ECLI:NL:RBLIM:2023:6855

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
03/256135.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling van een 83-jarig slachtoffer met een fiets

Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van een 83-jarige vrouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 22 september 2021 het slachtoffer met een fiets tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken jukbeen en een hersenschudding. Het slachtoffer heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen en was na twee maanden nog niet volledig hersteld. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 253 dagen, met aftrek van het voorarrest, en kende een deels toewijsbare schadevergoeding toe aan de benadeelde partij.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 november 2023, waarbij de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren. De officier van justitie eiste vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit bewezen op basis van getuigenverklaringen en medische rapporten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een vermindering van de strafbaarheid.

De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding voldoende onderbouwd was voor de zaak- en daggeldvergoeding, maar dat andere delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moesten worden wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij de schadevergoeding van de Staat kan ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/256135.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1990,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L. van Tiggelen, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens
[benadeelde partij] is gehoord mr. S.L.R. Hensen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
[benadeelde partij] met een fiets tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen waardoor zij een hersenschudding en een gebroken jukbeen heeft opgelopen. Primair is dit ten laste gelegd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel; subsidiair als een poging daartoe.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, omdat het letsel van het slachtoffer volgens de officier van justitie niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, verwijzend naar de ontkennende verklaring van de verdachte, vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit bewezen op grond van de onderstaande bewijsmiddelen.
[benadeelde partij]verklaart in haar aangifte, zakelijk weergegeven, het volgende: [2]

Ik doe aangifte van zware mishandeling. Op 22 september 2021 omstreeks 16:00 uur stond ik op de stoep voor mijn woning gelegen aan [adres 2] toen er een man aan kwam fietsen. Hij stopte bij mij. Hij begon tegen mij te praten en ik merkte dat hij opgewonden was en heel snel sprak. Hij zei tegen mij dat kinderen een virus in zich hebben dat uit de baarmoeder van de moeder komt. Ik zei dat ik hier niets van wist, omdat ik zelf geen kinderen had. Nadat ik dit zei, fietste hij direct weg. Hij is nog teruggekomen maar hoe weet ik niet meer. Ik kan mij niets meer herinneren van de mishandeling. Het enige wat ik kan vertellen is dat ik visioenen heb waarin ik een fiets tegenhoud. Ik kan de man als volgt omschrijven: blank, donkerblond en krullend haar en hij had een fiets bij zich. Momenteel lig ik nog in het ziekenhuis met een hersenschudding en een gebroken jukbeen.
[getuige 1]verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende: [3]

Op 22 september 2021 omstreeks 16:00 uur ging ik mijn kinderen van de opvang halen op het adres [adres 3] . Ik ben daar ongeveer 15 à 20 minuten gebleven. Ik zag aan de overzijde van de weg een witkleurig busje staan. Ik hoorde nabij dit busje geschreeuw. Toen ik wegreed en het witte busje passeerde zag ik een manspersoon met een fiets inslaan op een vrouw die op de grond lag. Hij raakte hierbij onder andere haar hoofd. Ik zag dat de man de fiets tot boven zijn eigen hoofd tilde en toen hard naar onderen sloeg op de vrouw. Ik zag dat hij deze handeling meermaals herhaalde. Ik zag dat de man op enig moment de fiets op de grond gooide en meermaals met kracht trapte in de maagstreek van de vrouw die op de grond lag. Ik schreeuwde om aandacht te trekken van de omgeving. Ik zag dat de man naar mij keek en hierbij het geweld stopte. Hij pakte zijn fiets van de grond en vluchtte. Ik kan de dader als volgt omschrijven: blank, lang onverzorgd haar, verwarde blik in zijn ogen.
[getuige 2]verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende: [4]

Ik woon aan de [adres 3] . Op 22 september 2021 omstreeks 16:20 uur zag ik mijn tante van [huisnummer 1] buiten op de oprit naast haar woning staan. Ik zag dat er een fietser over de [straatnaam 1] reed. Ik kan de fietser als volgt omschrijven: man, blank, halflang haar, donkerblond haar, camel kleurige pet, zwartkleurige broek en zwartkleurige stadsfiets. Ik zag dat de fietser zijn pet verloor. Hij remde en draaide om. Ik zag dat een busje stopte voor de woning van mijn tante nagenoeg gelijk op het moment dat de fietser zijn pet verloor. Ik zag dat er achter het busje een fiets op en neer ging, alsof met deze fiets geslagen werd. Ik hoorde een man en een vrouw schreeuwen. Ik rende naar mijn buren en zag dat de fietser wegliep bij de woning van mijn tante. Vervolgens liep ik naar mijn tante en zag dat ze in de oprit op de grond lag.
Verbalisant [naam 1]relateert, voor zover hier van belang, het volgende: [5]

Op 22 september 2021 omstreeks 16:25 uur kreeg ik het verzoek te rijden naar de [straatnaam 1] te Mheer. Aldaar zou een man een vrouw bewusteloos hebben geslagen. De vrouw zou met een bloedende hoofdwond op de grond liggen. De verdachte zou te voet of mogelijk in het bezit van een fiets zijn gevlucht in de richting van [plaatsnaam 2] . Omstreeks 16:32 uur kwam ik ter plaatse op de [straatnaam 1] te Mheer. Diverse getuigen wezen mij erop dat de verdachte weg zou zijn gelopen via de [straatnaam 2] in de richting van [straatnaam 3] . Aan het einde van de [straatnaam 2] werd ik aangesproken door getuigen dat een man die sprak met een agressieve toon de kruising rechtdoor was gelopen en nu inmiddels liep op [straatnaam 3] . Ik reed de richting op die de getuigen mij aanwezen en zag op de weg [straatnaam 3] ter hoogte van [huisnummer 2] een man lopen naast een fiets. Ik zag dat de man voldeed aan het volgende signalement: man, blanke huidskleur, donkerkleurige broek met een zwart shirt. Ik zag dat de man halflang donkerkleurig golvend haar had met hierop een beigekleurige cap. Ik zag dat de man een baard en snor had. Ik zag dat de man totaal bezweet was. Ik zag dat de bovenzijde van de rechterhand van de man gewond was. Ik zag duidelijk bloed op zijn vingers. Bij navraag met de eenheid die ter plaatse was op het incident bleek het signalement van de persoon die ik had aangetroffen overeen te komen met het signalement van de verdachte van de mishandeling van de vrouw op de [straatnaam 1] te Mheer.
Omstreeks 16:37 uur hield ik de verdachte aan. Ik nam zijn fiets in beslag. Volgens getuigen ter plaatse van de mishandeling zou de fiets gebruikt zijn door de verdachte bij het mishandelen van het slachtoffer. Ik zag dat op meerdere plekken de fiets beschadigd was. De verdachte is [verdachte] , geboren op [geboortegegevens 1] .
Verbalisant [naam 2]relateert, voor zover hier van belang, het volgende: [6]

Ik bekeek de bewakingsbeelden van het perceel [adres 3] . Dit betroffen de bewakingsbeelden welke betrekking hadden op een mishandeling gepleegd op 22 september 2021 omstreeks 16:20 uur. Ik zag omstreeks 16:20:15 uur dat een man, met een fiets in zijn hand, een petje opraapte vanaf de rijbaan van de [straatnaam 1] . Ik zag dat de man welke het petje opraapte donkerbruin krullend haar had. Ik zag dat deze persoon sterk leek op verdachte [verdachte] geboren [geboortegegevens 1] . Ik zag dat de persoon op de bewakingsbeelden een damesfiets vasthield. Ik zag dat deze fiets hoofdzakelijk grijs gekleurd was (zie foto's 1 en 2 in bijgevoegde fotomap), de kettingkast donkerkleurig was en over het zadel zat een transparant plastic tas (waarschijnlijk een zak).
Op 2 oktober 2021 bekeek ik de fiets die onder verdachte [verdachte] in beslaggenomen. Ik vergeleek de inbeslaggenomen fiets met de fiets welke zichtbaar was op de bewakingsbeelden. Ik zag dat de inbeslaggenomen fiets van hetzelfde type was als de fiets zichtbaar op de bewakingsbeelden. Ik zag dat op het zadel van de inbeslaggenomen fiets een transparant plastic zak overeenkomstig te zien is op de bewakingsbeelden.
De
geneeskundige verklaringopgesteld door dr. Zeldenrust, vermeldt dat bij [benadeelde partij] een gebroken jukbeen en diverse hematomen zijn vastgesteld. De geschatte genezingsduur wordt door dr. Zeldenrust ingeschat op 6 tot 8 weken. [7]
Verbalisant [naam 3]relateert, voor zover hier van belang, het volgende: [8]
“Op vrijdag 8 november 2021 om 11:00 uur bezocht ik, verbalisant [naam 3] , het slachtoffer, zijnde: [benadeelde partij] , geboren op [geboortegegevens 2] , in haar woning gelegen aan de [adres 2] . Ik zag dat de rechterkant van het gezicht van mevrouw [benadeelde partij] nog geel was. In haar nek had ze nog enkele blauwe bloeduitstortingen. [benadeelde partij] vertelde dat haar jukbeen goed genezen was maar dat ze wel met het rechteroog dubbel zag. Dit had ze voor het incident niet gehad. In november heeft zij weer een afspraak bij de afdeling neurologie, de KNO-arts en de oogarts.”
Op 20 december 2021 zijn door verbalisant [naam 3] bij afzonderlijk proces-verbaal de
medische stukken met betrekking tot [benadeelde partij]toegevoegd aan het dossier. Hieruit blijkt dat [benadeelde partij] aan de mishandeling naast een gebroken jukbeen ook een hersenschudding heeft opgelopen en dat zij korte tijd buiten bewustzijn is geweest. Voornoemd proces-verbaal vermeldt dat [benadeelde partij] op 20 december 2021 goed hersteld was, maar dat zij nog last had van haar rechteroog. [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op 22 september 2021 het slachtoffer met een fiets tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, waardoor [benadeelde partij] letsel heeft opgelopen.
Zwaar lichamelijk letsel
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd, kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij een veelvoud van verwondingen wordt de beoordeling betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat op grond van de geneeskundige verklaring en de daarbij behorende foto’s en de medische stukken het letsel dat de 83-jarige [benadeelde partij] heeft opgelopen ten gevolge van de mishandeling, te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Zij had een breuk in het jukbeen, een hersenschudding, meerdere zwellingen in het gezicht en oogklachten, was enige tijd bewusteloos. Zij heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen. De genezing van het letsel was na ruim twee maanden nog niet volledig voltooid.
Opzet
De rechtbank stelt vast dat de verdachte meerdere keren met een fiets krachtig tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Deze geweldshandelingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de kans hierop bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 22 september 2021 te Mheer, in de gemeente Eijsden-Margraten, aan [benadeelde partij]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen met een fiets tegen het hoofd te slaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 1 primair:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de dubbelrapportage, bestaande uit het Pro Justitia rapport, opgemaakt op 5 januari 2022 door dr. D.J. Vinkers, psychiater en het Pro Justitia rapport, opgesteld op 16 december 2021 door drs. I.J.G.P. Neissen, GZ-psycholoog.
De psychiater heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Tevens zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis, maar onvoldoende kon worden vastgesteld welke stoornis dit is. De psycholoog heeft evenmin een conclusie kunnen formuleren omtrent de eventueel aanwezige psychopathologie van de verdachte, omdat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek. De deskundigen hebben geen uitspraak kunnen doen over een eventuele doorwerking van een stoornis in het tenlastegelegde of de eventuele toerekening daarvan aan de verdachte.
Ofschoon de verdachte ter terechtzitting oninvoelbaar overkwam, heeft ook de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verdachte ten tijde van het delict lijdende was aan een stoornis die aan zijn strafbaarheid in de weg staat.
Nu er geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest van ruim 8 maanden. Zij heeft hierbij gekeken naar de straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd en naar de persoon van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening dient te worden gehouden met de mogelijke psychische problematiek van de verdachte en met de periode die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een 83-jarige vrouw zwaar mishandeld door haar onverhoeds meerdere malen met kracht met een fiets tegen haar hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft op geen enkele wijze aanleiding gegeven tot deze mishandeling en zich niet kunnen verweren tegen deze geweldsuitbarsting. De verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met alle pijn en ongemak tot gevolg. Pas na enkele maanden was zij hersteld. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Tot op de dag van vandaag ontkent de verdachte het slachtoffer te hebben mishandeld.
Bij de ernst van het feit past naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de indruk die de verdachte tijdens de terechtzitting maakte, namelijk dat hij leed aan psychische problematiek. Deze indruk vindt bevestiging in de bevindingen van de forensisch psycholoog en psychiater zoals verwoord in de hiervoor onder 5 besproken dubbelrapportage. Ook de deskundigen benoemen dat bij de verdachte mogelijk sprake is van psychische problematiek, zonder dat zij evenwel kunnen vaststellen welke problematiek dit is. Het door de deskundigen gegeven advies om te onderzoeken of voor de verdachte een zorgmachtiging kon worden afgegeven is door het Openbaar Ministerie gevolgd, maar gebleken is dat de verdachte niet voldeed aan de criteria. De officier van justitie heeft ter terechtzitting benadrukt dat zij de mogelijkheid opnieuw zal laten onderzoeken.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 26 oktober 2023 over de verdachte. Hierin heeft de reclassering haar zorgen geuit. Uit informatie van de persoonlijk begeleider van de verdachte, komt het beeld naar voren van een zorg mijdend persoon met onvoldoende ziektebesef. Er zijn verschillende pogingen gedaan
tot intake, zowel bij [instelling 1] als [instelling 2] , maar dit komt niet van de grond. Hij heeft geen hulpvraag of gedraagt zich agressief, Uit een recente mutatie bij politie blijkt
dat er nog steeds sprake is van overmatig alcohol- en cannabisgebruik en betrokkene nog paranoïde uitspraken doet. Hij leeft een geïsoleerd bestaan. De verdachte heeft geen sociaal netwerk en van een dagbesteding is nauwelijks sprake. De verdachte is zorg mijdend en heeft geen of weinig ziekte-inzicht. Beschermende factoren zijn de huisvesting, het mentorschap en de ambulante begeleiding van de verdachte. De reclassering maakt zich echter zorgen en adviseert een zorgmachtiging aan te vragen. De rechtbank deelt deze zorgen, maar ziet geen mogelijkheden om in het kader van deze strafzaak een zorgmachtiging te overwegen.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest zou ertoe leiden dat de verdachte zijn woning zal verliezen. Dat acht de rechtbank onwenselijk. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De reclassering adviseert immers in haar rapport geen bijzondere voorwaarden, en de verdachte is sinds de opheffing van de voorlopige hechtenis ruim 16 maanden niet bij politie en justitie in beeld gekomen met nieuwe strafbare feiten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de officier van justitie gevorderd, een passende sanctie is voor het door de verdachte gepleegde feit. Aan de verdachte zal daarom een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van 253 dagen met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 5.813,60 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 661,27 zaakschade (€ 511,27 voor een bril, € 50,00 voor een shirt en € 100,00 voor een broek);
  • € 287,33 voor de bijdrage van het eigen risico wegens het vervoer per ambulance naar het ziekenhuis;
  • € 124,00 daggeldvergoeding voor verblijf in het ziekenhuis;
  • € 50,00 voor pijnstillers (stelpost);
  • € 270,00 aan reiskosten naar medische afspraken;
  • € 2.310,00 voor persoonlijke verzorging;
  • € 1.911,00 voor huishoudelijke hulp;
  • € 200,00 voor reiskosten voor het leveren van huishoudelijke hulp.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en heeft gevorderd over het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de door haar bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich voor wat betreft het gevorderde aan zaakschade, de daggeldvergoeding, de reiskosten naar medische afspraken en de huishoudelijke hulp gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het gevorderde bedrag voor de bijdrage aan het eigen risico moet worden verminderd met € 121,53. Uit bijlage 5 van de vordering blijkt namelijk dat de benadeelde partij dit bedrag geretourneerd heeft gekregen. De vordering met betrekking tot de pijnstillers moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering niet is onderbouwd. De schadepost van persoonlijke verzorging en de daarbij behorende reiskosten zijn eveneens onvoldoende onderbouwd en het ontbreekt aan een rechtstreeks verband met het tenlastegelegde. Dit onderdeel van de vordering moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd. Uit de bijlagen van de vordering blijkt dat er reeds sprake was van psychische klachten voorafgaand aan het incident waarvoor geen behandeling heeft plaatsgevonden. Onvoldoende kan worden vastgesteld in hoeverre deze pre-existente problematiek voor de huidige psychische klachten heeft gezorgd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Zaakschade, daggeldvergoeding en huishoudelijke hulp
De gevorderde kosten voor zaakschade (ad € 661,27) en de daggeldvergoeding (ad € 124,00) zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken, zodat de rechtbank dit deel van de vordering toewijst.
Eigen risico
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost moet worden toegewezen. Op de factuur van 22 september 2021 is weliswaar vermeld dat de benadeelde een bedrag van € 121,53 terug ontving, maar uit de factuur blijkt ook dat het resterende bedrag van het eigen risico
€ 287,33 bedroeg en dat de benadeelde partij dit bedrag moet betalen voor ambulancevervoer. Dit bedrag komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Pijnstillers
De kosten van pijnstillers zijn in het geheel niet onderbouwd, terwijl de benadeelde dit had kunnen doen met kassabonnen en/of bankafschriften. Toch is het evident dat de benadeelde partij vanwege het opgelopen letsel pijnstillers heeft ingenomen. Gelet op de gemiddelde prijs van pijnstillers, acht de rechtbank de gevorderde kosten van € 50,00 aan de hoge kant. De rechtbank zal voor het vaststellen van de vergoeding gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en ziet aanleiding de schade naar redelijkheid te begroten op € 20,00. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Reiskosten naar medische afspraken
De benadeelde vordert een bedrag van € 270,00 voor vergoeding van de reiskosten naar medische afspraken. Door of namens de verdediging is hierop geen verweer gevoerd. De rechtbank is echter van oordeel dat het bedrag van € 120,00 dat volgens de raadsvrouw van de benadeelde partij ziet op de reis- en parkeerkosten die zijn gemaakt door familieleden, onvoldoende is onderbouwd. Met name is onvoldoende duidelijk of deze kosten moeten worden aangemerkt als ‘verplaatste schade’, of als kosten die de familieleden uit zichzelf hebben gemaakt en rechtstreeks op de verdachte willen verhalen, voor welke vordering een grondslag ontbreekt. Aanhouding van de zaak uitsluitend om de benadeelde in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 150,00 en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor het overige.
Persoonlijke verzorging
De rechtbank is met de raadsvrouw van de verdachte van oordeel dat dit deel van de vordering (ad € 2310,00) niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking komt. Onvoldoende is onderbouwd in hoeverre de benadeelde partij gedurende 13 weken (deels) afhankelijk was van hulp voor haar persoonlijke verzorging. Aanhouding van de zaak uitsluitend om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om deze post nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Huishoudelijke hulp en de reiskosten
Het gevorderde bedrag voor huishoudelijke hulp (ad € 1.911,00) is onderbouwd en door de verdediging niet weersproken, zodat de rechtbank dit deel van de vordering toewijst. Voor het gevorderde bedrag voor de reiskosten van deze huishoudelijke hulp (ad € 200,-) ontbreekt het aan enige onderbouwing. Aanhouding van de zaak uitsluitend om de benadeelde partij in de gelegenheid stellen om deze post nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
De immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een benadeelde partij onder meer een vergoeding toekomen voor immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dat de benadeelde partij fysiek veel last heeft gehad van het letsel komt evident uit het dossier naar voren. Ook is aannemelijk dat de mishandeling een grote impact heeft gehad op de benadeelde. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 echter aan de hoge kant. Niet blijkt dat de psychische klachten van zodanige aard waren dat een behandeling noodzakelijk was.
Gelet hierop, en in aanmerking genomen hetgeen in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid schatten op € 2.500,00. De rechtbank wijst het meergevorderde aan immateriële schade af.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf
22 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor de schadebedragen, zodat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat.
Proceskosten
De benadeelde partij komt in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten. De verdachte zal dan ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. De benadeelde vordert een bedrag van € 10,00 aan proceskosten, maar heeft dit niet onderbouwd. Daarom begroot de rechtbank de proceskosten tot heden op nihil en veroordeelt de verdachte eveneens in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog dient te maken. De benadeelde wordt voor de thans gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 253 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 5.653,60 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 22 september 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening. Dit bedrag bestaat uit
€ 3.153,60 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding;
  • wijst voor wat betreft de kostenpost pijnstillers het meergevorderde van € 30,00 af;
  • verklaart voor wat betreft de overige materiële schade de benadeelde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • wijst de vordering ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schadevergoeding af;
  • verklaart voor wat betreft de thans gevorderde proceskosten de benadeelde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van € 5.653,60, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 63 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. K.G. Witteman en
mr. V.C. Andeweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2023.
Buiten staat
Mr. Andeweg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Mheer, in de gemeente Eijsden-Margraten aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal met een fiets tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Mheer, in de gemeente Eijsden-Margraten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd opzet die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een fiets tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het digitale proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Heuvelland met proces-verbaalnummer PL2300-2021149496, gesloten d.d. 9 oktober 2021, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 91.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] d.d. 24 september 2021, pag. 37 en 38.
3.Het proces-verbaal van het verhoor van getuige van [getuige 1] d.d. 22 september 2021, pag. 59 en 60.
4.Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 22 september 2021, pag. 53 en 54.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2021, pag. 31 en 32.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2021, pag. 70 tot en met 72.
7.Een geschrift betreffende de geneeskundige verklaring van [benadeelde partij] d.d. 23 september 2021, pag. 41.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober (de rechtbank begrijpt: november) 2021, pag. 49.
9.De geschriften betreffen de medische informatie van [benadeelde partij] , behorende bij het afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL2300-2021149496-28, d.d. 20 december 2021.