeidsongeschikt. In verband met het bereiken van het einde van de wachttijd in het kader van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (hierna: WIA), heeft [verweerder] op 9 november 2022 een WIA-aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Het UWV heeft bij beschikking van 2 januari 2023 geoordeeld dat [verweerder] voor 30,03% arbeidsongeschikt is en heeft derhalve (omdat [verweerder] minder dan 35% arbeidsongeschikt is) de aanvraag om toekenning van een WIA-uitkering afgewezen.
2.4.
[verweerder] heeft bij het UWV bezwaar gemaakt tegen de WIA-beschikking. Het UWV heeft in haar beslissing op bezwaar van 8 juni 2023 dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.5.
Meerderweert heeft op 27 juni 2023 een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Bij beslissing van 5 juli 2023 heeft het UWV de gevraagde ontslagvergunning geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
Meerderweert verzoekt de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel b, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dit met compensatie van de kosten van deze procedure.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft hij, voorwaardelijk in het geval het verzoek toch zou worden toegewezen, bij zelfstandig verzoek verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn voor Meerderweert van twee maanden,
  • Meerderweert te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een transitievergoeding van € 4.647,37 bruto in het geval de arbeidsovereenkomst per 1 december 2023 wordt ontbonden, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen een maand na einde arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden,
  • Meerderweert te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke bruto-netto specificatie betreffende de betaling van de transitievergoeding, op straffe van een dwangsom in het geval Meerderweert na betekening van de beschikking niet hietaan voldoet,
  • Meerderweert te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat Meerderweert het verzoek tijdig heeft ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de toestemming door het UWV is geweigerd.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.3.
De kantonrechter overweegt dat zij zich bij de toetsing van een ontbindingsverzoek op de a-grond of de b-grond na een weigering van de toestemming door het UWV aan dezelfde criteria dient te houden als het UWV (
Kamerstukken II2013/14, 33818, nr. 7, p.62), met dien verstande dat de kantonrechter niet gebonden is aan de “Uitvoeringsregels ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid” waaraan het UWV in dit geval wel toetst (ECLI:NL:HR:2018:1212). De kantonrechter dient de zaak geheel opnieuw te beoordelen en kan dus niet volstaan met het nagaan of het UWV tot een juist oordeel is gekomen. Met in achtneming van deze uitgangspunten beoordeelt de kantonrechter hierna het verzoek van Meerderweert.
4.4.
Meerderweert voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gelegen in de langdurige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub b BW (de zogenaamde b-grond). Onder de b-grond wordt verstaan:
“ziekte of gebreken van de werknemer waardoor hij niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten, mits de periode, bedoeld in artikel 670, leden 1 en 11, is verstreken en aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht”.Meerderweert zal dus moeten aantonen dat:
[verweerder] door ziekte of gebreken zijn werk niet meer kan verrichten;
[verweerder] binnen 26 weken niet kan herstellen voor het verrichten van zijn werk;
[verweerder] binnen 26 weken zijn werk niet in aangepaste vorm kan verrichten;
[verweerder] binnen een redelijke termijn niet kan worden herplaatst in een andere passende functie, ook niet met behulp van scholing;
De termijn van loonbetaling bij ziekte voorbij is.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat [verweerder] vanwege zijn gezondheidsproblemen niet meer in staat is om zijn eigen functie van docent uit te oefenen. De eigen functie is niet passend te maken en er zijn binnen de organisatie van Meerderweert geen passende andere mogelijkheden aanwezig (zie hierna onder 4.6). Deze conclusies van partijen zijn gebaseerd op de beschrijving van de belastbaarheid door de bedrijfsarts van 9 mei 2023 (productie 9 bij verzoekschrift) en de rapportage van de door de bedrijfsarts ingeschakelde deskundige van 20 juni 2023 (productie 10 bij verzoekschrift). De kantonrechter stelt vast dat die conclusies door de inhoud van de betreffende producties worden gestaafd. Partijen zijn het verder erover eens dat niet te verwachten valt dat [verweerder] binnen 26 weken zal herstellen voor het verrichten van de bedongen arbeid en evenmin dat hij binnen 26 weken zijn werk in aangepaste vorm zal kunnen verrichten. Ook op dit punt geldt dat een en ander wordt gestaafd door de bevindingen van de bedrijfsarts. Vast staat ten slotte dat [verweerder] langer dan 104 weken arbeidsongeschikt is, zodat de termijn van loondoorbetaling bij ziekte voorbij is.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is nog kort stil gestaan bij de vraag of [verweerder] de administratieve werkzaamheden die hij nu op detacheringsbasis voor Stichting Award NL verricht, ook voor Meerderweert zou kunnen verrichten. [verweerder] heeft toegelicht dat het gaat om 8 uren per week, welke uren hij zeer flexibel kan invullen. Soms gaat het een week wel, soms gaat het een week niet. Hij kan vanuit huis werken en is niet gebonden aan deadlines. Meerderweert heeft aangegeven dat zij dergelijke, flexibel uit te voeren werkzaamheden, niet kan aanbieden. [verweerder] heeft dit niet weersproken. Hiermee staat genoegzaam vast dat herplaatsing binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is.
4.7.
De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat sprake is van een voldragen b-grond. Van Meerderweert kan in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [verweerder] laat voortduren. Vervolgens dient het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst echter ook nog te worden getoetst aan artikel 3.7 van de CAO PO. Die cao is immers op de arbeidsovereenkomst van toepassing. In dit artikel is onder meer het volgende bepaald:
“2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn dienstbetrekking op grond van artikel 3.6 lid 1 onder b, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. (...) Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voorgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met inachtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO)”.
4.8.
Meerderweert stelt zich op het standpunt dat, anders dan het UWV heeft geoordeeld, wel degelijk sprake is van een zwaarwegend dienstbelang als bedoeld in voornoemd artikel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat indien [verweerder] in dienst wordt gehouden zonder de mogelijkheid om te werken, dat tot gevolg heeft dat financiën die door de Rijksoverheid zijn bestemd voor het geven van onderwijs, door Meerderweert moeten worden ingezet om een medewerker die geen werkzaamheden kan verrichten, in dienst te houden. [verweerder] heeft op dit punt verklaard dat hij niet kan oordelen over de vraag of bij Meerderweert sprak is van een zwaarwegend dienstbelang.
4.9.
De kantonrechter stelt vast dat het ontbreken van een zwaarwegend dienstbelang het UWV ertoe heeft gebracht om de ontslagvergunning te weigeren. Het UWV heeft in de beslissing van 5 juli 2023 immers geoordeeld dat in artikel 3.7 lid 2 CAO PO is bepaald dat er sprake
moetzijn van ernstige financiële problemen voor de werkgever wil sprake zijn van een zwaarwegend dienstbelang, en dat Meerderweert dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Anders dan het UWV is de kantonrechter van oordeel dat het bestaan van een zwaarwegend dienstbelang zoals bedoeld in voornoemd artikel in dit geval geen voorwaarde is waaraan moet zijn voldaan om de arbeidsovereenkomst te kunnen ontbinden. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
4.10.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142).
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de tekst van genoemde cao-bepaling en de onderliggende ZAPO-regeling (Regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs), kijkend naar de bewoordingen van de bepaling en de gehele tekst van de cao en de ZAPO-regeling, blijkt dat deze zijn geschreven voor de situatie waarin iemand die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV, eventueel wel nog werkzaamheden in een andere functie voor zijn werkgever kan verrichten. In lid 2 van artikel 3.7 CAO PO is immers vermeld dat bij voortzetting van het dienstverband afspraken worden gemaakt over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De kantonrechter kan gelet hierop niets anders concluderen dan dat de bepaling is gegrond op de aanname dat de betreffende werknemer nog in staat is werkzaamheden te verrichten voor de onderwijsinstelling. Dat dit het uitgangspunt is volgt ook uit lid 3 van artikel 3.7 CAO PO; daarin is immers bepaald dat het dienstverband genoemd in het tweede lid, in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen mag worden voortgezet.
4.12.
Artikel 3.7 lid 2 CAO PO is dus niet geschreven voor de situatie die in het geval van [verweerder] aan de orde is. Tussen partijen staat immers vast dat [verweerder] helemaal geen werkzaamheden meer voor Meerderweert kan verrichten: niet in zijn eigen functie en ook niet in een andere functie binnen de organisatie van Meerderweert. Gelet hierop kan op basis van die bepaling niet worden geconcludeerd dat Meerderweert een zwaarwegend dienstbelang moet hebben, wil zij de arbeidsovereenkomst met [verweerder] kunnen ontbinden. De vraag of dat zwaarwegend dienstbelang bij Meerderweert aanwezig is, hoeft dus niet te worden beantwoord.
4.13.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Meerderweert zal toewijzen. Dit brengt mee dat de kantonrechter toekomt aan beoordeling van de zelfstandige verzoeken van [verweerder] .
Opzegtermijn
4.14.
Het verzoek ter zake de opzegtermijn, waartegen overigens ook geen verweer is gevoerd, ligt voor toewijzing gereed. Ingevolge artikel 7:671b lid 8 onderdeel a BW bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, met dien verstande dat de looptijd van de procedure in mindering wordt gebracht op de geldende opzegtermijn. De door Meerderweert in acht te nemen opzegtermijn bedraagt in dit geval twee maanden. Dat een afwijkende opzegtermijn is overeengekomen, is niet gesteld of gebleken. Deze procedure is aangevangen op 29 augustus 2023 (datum ontvangst ontbindingsverzoek) en is geëindigd op 24 november 2023 (datum van dagtekening van deze ontbindingsbeslissing). Met inachtneming van het vorenstaande en overwegende dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt tegen het einde van de maand, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2024 ontbinden.
Transitievergoeding
4.15.
Het verzoek ter zake de transitievergoeding, waartegen evenmin verweer is gevoerd, ligt eveneens voor toewijzing gereed. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verweerder] aanspraak heeft op deze vergoeding. [verweerder] heeft het door hem verzochte bedrag berekend op basis van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2023. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat gelet op de datum waarop de te geven beschikking wordt afgegeven, ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 december niet aan de orde zal zijn. Vervolgens is gebleken dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de hoogte van de transitievergoeding in lijn moet zijn met de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Aangezien de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2024 wordt ontbonden, is de transitievergoeding in lijn daarmee berekend. De verzochte wettelijke rente is, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Bruto-netto specificatie
4.16.
Ten slotte ligt ook het verzoek dat ertoe strekt dat Meerderweert een bruto-netto specificatie aan [verweerder] verstrekt ter zake de betaling van de transitievergoeding voor toewijzing gereed. Ook tegen toewijzing van dit verzoek is geen verweer gevoerd. Het verzoek om aan de veroordeling tot verstrekking van deze specificatie een dwangsom te verbinden, wordt afgewezen. [verweerder] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het opleggen van een dwangsom nodig is om Meerderweert een prikkel tot nakoming van deze veroordeling te geven.
Proceskosten
4.17.
Gelet op de aard en uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat de proceskosten op hierna te bepalen wijze worden gecompenseerd. De door [verweerder] verzochte proceskostenveroordeling wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2024,
5.2.
veroordeelt Meerderweert tot betaling van € 4.739,68 bruto ter zake transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening
5.3.
veroordeelt Meerderweert tot verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke bruto - netto specificatie, ter zake de betaling van de transitievergoeding,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordeling tot betaling van de transitievergoeding en de verstrekking van de bruto - netto specificatie uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: